Het Wolwinkeltje van Tante Jans

“De Gouden Breinaald”

De-gouden-breinaald

Vlak achter de hoofdstraat ligt een steegje en in één van de kleine pandjes is een wolwinkeltje gevestigd. Achter in het winkeltje staat een oude schommelstoel waar dikwijls een oude dame rustig heen en weer zit te wiegen. Haar zilvergrijze haren glanzen in het weinige geelachtige licht dat door de ramen binnenkomt. Haar haren zijn in een statige knot gedraaid en ze worden met twee breipennen bij elkaar gehouden. Haar handen gaan ijverig te werk en af en toe staat ze op om één van de weinige klanten te bedienen.
Door het brilletje, dat zich half verwege haar neus bevindt, kijkt ze naar haar poppen en speelgoeddieren die zij zelf heeft gemaakt. Plots zet ze haar voeten op de grond zodat de schommelstoel tot stilstand komt en staat op. Ze voelt de stramheid in haar heupen en benen, voorzichtig stapt ze het trapje op.
‘Hoelang zal ik dit nog vol kunnen houden,’ fluistert ze. ‘Als jullie nu eens wat mee zouden werken dan hoef ik niet elke keer dat gevaarlijke trapje op en af te klimmen.’
De poppen en speelgoeddieren worden weer keurig op hun plek gezet en ze hoopt maar dat ze de volgende keer zullen onthouden op welke plaats ze thuishoren. Nog even kijkt ze in het rond en glimlachend kijkt ze de poppen en knuffels één voor één aan. Dan loopt ze terug naar haar schommelstoel om weer ijverig aan het werk te gaan. Ze is maar wat trots op haar winkeltje. Alle poppen en knuffels zijn door haar zelf gemaakt. Ze zijn er in alle soorten en formaten, en zitten of staan rondom in de winkel. Ze kent ze allemaal bij naam. Er zitten heel veel deugnieten tussen, maar dat komt omdat zij ze zo heeft gemaakt. Ze houdt wel van een beetje ondeugd. Stiekem heeft ze er een paar favorieten tussen. Zoals Piet de rat, Kees de haan en niet te vergeten Bokkenpoot de bok, maar daarover later meer.
En vanzelfsprekend, ben ik er ook nog. Ik ben een beer, gewoon een beer die tientallen jaren geleden door de oude vrouw is gehaakt. Ze was toen nog jong en ik weet nog dat ik erg onder de indruk was van haar schoonheid. Oh, wat kan ik me nog goed herinneren dat haar zachte warme handen over de wol gleed en ze mij beetje bij beetje in elkaar zette. Wat ik niet fijn vond was het gekriebel van de wol en het was ook niet prettig dat mijn naamlabeltje met een naald aan mijn huid werd genaaid.  Op dat moment kon ze geen naam voor mij bedenken en toen heeft ze mij uiteindelijk maar “Zonder naam” genoemd. Dat is ook wat op het labeltje in mijn nek staan. Nee, die naald was niet fijn. Als ik eraan terugdenk voel ik nog die prikjes.
Ik sta altijd voor het raam en vandaaruit kan ik iedereen in de gaten houden. Of ze nou binnen of buiten zijn, niets ontgaat mij. Soms komen er mensen een pop of dier kopen en de avonturen komen dan vanzelf. Ze zijn ooit begonnen toen er een klein meisje met goudkleurige krullen iedere dag naar binnen gluurde. Ik weet het nog heel goed. Toen zijn de avonturen van het wolwinkeltje van Tante Jans pas goed begonnen.

Einde