De Oerepauwoekelekoet

Noortjes papa is in de tuin bezig met het renoveren van de schommel. Noortje ligt met haar handen onder haar hoofd te kijken hoe papa het zitje aan de nieuwe touwen vastmaakt.

‘Pap, ik hoef geen nieuwe schommel meer. Daar ben ik een beetje te groot voor geworden.’

‘Dat kan wel zo zijn schat, maar ik maak hem alleen groter zodat mama er ook in kan schommelen.’

Noortje begint te schateren van het lachen.

‘Mama op de schommel. Dat wordt lachen, ha ha ha ha.’

‘Ja ja, lach jij maar dreumes. Je zult zien, straks vindt ze het zo fijn en dan krijg jij niet eens meer de kans om te schommelen. Ik zou dus maar een beetje lief voor haar zijn!’

Ze wordt er een beetje stil van, daar moet ze toch even over nadenken. Even schut ze met haar hoofd, geef een ruk aan zijn tuinbroek en zegt:

‘Het is goed met je pap,’ en al hoofdschuddend wandelt ze naar de rand van het meer. Daar stopt ze en wandelt terug naar de grote boom.  Daar zit die rare vogel weer. Op dezelfde tak als voorheen.

‘Je ziet er echt niet uit,’ roept ze. Oh ja, hoe heet je ook alweer?’

‘Oerepauwoekelekoet,’ en deftig draait hij zijn kop om.

Noortje wrijft door haar haren en kijkt hem aan. ‘Waarom zit jij eigenlijk in die boom, dat zou ik wel eens willen weten?’

Oerepauwoekeleoet draait zijn kop terug, zwabbert wat met zijn staart en gaat op één poot staan.

‘Daar bemoei ik me niet mee,’ antwoordt hij.

Noortje weet niet zo goed wat ze met dat beest aan moet. ‘Weet je Oerepauwoekeleoet, papa maakt de schommel gereed zodat ook mama erin kan schommelen. Dat is toch gek. Grote mensen schommelen toch niet meer?’

‘Daar bemoei ik me niet mee,’ is weer het enige dat hij uitkraamt.

‘Aan jou heb ik ook niets. Ik ga naar de zwanen. Weet jij of ze in de buurt zijn. Jij moet toch kunnen vliegen of kan je dat ook niet?’

‘Daar bemoei ik me niet mee,’ is opnieuw het antwoordt.

Noortje haalt haar schouders op en wandelt naar het meer. Ze gaat in het gras zitten en dan voelt ze iets vochtigs en brijachtig aan haar kont. Ze voelt aan haar achterste en kijkt naar de hoop poep in haar handen.

‘Vieze zwanen of wie het ook zijn. Poep waar je eet,’ roept ze. Dat heeft ze papa ook al eens horen roepen en ze rent snel naar huis waar ze mama haar handen, die vol poep zitten, laat zien.

‘Ach schat, wat vies. Kom, even afspoelen en dan stoppen we je meteen maar in bad. Je moet opletten waar je gaat zitten en wat minder dromen. Hup en nu het bad in. Mama doet wat heerlijk geurend badschuim in het water en al snel ruikt ze weer fris en mag ze zolang in bad blijven als ze maar wil.

Als Noortje klaar is is het alweer lunchtijd. Tevreden neemt ze aan de keukentafel plaats en geniet van de verse aardbeien die mama uit de tuin heeft geplukt.

‘Zeg mam, weet je nog dat die pestende kinderen op school een onvoldoende hadden?’

Mam kijkt haar aan en zegt dat ze zich dat nog heel goed kan herinneren. ‘Wat wil je mij vertellen.’

‘Ik denk dat ik dat heb gedaan.’

‘Jij schat, welnee dat is toeval. Hoe zou jij dat gedaan kunnen hebben?’

Noortje ziet dat mama haar gezicht van haar wegdraait.

‘Nee schat, je ziet spoken, echt.’  Snel propt mam en grote aardbei in haar mond. Vandaag heeft ze geen zin in gedoe, denkt ze.

‘Mam…,’

‘Wat nu weer,’ vraagt ze nors?

‘Ik moet je iets opbiechten. Ik heb je horen zeggen dat jij betoverd bent door een heks.’

Mam schrikt zo erg dat ze bijna van de stoel afvalt. Kijkt Noortje aan en moet even naar lucht happen.

‘Het komt door die kraai. Die heeft mij jullie kant opgestuurd. Hij vond dat ik het moest weten. Ben je nu boos op me?’

‘Nee hoor schat, niet op jou. Ik ben boos op de kraai. Waar bemoeit hij zich mee. Houdt het dan nooit op. Je weet dat je niet mag afluisteren, maar ik begrijp best dat de kraai jou erg nieuwsgierig heeft gemaakt. Wat je hebt gehoord is waar. Daar hebben we het toch al over gehad.’

‘Mam, ik hou heel veel van je,’ en Noortje kruipt dicht tegen haar mama aan.

‘Ik ook van jou, lieverd.’

‘Mam, die vogel daar in de grote boom,’ bedachtzaam kijkt ze haar moeder aan en bedenkt dat het misschien beter is om het haar niet te vertellen.

‘Wat voor vogel en wat zegt hij?’

‘Als ik de vogel iets vraagt, zegt hij telkens: ‘Daar bemoei ik me niet mee’.

Mama wordt stil. Laat haar dochter los en vraagt: ‘Hoe ziet die vogel eruit?’

‘Een hele rare vogel. Hij heeft het lichaam van een uil, een staart van een pauw, maar de snavel en de kop…, ja, dat weet ik niet zo goed. Hij zegt dat hij Oerepauwoekelekoet of zoiets heet.’

Mama wrijft met beiden handen door haar haren en ijsbeert wat door de keuken. Behoedzaam pakt ze Noortje’s handjes en zegt: ‘Lieve schat, pas alsjeblieft op met al die beesten. Je weet maar nooit wie wie is en voor je het weet, zitten we in de problemen.’

‘Dan gaan we toch verhuizen. Gewoon hier heel ver vandaan,’ antwoordt Noortje.

Mama kijkt haar aan en weet dat het maar beter is om hier niet op te reageren. Ach, ze is nog zo klein, denkt moeder

Noortje begrijp er niets van, maar haar aandacht ligt alweer ergens anders.

‘Mam, ik ga naar buiten. Ik hoor de zwanen roepen.’

‘Is goed schat. Ga maar.’

Buiten zitten de zwanen voor de keukendeur en van opwinding schreeuwen ze door elkaar heen.

‘Noortje, het is verschrikkelijk. We komen je waarschuwen.’

‘Ja…, we komen je waarschuwen,’ roepen ze in koor.

‘Rustig rustig,’ roept Noortje. Niet allemaal tegelijk. We kunnen wel allemaal tegelijk zingen, maar niet praten. Vertel,’ en wijst papazwaan aan zodat hij zijn verhaal kan vertellen.

‘Noortje, het takkenmannetje wil je naar één of andere ondergrondse ingang lokken. Je moet daar niet intrappen hoor. Onder de grond is het levensgevaarlijk.’

‘Ja…, echt waar,’ roept mamazwaan en de zwanen wachten af wat Noortje gaat doen.

‘Bedankt dat jullie mij gewaarschuwd hebben. Ik zal goed opletten, dat beloof ik. Maar, ik ben nu moe.’

Noortje laat ze verder alleen achter en wandelt naar Droef. Droef ligt voor zijn hok en Noortje kruip dicht tegen zijn zachte vacht aan. Vrijwel onmiddellijk valt ze in slaap.