Het wolwinkeltje van Tante Jans

Het ongelukkige jongentje

Vanuit zijn hoekje in de etalage ziet beer een jongentje onrustig in de steeg staan. Schichtig kijkt hij in het rond en loopt uiteindelijk weer weg. ‘Wat heb ik nu aan mijn berenoor,’ fluistert Beer.

Weer komt de jongen de steeg binnen en blijft voor de winkel staan. Toch loopt hij even later weer weg.

Rond dezelfde tijd komt de jongen de volgende dag opnieuw de steeg inwandelen. En weer blijft hij voor de winkel staan.

‘Kom beer, we moeten naar binnen,’ hoort Beer de jongen zeggen.

In zijn armen houdt de jongen een beertje vast. De beer heeft een pleister op zijn hooft en zijn armpje zit in een mitella. Om zijn pootje zit een verband. Uiteindelijk doet de jongen twijfelend de deur open en fluistert hij zijn beer toe: ‘Niet bang zijn, je durft het.’

Piepend zwaait de deur open en de jongen sloft naar de toonbank. Daar hoort hij in een hoek gegiechel. De heks die op de toonbank staat laat hem zo schrikken dat hij bijna zijn beer uit zijn handjes laat vallen.

‘Niet bang zijn jonge man,’ zegt Tante Jans die vanuit haar keuken komt aansloffen. ‘Het is maar een heks en ze doet niemand kwaad. Wat kan ik voor je doen?’

‘Ik ben Yusuf mevrouw en ik heb van een meisje uit mijn klas gehoord dat u poppen beter kunt maken,’ antwoordt hij zacht.

‘Yusuf, dat is een aparte naam. Hoe kom je aan die naam?’

‘Gekregen vaan mijn ouders natuurlijk.’

‘Dat begrijp ik, maar ik heb nog nooit zo’n mooie naam gehoord. Ben je hier geboren,’ vraagt Tante Jans?

‘Ja, ik wel maar mijn ouders komen uit Turkije.’

‘Ik begrijp het schat. Tja, zo te zien is jouw beer behoorlijk gehavend. Wat is er gebeurd?’

‘De postbode heeft een zware doos boven op hem gezet en toen is papa ook nog eens per ongeluk op hem gaan staan.’

‘Mag ik je beer bekijken?’

‘Ja, natuurlijk.’ Yusuf overhandigt haar zijn beer en Tante Jans vraagt of hij haar kan volgen. Even blijft hij staan want hij moet langs de heks.

‘Kom maar. De heks doet niets, ze is heel lief. Geloof me maar.’

‘Bedoelt u dat ze echt is?’

‘Misschien wel, misschien niet. Het ligt eraan of je in sprookjes gelooft.’

Tante Jans pakt zijn handje en leid hem naar de onderzoekskamer. Yusuf kijkt zijn ogen uit. Dit heeft hij nog nooit gezien. Het lijkt net een echte dokterskamer, maar dan toch net even iets anders.

‘Leg je beer maar op tafel,’ zegt Tante Jans. ‘We gaan even kijken of ik jouw beer beter kan maken.’

‘Ik hoop het wel. Weet u, ik zou niet weten wat ik zonder beer moet. We slapen ook altijd samen.’

Plotseling ziet Tante Jans de tranen over zijn wangentjes rollen.

‘Ik beloof je dat ik mijn uiterste best zal doen om jouw beer beter te maken. Echt, dat beloof ik,’ zegt Tante Jans troostend.

Ze onderzoekt beer van top tot teen, maar het ziet er niet best voor de beer uit. Hij is te veel gehavend.

‘Tja lieve schat, ik kan niets beloven. Hij heeft zijn arm op twee plaatsen gebroken en zijn been…. En dan heeft hij ook nog een grote wond in zijn buik.’

‘Yusuf kijkt haar verdrietig aan en huilend zegt hij: ‘Dan heeft papa gelijk. Hij zegt dat beer in de vuilnisbak thuishoort, omdat hij niet meer te maken is. Ik heb hem verzorgt en verbonden, maar papa zegt dat het leed al is geleden.’

Tante Jans neemt de huilende Yusuf in haar armen en wrijft zacht door zijn haren. ‘Weet je, ik ga proberen hem te herstellen. Maar het kan zijn dat je papa een beetje de waarheid zegt. Kom morgen rond deze tijd terug, dan kan ik je meer vertellen. Afgesproken.’

 

Er komt een flauw glimlachje op zijn gezicht en hij antwoordt: ‘Ik begrijp het best hoor, maar ik hoop dat u iets voor beer kunt doen. Tot morgen lieve Tante Jans,’ en met gebogen hoofd verlaat hij de winkel.

Het-wolwinkeltje-van-Tante-Jans-De-beer-van-Yusuf

Mijnheer Beer ziet Yusuf de steeg verlaten en kijkt Tante Jans aan. ‘Tante Jans, had u de jongen niet beter de waarheid kunnen vertellen? Als het u niet lukt, moet u hem morgen alsnog teleurstellen.’

‘Ja, misschien wel. Maar je weet ik heb een zwak voor beren. Ik ga toch proberen of het me lukt.,’ antwoordt Tante Jans. ‘Maar ik ben wel bang dat ik de jongen morgen geen goed nieuws kan geven.’

‘Daar ben ik ook bang voor,’ antwoordt Beer.

 

De volgende dag komt Yusuf op de afgesproken tijd binnen huppelen. Hij hoopt zo dat Tante jans zijn beer heeft kunnen herstellen. Een meisje uit zijn klas had hem verteld dat Tante Jans wonderen kan verrichten. Haar pop heeft Tante Jans ook gemaakt en hij wil haar maar wat graag geloven.

Alle poppen op de plank kijken met spanning naar de jongen. Ze zijn het met mijnheer Beer eens. Tante Jans had de jongen gisteren de waarheid moeten vertellen. ‘Het is niet eerlijk van Tante Jans,’ fluisteren ze.

Mijnheer Beer gebaard dat ze zich moeten gedragen en stil moeten zijn, maar de spanning in de winkel is te snijden. Gespannen wachten ze af. 

Yusuf wordt toch een beetje zenuwachtig. Had het meisje op school wel de waarheid gesproken. Hoe vaak was hij op school al niet in de maling genomen. ‘Tante Jans, Tante Jans,’ roept hij door de winkel.

Sloffend komt Tante Jans vanuit de keuken en de jongen ziet dat Tante Jans zijn beer niet bij zich heeft.

Heel even voelt hij een naar gevoel in zijn buik opkomen, maar dan duikt Tante Jans onder de toonbank en tot zijn verbazing ziet hij dat ze zijn beer in haar handen heeft.

Lachend overhandigt zij hem de beer en de jongen drukt hem liefdevol tegen zijn borst.

‘Oh wat fijn. Mijn beer is weer als nieuw. Wat ben ik blij. Dank u wel Tante Jans.’

Uit zijn broekzak pakt hij zijn centjes, maar daar wil Tante Jans niets van weten. Ze is zo blij om hem gelukkig te zien. ‘Zal ik hem nog even voor je inpakken of neem je hem zo mee,’ vraagt ze.

Yusuf is in alle staten en opgewonden verlaat hij de winkel. Als hij de deur sluit slaakt Tante Jans een zucht van verlichting.

‘Ziet u wel Tante Jans, mijn idee was zo gek nog niet. Het was wel niet echt eerlijk, maar we zien wel een gelukkig kind.’

‘Ik ben zo blij met jou wijsheid Beer. We moeten Piet de rat wel heel erg dankbaar zijn voor wat hij voor ons en de jongen heeft gedaan. Het heeft hem de hele nacht gekost om eenzelfde beer te vinden.’

‘Ja,’ antwoordt mijnheer Beer. ‘En het grappige van dit alles is nog dat toen hij teleurgesteld thuis kwam en ons moest vertellen dat hij hem niet had gevonden hij precies zo’n zelfde beer gewoon in zijn keldertje had staan.’