Het verdwenen meer

Noortje ligt naast Droef in zijn hok te slapen, maar een harde knal doet haar uit een droom ontwaken. Ze rekt zich eens lekker uit en Droef geeft haar een flinke lebber over haar gezicht.

‘Ja ja, stop maar. Ik ben al wakker,’ roept ze en aait hem onder zijn kin.

Opeens realiseert ze zich dat iets haar uit haar droom heeft gewekt. Ze piekert en piekert, maar kan zich met geen mogelijkheid meer herinneren waar haar droom over ging.

Onderzoekend kijkt ze door de tuin maar er is niemand te zien. Zelfs die rare vogel is uit de boom verdwenen. Opgewekt staat ze op en loopt naar huis. Wat gek waar is mama, denkt ze.

‘Mam…, mam…,’ roept ze. ‘Vreemd,’ mompelt ze.

Dan maar weer de tuin in en ziet dat Droef, zoals altijd ongestoord voor zijn hok liggen.

Een vreemd gevoel borrelt in haar naar boven en ze voelt zich een beetje angstig worden.

Wat weifelachtig gaat ze op de schommel zitten. Die is nu een stuk groter dan de vorige, maar dat komt omdat papa hem heeft gerepareerd. Schommelend laat ze haar gedachten de vrije loop maar dan hoort ze plotseling een stem achter haar roepen: ‘Noortje, Noortje, je moet me helpen. Er is iets vreselijks gebeurd.’

Als ze zich omdraait ziet ze het takkenmannetje staan. Hij loopt op haar af en wil haar bij de hand meenemen.

‘Blijf met je takkenpoten van me af,’ schreeuwt ze en rukt zich los. ‘Pas maar op straks trek ik die rare hoed van je kop!’

Het takkenmannetje schikt en doet een paar stappen achteruit.

‘Maar, ik doe je niets hoor,’ roept hij.

‘Waarom zou ik jou helpen. Ik zit natuurlijk weer in één van die dromen. Er is hier niemand, zelfs de zwanen zijn er niet. Laat me dus met rust,’ snauwt Noortje hem toe.

‘Misschien ben je nog niet goed wakker. Wrijf dan eerst je ogen eens goed uit,’ antwoordt het takkenmannetje.

Noortje doet wat hij zegt en wrijft in haar oogjes, maar dan fluistert het takkenmannetje plots één van zijn toverspreuken:

 

‘NIUT ED NI NJIZ LAAMRON REEW SELLA TAAL.’

 

Als Noortje haar ogen opent dan ziet ze dat het takkenmannetje gelijk heeft. Mama staat in de keuken te zingen en Oerepauwoelekoet zit gewoon op zijn tak in de grote boom. Droef blaft, maar daar is niets vreemds aan. Ze rent op hem af en knuffelt hem stevig.

‘Oh wat fijn dat ik je hoor blaffen. Nu weet ik dat alles normaal is,’ fluistert ze.

Droef staat op en begint te grommen. ‘Niet grommen Droef. Het is het takkenmannetje maar. Weet je hij heeft mij goed geholpen op school. Je moet wel lief voor hem zijn hóór,’ maar Droef blijft maar blaffen en grommen.

Oh, kon ik nu maar praten, denkt Droef. Waarom begrijpt ze toch niet dat dat takkenmannetje helemaal niet te vertrouwen is. Ik hou mijn hart vast. Ach lieverd, je moet echt voor hem oppassen.

Maar Noortje begrijpt er niets van. ‘Weet je Droef, ik zou willen dat ik begreep waarom je toch zo bromt,’ fluistert ze.

‘Als je nu niet gauw ophoudt met dat geblaf, dan ben ik genoodzaakt om jou in een zwaan te veranderen. Dus Droef, ik zou maar snel afkoelen,’ snauwt het takkenmannetje hem toe.

‘Heb het lef niet om Noortje pijn te doen, ik weet je te vinden,’ antwoordt Droef.

‘Droef, nu moet je ophouden met dat gegrom en geblaf. Ik ben er klaar mee,’ moppert Noortje.

Droef druipt af en verdwijnt in zijn hok.

‘Goed zo Droef. Je bent braaf,’ roept het takkenmannetje grijnzend.

‘Oké Noortje, nu moet je me toch echt helpen. Kijk eens naar het meer,’ zegt het takkenmannetje.

Noortje kijkt naar het meer en ziet dat daar iets vreemds aan de gang is. Het meer is helemaal leeg.

‘Hoe kan dat nou,’ vraagt ze.

‘Een kwade heks heeft ervoor gezorgd dat al het water heeft kunnen weglopen. In het meer zit een stop en die heeft zij eruit gehaald. Ik ben maar een klein zielig mannetje en kan er niets aan doen. Maar jij bent groot en sterk. Jij kan de stop er weer opdoen, anders zal alles hier verdrogen. Zelfs de boom die tot de wolk reikt zal verdorren. Dat wil je toch niet,’ zegt hij met een kruiperige ondertoon.

‘Nee natuurlijk niet, wat moet ik doen,’ vraagt Noortje?

‘Loop maar met me mee.’ Antwoordt hij.

Ze loopt inderdaad achter hem aan en telkens kijkt ze achterom of het meer wel echt leeg is. Ze begrijpt er nog steeds niets van. Dat is toch raar, denkt ze.

Bij een struik blijft het takkenmannetje staan en schuift een paar takken opzij. Er komt een ingang tevoorschijn.

‘Je moet door deze ingang de weg naar beneden volgen. Daar vind je de stop waarmee je het meer weer kunt dichten. Druk hem goed aan en het meer zal binnen de kortste keren weer vollopen. Dat heb je toch wel over voor de zwanen en alle andere dieren die van het water afhankelijk zijn?’

Noortje kijkt hem argwanend aan, maar antwoordt: ‘voor de zwanen doe ik alles, echt waar.’

Ze loopt de ingang in, maar dan voelt ze iets vreemds door haar lichaam stromen. Ach dat is niets, denkt ze. Ik kan het takkenmannetje best vertrouwen.

Intussen wrijft het takkenmannetje in zijn handen en gniffelt.

Noortje haalt nog even diep adem, maar dan hoort ze één van de zwanen roepen.

‘Niet doen Noortje. Het is een val. Ze willen de schoonheid van je mama afpakken. Als je gaat ben je aan de heks overgeleverd.’

‘Maar jullie dan. Jullie willen toch dat het water in het meer terugkomt,’ antwoordt ze.

Het takkenmannetje wil haar verder het hol induwen en zegt dat ze nu toch echt moet opschieten.

Noortje twijfelt. Wie moet ze nu geloven. De zwanen of het takkenmannetje. De zwanen zijn dan wel altijd aardig voor haar, maar het takkenmannetje heeft haar toch geholpen op school.

Dan denkt ze aan Droef. Waarom gedraagt Droef zich zo vreemd tegenover het takkenmannetje?

Nu bemoeit ook de kraai zich er mee en pikt het takkenmannetje telkens op zijn rare hoed.

‘Kraa…, kraa…,’ schreeuwt hij het takkenmannetje toe.

‘Zeg, hou daarmee op,’ roept Noortje en rent achter hem aan.

‘Kraa…, kraa…,’ krijst de kraai en vliegt opnieuw op het takkenmannetje af en pikt naar zijn hoed. Even wipt de hoed omhoog, maar dan valt hij weer op het hoofd van het takkenmannetje.

Iedere keer als de kraai hem aanvalt slaat hij in het wild om zich heen.

Oh jee, ik kan praten wat ik wil, maar dat gaat me niet lukken, denkt de kraai. Die heks heeft natuurlijk een toverspreuk over haar heen gestrooid zodat ze me niet meer begrijpt. Toch moet ik zien te voorkomen dat ze het hol in kruipt. Opnieuw besluit hij aan te vallen.

Noortje zwaait met een tak, maar raakt per ongeluk het takkenmannetje. Zijn hoed vliegt van zijn kop en hij begint luid te brullen. Van schrikt kijkt Noortje naar het takkenmannetje en begrijpt ineens dat ze bijna de fout in was gegaan. Het takkenmannetje krimpt ineen en lost op in een blauwgrijze wolk die snel omhoogstijgt. 

Noortje voelt zich raar en voor haar ogen verschijnen sterretjes. Plotseling zakt ze in elkaar.

Als ze weer bijkomt staan Droef, de zwanen en de kraai over haar heen gebogen. Nog wat zweverig kijkt ze om haar heen en het lijkt alsof er niets is gebeurd. In het meer spelen de meerkoeten met hun jongen. Alles is weer zoals het was. Ze krabt achter haar oor en vraagt aan de dieren of dit één van haar dromen was.

‘Nee hoor, roept de kraai,’ en vliegt weg alsof er niets is gebeurd.

Ze kijkt de zwanen aan, maar die halen hun vleugels op en waggelen naar het meer.

‘Hè jij daar Oerepauwoekelekoet, wat weet jij ervan?’

‘Daar bemoei ik me niet mee,’ is zoals gewoonlijk zijn antwoordt.