Het Wolwinkeltje van Tante Jans

Dier in nood

De natuur is grillig en daar krijgen de dieren regelmatig mee te maken. Ook nu staat er weer een stevige wind. Alsof het een luciferhoutje is neemt de harde wind het hok van Bromknor met zich mee en even later blaast hij het hok op zijn zij.

‘Wanneer houdt het nou eens op,’ fluistert Bromknor. ‘Straks valt mijn hok nog uiteen.’

‘Niet bang zijn Brom. Ik ben toch bij je,’ roept Piet de rat.

Bromknor ziet dat Piet zich stevig tegen zijn vacht aan drukt. Hij weet best wel dat ook Piet zich groot houdt. Plotseling kraakt zijn hok in al zijn voegen en weer wordt hij opgetild en neergegooid door de wind.

‘Oh jee, ik lig op mijn kop. Zeg Piet leef je nog?’

‘Ja joh, maar ik lig half onder je. Ga eens een beetje opzij,’ roept Piet benauwd.

‘Gelukkig, je leeft nog. Ik schrok me een hoedje.’ Behoedzaam gluurt Bromknor naar buiten en voelt de koude wind langs zijn neus glijden. ‘Oh jee, hier word ik echt niet blij van,’ fluistert Bromknor.

Piet gaat naast hem zitten en samen kijken ze naar de regen die inmiddels is overgegaan in zware sneeuwval. Eerst grote vlokken, maar na een tijdje gaat deze over in hele fijne sneeuw, een zogenaamde blizzard.

‘Ik zie het huis van Tante Jans bijna niet meer,’ zegt Piet. ‘We moeten iets doen. We moeten gaan kijken of alles goed is met de andere.’

‘Je hebt gelijk Piet. Hier blijven heeft geen zin, maar hoe kunnen we die stuifsneeuw trotseren. Je kan geen poot voor ogen zien. Laten we hopen dat iedereen veilig in hun onderkomen zit.’

‘Ja, maar toch,’ zegt Piet. ‘Kunnen we echt niets doen?’

‘Laten we nog even afwachten totdat het wat minder sneeuwt,’ antwoordt Bromknor.

Met grote tegenzin stemt Piet toe en vallen ze alsnog inslaap. Piet kruipt dicht tegen zijn grote vriend aan.

 

Piet wordt als eerste wakker en kruipt onder de vacht van Bromknor vandaan. Hij gluurt naar buiten en ziet dat de ingang is dicht gesneeuwd. ‘Wakker worden Brom,’ roept hij en trekt aan één van zijn snorharen.

Bromknor duwt hem met zijn neus weg en gaat knorrend door met slapen. Dan probeert Piet hem onder zijn voetzolen te kietelen. Hij weet dat Brom daar echt niet tegen kan.

‘Moet dat nou,’ bromt Bromknor.

Slaperig kijkt hij naar buiten en ziet dat de uitgang door een dik pak sneeuw is afgesloten. Met zijn kop schuift hij de sneeuw gedeeltelijk weg en zegt dan dat hij het zo wel genoeg vindt.

‘Nou dat dacht ik niet Brom. We moeten echt gaan kijken hoe het met de andere gaat. Kom op joh, jij ben toch onze leider,’

‘Wie zegt dat. Ik ben en wil helemaal niet jullie leider zijn. Ik ben gewoon Bromknor. Weg wezen nou. Ga zelf maar kijken,’ mokt Bromknor.

Piet laat zich niet kennen en gaat zelf op onderzoek uit. Hij wil weten hoe het met de andere gaat. Ploeterend door de sneeuw gaat hij eerst bij Grietje langs en dan naar Toto de vos. Plotseling stuit hij met zijn neus tegen iets stekeligs aan. Met zijn pootje wrijft hij over zijn pijnlijke neus. ‘Heb ik weer…,’ moppert hij en voorzichtig onderzoekt hij waar hij tegenaan is gelopen. Onverhoeds kijkt hij in een spitsvormig gezichtje en vraagt: ‘Wie ben jij?’

Snuivend kijkt het beestje hem aan en zijn oogjes staan vol tranen. Fluisterend pruttelt hij: Ik ben Jos en het gaat niet zo goed met mij. Ik ben een egel en hoe heet jij?’

Ik ben Piet en ik ben een rat, maar dat weet je natuurlijk wel.’

‘Dat weet ik Piet, maar het heeft geen zin om jou te leren kennen. De natuur heeft verschrikkelijk huisgehouden. Ik was onderweg naar mijn onderkomen, maar toen viel de winter plotseling in en in deze kou overleef ik het niet. De natuur is onverbiddelijk.’

Piet wrijft langs zijn neus en probeert te bedenken hoe hij Jos zou kunnen helpen. ‘Mag ik je aanraken. Doet het pijn als ik die stekels aanraak?’

‘Natuurlijk mag je mij aanraken, maar je moet niet tegen mijn stekels instrijken dat vind ik niet fijn. Laat me maar verder met rust, zodat ik in alle rust kan sterven,’ antwoordt Jos.

‘Nee Jos, ik ga proberen je te redden. Doodgaan kan je altijd nog. Kan jij je nog voortbewegen?’

‘Ja, dat wel maar ik weet hier de weg niet. Door al die sneeuw ben ik verdwaald.’

‘Loop maar achter mij aan. Allereerst moeten we zorgen dat je uit de sneeuw komt,’ moedigt Piet hem aan.

Jos kan niet zo snel vooruitkomen dan Piet en Piet hoopt maar dat hij Jos op tijd in veiligheid kan berengen. ‘

‘Piet, ik kan echt niet meer. Ik moet even rusten,’ snikt Jos.

Maar Piet spoort hem aan om nog even door te zetten. En dan horen ze Bromknor roepen: ‘Piet, waar ben je nu weer mee bezig?’

Jos de egel rolt zich direct op om zich te verdedigen. Je weet maar nooit wat die akelige hond met hem doet, denkt hij.

‘Wat moet je met die stekelige bal hier. Weg ermee,’ roept Bromknor.

‘Niet doen Brom. Het is maar een egel en zijn naam is Jos. Mag hij bij jou logeren, anders gaat hij dood. Help hem alsjeblieft,’ smeekt Piet.

‘Laat maar Piet. Ik wil niemand tot last zijn,’ snikt Jos.

Bromknor kijkt hem medelijdend aan en zegt tegen Piet dat hij hem dan maar zo snel mogelijk in zijn hok moet leggen. Nu Jos veilig in het hok van Bromknor ligt kunnen ze alle drie even opgelucht ademhalen.

Opeens staan Grietje, Toto de vos en Kees de haan voor het hok en Grietje roept grijnzend: ‘Zeg Bromknor, weet jij dat je hok op zijn kant ligt.’

Bromknor kijkt haar nijdig aan en Grietje begrijpt heel goed dat hij niet erg in zijn hum is. Snel neemt ze de kuierlatten. ‘Nou, ik zie het al. Ik ben hier niet welkom. Ik begrijp er niets van. Ik ben nooit bij iemand welkom,’ snauwt ze hem toe.

‘Hoe zou dat nou komen,’ antwoordt Bromknor.

‘Ja, dat ligt echt aan jezelf,’ gniffelt Piet. ‘Moet je maar eens wat liever voor de anderen zijn.’

Grietje kijkt hem nijdig aan en ze wil hem een schop geven, maar raakt per ongeluk Jos de egel aan.

De andere schieten in de lach en boos loopt ze weg. ‘Ik krijg jou nog wel rot rat,’ roept ze en met een pijnlijk pootje loopt ze weg.

‘Zo, die zien we voorlopig niet meer terug,’ fluistert Piet.

In de boom ziet hij de kraai grijnzend op een tak zitten en Piet vraagt hem: ‘Zeg Kraai, let jij een beetje op Grietje?’

‘Ja dag…, daar bemoei ik me niet mee,’ en weg is hij weer.

 

Met Jos komt het goed. Piet neemt hem onder zijn hoede. De andere dieren willen niets van hem weten, maar laten hem wel met rust. Zo af en toe zien ze hem in de tuin struinen opzoek naar eten. Ze moeten hem gewoon nog leren kennnen.