Het Wolwinkeltje van Tante Jans

Verdrietig loopt Charlotte door de straten. Zo af en toe blijft ze staan en vraagt zich af hoe zij haar lievelingspop Mette-Marit moet vertellen dat zij haar niet kan meenemen. Het mag niet van oom en tante en als zij vraagt waarom niet, zeggen ze gewoon dat het niet mag. Charlotte woont al sinds haar tweede jaar bij haar oom en tante. Haar papa en mama kan zij zich niet meer herinneren en oom en tante durft ze er niet naar te vragen. Tante had gezegd dat ze de pop maar moesten verkopen en ze had er al een eerlijke koper voor gevonden. Toen Charlotte dat hoorde aarzelde ze geen moment. Ze pakte Charlotte zorgvuldig in en is weggelopen om haar in veiligheid te brengen. Maar naar waar en bij wie, dat moet zij nog zien uit te vinden. Daarom loopt ze nu eenzaam door de straten op zoek naar een veilige plek waar ze Mette-Marit zou kunnen achterlaten.

Plotseling staat ze stil voor een smalle steeg. De steeg ziet er verlaten en donker uit, maar dat kan Charlotte niets schelen en wandelt de steeg in. Angstig kijkt ze om zich heen en plotseling vliegt er een krijsende, pikzwarte kraai boven haar hoofd. Hij klappert met zijn vleugels en strijkt voor haar voeten neer.

‘Zo jonge dame, wat doe jij hier in je eentje? Wel dapper hoor. Niet veel meisjes komen door deze steeg.’

‘Ja…, lekker dapper noem jij dat. Ik poep bijna in mijn broek van de schrik. Weet je wel wat ze over zwarte kraaien zeggen?’

‘Nou, wat zeggen ze dan,’ vraagt de kraai?

‘Ze zeggen dat een zwarte kraai de dood brengt,’ antwoordt Charlotte.

‘Lieve schat, ik wilde je niet bang maken. Jij wilt natuurlijk naar het winkeltje van Tante Jans?’

Charlotte begrijpt er niets van, maar durft geen nee te zeggen. ‘Ja…, ja…, stottert ze, of nou nee…, ik weet niet eens wie zij is. Weet je wat, ik ga wel weer weg.’

‘Dat zou ik nou niet doen, loop nog maar een stukje door dan kom je vanzelf bij het winkeltje.’

De kraai vliegt op en land weer achter haar. Nu moet Charlotte wel doorlopen want hij dwingt haar als het ware om door te lopen. Haar pop houdt ze dicht tegen zich aan en dan staat ze ineens voor een winkeltje. Op het raam staat de naam van het winkeltje ‘DE GOUDEN BREINAALD’.

Bewonderen kijkt ze naar de etalage, maar ze krijgt niet veel tijd om naar binnen te gluren.

‘Ga maar naar binnen, het is nu of nooit. Niet bang zijn,’ zegt de kraai en dan vliegt hij op en verdwijnt uit het zicht.

Met knikkende knietjes opent Charlotte de deur en kijkt angstig in het rond. Beer had haar al lang aan zien komen en volgt Charlotte met zijn berenogen.

‘Hallo is er iemand,’ fluistert ze?

Ze begrijpt er niets van. Er is niemand te zien, maar toch hoort ze geroezemoes en opnieuw roept ze: ‘Hallo…, is hier iemand?’

‘Kom maar verder, loop maar naar de keuken,’ hoort ze een piepstemmetje roepen.

Charlotte kijkt om zich heen, maar dan ziet ze op de grond een enorme rat zitten.

‘Niet bang zijn, ik doe je niets. Vertrouw me maar. Tante Jans is in de keuken. Ze heeft het te druk met het voederen van de dieren,’ zegt Piet de rat.

‘Ga weg vies beest. Neem een ander in de maling,’ antwoordt Charlotte.

Piet begrijpt best dat ze van hem geschrokken is, maar voor de zekerheid gaat hij toch maar een paar passen achteruit. ‘Ga nou maar, ik ben een slechte rat.’

‘Dat weet ik, alle ratten zijn slecht en vies,’ antwoordt ze.

Piet kijkt haar met een scheef kopje aan en zegt: ‘Voor slechte ratten hoef je niet bang te zijn. Je moet juist bang zijn voor goede ratten, want die zijn juist goed in het rat zijn. Ik ben daar juist heel slecht in, op mijn erewoord. Ik ben al weg. Loop jij maar naar de keuken.’

Piet verdwijnt snel onder de toonbank, hij had haar wel genoeg geholpen voor vandaag, denkt hij.

Charlotte begrijpt er niets van, maar besluit toch maar naar zijn raad te luisteren. Nog even kijkt ze om en ziet dat de winkeldeur nog open staat en midden in de steeg ziet ze de rat en de kraai samen smoezen. Nu kan ze nog maar één kant op en dat is naar de keuken. Daar ziet ze een oudere dame staan die haar vriendelijk begroet. ‘Oh wat leuk, visite. Het spijt me dat ik niet in de winkel was. Je zult altijd zien. Komt er een klant dan ben ik niet in de winkel. Wat kan ik voor je betekenen en wat heb je daar? Wat een prachtige pop heb je. Heeft ze ook een naam?’

Verlegen kijkt Charlotte Tante Jans aan en stamelt. ‘Mette…, Mette-Marit, zo heet ze. Maar ik noem haar altijd Mette.’

‘Wat een mooie naam. 

Weet je. Zet haar maar even voor het raam, dan kan ze naar buiten kijken en dan kunnen wij samen een kopje thee drinken, want daar ben ik nu wel aan toe. Laten we naar de winkel gaan daar kunnen we rustig praten,’ fluistert Tante Jans liefdevol.

Het-Wolwinkeltje-van-Tante-Jans-en-Victoria-Madeleine-Mette-Marit

Mette vindt het maar niets. Ze kijkt door het openraam naar buiten en vraagt zich af wat dat voor een beest is dat in de tuin staan. Grietje heeft direct door dat er een vreemde pop in de vensterbank staat en nieuwsgierig komt ze naar haar toe en vraagt: ‘Wat moet je hier? Ik ken je niet.’

Mette is een beetje van slag maar herstelt zich snel en trots schut ze met haar haren. Deftig antwoordt ze: ‘Mijn naam is Mette-Marit.’

‘Nou ja, je zal maar zo heten. Te triest voor woorden.’ Roept Grietje.

Intussen zijn ook de andere dieren op de vreemde pop afgekomen en Kees de haan roept schoor: ‘Mette wat…?’

‘Ik herhaal mijn naam nog éénmaal,’ antwoordt Mette. ‘Mijn naam is Victoria Madeleine Mette-Marit en ik ben een prinses.’

Een moment is het stil. De dieren moeten dit even verwerken, maar dan roept Teun de pitbull: ‘Nou…, nou…, wat een kouwe kak!’

Toto de Vos ligt schuddebuikend op de grond en roept: ‘Wat een kapsones. Die willen we hier niet hoor.’

Bromknor gaat voor haar staan en snuft een paar keer en zegt: ‘Het klopt. Ze is een ware prinses. Prinsessen ruiken allemaal zo. Nu wegwezen jullie. Laat Mette met rust.’

Grietje draait haar kont naar hem toe en fluistert: ‘Je lijkt die kraai wel, maar dan andersom. Die bemoeit zich tenminste nergens mee. Nee jij…, jij bemoeit je altijd overal mee.’

Ze draait zich om en kijkt naar Mette en schreeuwt: ‘Weet je wat ik denk. Ik denk dat jij gewoon uit een kringloopwinkel komt. Ach.., wat kan het mij ook schelen. Tante Jans laat je toch niet bij ons wonen.’

‘Ben je daar wel zeker van Grietje,’ hoort ze de kraai in de boom gniffelend roepen.

‘Hoe zo, wat weet jij dat wij niet weten,’ snauwt ze hem toe.

‘Daar bemoei ik me niet mee,’ antwoordt de kraai en vliegt weg.

Beer heeft alles gezien en gehoord en vraagt zich af hoe dit alles gaat aflopen.