Weer Thuis

Deel 7

De hond komt dichterbij en tot haar grote schrik nadert er geen hond, maar een wolf. Ze probeert haar rolstoel zo snel mogelijk te laten rijden, maar de weg is door de vele bulten en kuilen erg onstabiel en haar rolstoel begint heftig te slingeren. Hij haalt me in, denkt en vreest ze.

Ze hoort zijn zware poten achter haar en voelt zijn adem in haar nek. Hij ruikt natuurlijk vers vlees. Nu is het met me gebeurd, denkt ze en haar buik doet pijn van angst.

Het lijkt erop alsof de wolf een spelletje met haar speelt. Hij heeft niet zoveel haast om haar te bespringen. Ze kijkt hem aan en dan bespringt hij zijn prooi. Fleurtje laat van schrik haar joystick los en de rolstoel staat dan ook onmiddellijk stil. De wolf vliegt over haar heen en komt ongemakkelijk op de grond neer. Verstijft staart ze naar het beest en wacht gespannen zijn tweede aanval af. Ze wil zo snel mogelijk weg, maar van angst kan ze zich niet meer verroeren. De wolf staat weer stevig op zijn poten en kijkt haar met de tong uit zijn bek aan. Sluipend komt hij op haar af en Fleurtje kan hem alleen maar aankijken. Ze wordt als het ware gedwongen om hem aan te blijven kijken. Hij komt dichter en dichterbij en net als hij wil toeslaan springt er een andere wolf vanuit het niets boven op haar aanvaller. Er volgt een gevecht tussen beiden wolven.

Ze ziet de strijd tussen beiden wolven, met haar als toetje. Haar eerste aanvaller delft het onderspit en verdwijnt met zijn staart tussen zijn benen. Een moment is Fleur blij dat dat gevaar geweken is, maar dat is snel over. Ten slotte is er die andere nog. Die is nog groter dan de eerste.

Als de wolf met gebogen kop op haar afloopt gaat hij naast haar stoel staan. Onbeweeglijk blijft ze zitten en wacht af. Dan gaat hij naast haar zitten en kijkt haar met een vriendelijk blik aan.

‘Ben ik nu jouw prooi? Ik ben echt niet zo lekker hoor. Nou ja, ik lijk wel niet goed wijs. Zit ik tegen een wolf te kletsen,’ mompelt Fleur.

Ze kijkt de wolf eens goed aan. Iets in hem komt haar bekend voor, maar kan het niet goed verwoorden. Dan staat de wolf op en draait zich om. Een eindje verderop blijft hij staan en kijkt achterom. Het lijkt wel alsof hij wil dat ik hem volg, denkt ze.

Ze volgt hem en iedere keer als hij bij een bocht komt wacht hij even om te kijken of zij hem nog volgt, dan wandelt hij weer statig voor haar uit. Intussen vraagt ze zich wel duizendmaal af of het wel verstandig is om hem te volgen. Even let ze niet goed op de weg en ziet de grote steen, die op de weg ligt, niet. Haar rolstoel wordt wankel en ze wordt door elkaar geschut. Plotseling voelt ze een scheut van pijn in haar nek. De wolf draait zich onmiddellijk om en gaat naast haar zitten. Voorzichtig kijkt ze over het blad van haar rolstoel en het is haar al snel duidelijk wat er is gebeurd. Ze probeert de rolstoel een stukje achteruit te rijden en dan weer naar voren.

‘Hij doet het nog,’ roept ze blij en de wolf knik met zijn kop alsof hij begrijpt wat ze bedoelt.

Fleur is zich ervan bewust dat hij wel heel dicht bij haar staat en bedeesd zegt ze: ‘Wat wil je toch. Waarom verscheur je me niet of leidt je me naar je hol en verscheur je me daar. Dat zal het zijn, je bent natuurlijk te lui om me zelf naar je hol te slepen.’

De wolf begint te grommen en trekt zijn lip op. Ze kijkt hem aan en even denkt ze iets in hem te herkennen. Trip, maar wie is Trip, vraagt ze zich af en fluistert zijn naam. ‘Trip.’

De wolf is gaan liggen en kijkt haar vriendelijk en vragend aan.

Fleur haalt diep adem en roept ‘Ga weg, lelijk beest. Als Trip dit weet, dan…, dan…, vreet hij je met huid en haar op!’

De wolf staat op en laat een zacht jankend geluid horen, draait zich om en loop weer voor haar uit. Verderop gaat hij languit op zijn zij liggen.

Fleur heeft geen idee waar of ze zich bevindt. Er zit niets anders op dan de wolf te volgen, denkt ze. Nog éénmaal kijkt ze om zich heen en dan zet ze haar rolstoel weer in zijn vooruit. Ze moet een heuvel op en de rolstoel heeft moeite om deze op te komen. Ze beseft dat de accu bijna leeg moet zijn en hoop maar dat ze de top bereikt voordat hij echt leeg is.

Eindelijk is ze boven en haalt opgelucht adem. Dat was even spannend. Ik moet er niet aandenken wat er zou zijn gebeurd als hij halverwege zou zijn gestopt. Vanaf de heuvel kan ze het bos enigszins overzien. Opgelucht staakt ze een zucht van verlichten. Ze ontdekt dat ze zich aan de rand van het bos bevindt. Dan komt Trip aanlopen en legt zijn kop op het blad van haar rolstoel. Hij kijkt haar met een wat trieste blik aan, alsof hij wil zeggen: ‘Dat was het dan.’

Voorzichtig aait Fleur zijn kop en kust hem op zijn natte neus. ‘Ik weet niet wat je bedoelt, maar dank je voor je hulp,’ fluistert ze.

De wolf kijkt haar nog even aan, draait zich dan om en wandelt terug het bos in. Nog even blijft hij staan en brengt een jankend geluid voort.

Fleurtje kijkt hem na en uiteindelijk ziet ze hem tussen de bomen verdwijnen. Ze begrijpt dat ze zich nu verder alleen moet zien te redden en brengt haar rolstoel in beweging. Nu haar accu bijna leeg is hoopt ze dat er nog genoeg stroom is om haar naar het einde van het pad te leiden. Als ze beneden aan de heuvel is neemt zij opnieuw de omgeving goed in haar op. Er is niets, maar dan ook niets wat haar bekend voorkomt. Uiteindelijk besluit ze de weg te vervolgen, omdat ze er vrijwel zeker van is dat dat de weg is die zij van bovenaf heeft gezien en die haar naar het einde van het bos leidt. Dan hoort ze ineens een klik en staat haar rolstoel stil. Daar ben ik mooi klaar mee, denkt ze en machteloos steekt ze haar beide handen in de lucht.

Na een tijdje ziet ze in de verte een fietser aankomen en ze zwaait naar hem. Verbaast zwaait hij terug en rijdt weer verder. Fleurtje roept: ‘Meneer, wilt u mij helpen,’ en dan stopt de man.

Hij zet zijn fiets tegen een boom en vraagt: ‘Wat is er, waarmee kan ik je helpen.’

‘Mijn accu is leeg en ik kan niet verder,’ antwoordt Fleur.

Bewonderend bekijkt de man haar rolstoel. ‘Je hebt wel een heel bijzondere rolstoel. Heel gaaf met die speciale wielen.’

Trots knikt Fleur en antwoordt: ‘Hij is ook heel bijzonder, maar zonder stroom kom ik niet verder.’

‘Ik zal je helpen. Blijf hier maar wachten, dan ga ik intussen hulp voor je halen. Niet weggaan hoor!’

Nou ja, niet weggaan hoor, denkt ze. Als ik weg zou kunnen dan zou ik zijn hulp toch niet nodig hebben. De man stapt weer op zijn fiets en Fleurtje ziet hem snel verdwijnen.

Verveelt haalt Fleur haar schouders op en neemt intussen de omgeving opnieuw in zich op. Het bos ruikt heerlijk en ontspant haar. Ritmisch tikt ze een bekend wijsje op het blad van haar rolstoel. Dan merkt ze de ring om haar vinger op. Ze herkent hem niet en vraagt zich af hoe ze eraan gekomen is. Ze laat hem om haar vinger draaien en dan komt er plots een vogeltje op het randje van haar stoel zitten. Hij pikt een paar keer tegen het blad en brengt zachte tjilp geluitjes voort. Fleurtje begint zonder dat ze er erg in heeft tegen hem te praten en vertelt hem één van de sprookjes die mama haar ooit heeft voorgelezen. Hij blijft haar aandachtig aankijken en luistert geduldig naar haar.                

‘Nou ja, zeg. Wat ben ik nou aan het doen. Ik zit een vogel een sprookje te vertellen. Het moet niet gekker worden,’ fluistert ze en jaagt hem weg.

Het wachten duurt lang en ze hoopt maar dat er snel hulp komt. Ze ziet dat de knoppen van de bomen beginnen te spruiten en een zwoele wind streelt haar haren. Opeens merkt ze dat er meerdere dieren rondom haar rolstoel spelen. Het blijkt dat niet alleen het vogeltje geboeid naar haar sprookje heeft zitten luisteren, maar ook een stel andere dieren.

Haar aandacht wordt afgeleid doordat ze in de verte sirenes hoort. Het geluid wordt harder en harder en al snel is ze omringt door agenten en een man die zich om haar rolstoel ontfermd.

Ze wordt meegenomen naar het politiebureau en daar wordt ze ondervraagt. Fleurtje begrijpt er niets van. Aan de muur hangt een foto van haar en de agente vertelt haar dat ze vermist en onvindbaar was. Ze vragen haar waar ze al die tijd is geweest, maar Fleurtje kan daar geen antwoordt op geven. Ze kan het zich niet herinneren. Uiteindelijk wordt ze naar het ziekenhuis gebracht en wordt ze onderzocht of ze gezond is. Intussen proberen ze haar moeder te bereiken, maar krijgen helaas geen contact met haar. Er wordt besloten om haar met de politieauto naar huis te brengen. Gelukkig is het niet ver, ook haar rolstoel wordt in de auto geladen. De monteur heeft er een nieuwe accu in geplaatst. ‘Zo, meid. Hier kan je weer even mee vooruit. Hij is wat sterker dan de vorige. Die heb je wel nodig met zo’n bijzondere stoel,’ had hij haar gezegd en zij had hem er vriendelijk voor bedankt.

De auto stopt voor haar deur en de agente belt aan. ‘Je moeder zal wel opkijken. Ze leeft voortdurend in angst en het verdriet is haar aan te zien. Ik hoop maar dat ze thuis is. We hebben haar niet kunnen bereiken.’

Fleur knikt alleen maar en wacht gespannen af. Dan horen ze achter de deur gerommel en wordt het slot eraf gehaald. De deur gaat open en mama verschijnt voor de deur. Fleurtje schikt omdat ze mama nauwelijks herkent. Mama slaakt een kreet en slaat haar handen voor haar gezicht en roept: ‘Dit kan niet waar zijn, oh nee, dit is niet mogelijk. Laat dit geen droom zijn.’

‘Goedemiddag mevrouw,’ groet de agente. ‘Mogen we binnenkomen?’

Moeder loopt op Fleur af en neemt haar in haar armen. Ze kan niet geloven wat haar overkomt.

‘Mam, zullen we naar binnen gaan?’

Moeder doet een stap opzij en laat haar naar binnen rijden. ‘Lieve schat, waar kom je vandaan?’ Even kijkt ze haar strak aan en haar onderzoekende blik ziet dat ze er een stuk volwassener uitziet dan de laatste keer dat ze haar dochter zag. Snel gaan ze het huis binnen. Opnieuw knuffelt moeder haar en tilt Fleurtje uit de rolstoel. Samen zitten ze op de bank en moeder wil weten wat ze zich kan herinneren. ‘Lieverd, waar was je al die tijd?’

‘Weet je mam, ik kan mij alleen maar herinneren dat ik bij oma op de veranda zat en dat ik plots in een donker bos stond. Er was een wolf die mij wilde aanvallen, maar het was zo raar. Opeens was er een andere wolf die mij redde. Hij heette Trip, dat is het enige wat ik weet.

‘Trip de wolf, wie is dat dan,’ vraagt moeder.

Fleurtje haalt haar schouders op en zegt dat ze het niet weet. De agente kijkt beiden verbijsterend aan en denkt dat ze het allemaal uit haar duim zuigt.

‘Ach kind, wat moet je bang geweest zijn,’ en vragend kijkt moeder de agent aan.

‘Naar mijn mening is uw dochter in de war. We zijn vanzelfsprekend blij dat ze gezond en wel terecht is. Maar willen haar, als ze weer wat tot zichzelf is gekomen, opnieuw ondervragen. Wij begrijpen er, net als u niets van.’

‘U heeft gelijk, want hoe verklaren we waar ze al die tijd is geweest,’ antwoordt moeder.

Niet begrijpend haalt de agente haar schouders op. ‘Laat haar eerst maar even bijkomen. We hebben er geen verklaring voor.’

‘Ik ben er toch weer. Misschien komt mijn geheugen wel snel weer terug,’ fluistert Fleur.

De agente verontschuldigt zich en zegt dat ze weer moet gaan. Moeder brengt haar naar de deur en neemt afscheid van de agente.

Als Fleurtjes moeder de deur sluit blijft ze even staan. Haar rest nu nog de moeilijke taak haar meisje te vertellen dat oma is overleden. In de woonkamer gaat ze weer naast haar op de bank zitten en neemt haar beidde handjes in de hare. Ze slikt een paar keer en zegt dan: ‘Liefje luister. Het is misschien niet de juiste tijd, maar ik moet het je vertellen. Het gaat over oma. Zij is kortgeleden overleden.’

‘Dat weet ik,’ fluistert Fleurtje en kan mama ook precies vertellen wanneer het is gebeurd.

‘Hoe weet jij dat. Dit is bizar.’ Hoe kan mijn kleine meid, dit nu weten, denkt ze.

Fleur knijpt haar ogen samen en denkt goed na. ‘Het is gek, mam. Ik weet het gewoon, maar hoe dat weet ik niet. Ik heb geen flauw idee, echt niet.’

Opnieuw slaat moeder haar armen om haar heen en Fleurtje roept: ‘Ho maar mam. Zo is het wel goed hoor. Je knuffelt me nog dood.’

‘Sorry kind, maar ik ben zo gelukkig dat je er weer bent. Zo fijn. Ik ben zo dankbaar,’ antwoordt moeder.

‘Ik ook, mam. Ik ook,’ en Fleurtje geeft haar een klapzoen op beide wangen.

 

In het dorp is de terugkeer van Fleurtje groot nieuws. Er worden bloemen en fruitmanden bezorgt. De postbode levert een enorme stapel kaarten af en Fleurtje schrijft iedereen persoonlijk een lief bedankbriefje. Fleur en haar moeder knappen zienderogen op en op een morgen gaat de deurbel. Als moeder de voordeur opent ziet ze de onderwijzeres en de klasgenootjes van Fleur staan. ‘Mogen we even binnenkomen,’ vraagt de juffrouw.

‘Ja, natuurlijk. Kom verder allemaal. Fleur is nog op haar kamer, maar ik zal haar wel even gaan halen,’ antwoordt moeder.

De kinderen kijken verloren in het rond. Geen van hen is ooit in dit huis geweest. De meeste voelen zich niet op hun gemak. Ten slotte was Fleur voor de meeste van hen niet zo vriendelijk. Ook al zijn ze blij dat ze weer veilig thuis is, ze zijn toch niet vergeten hoe onaardig ze voor hen was. Van hun ouders hebben zij vernomen dat zij ontzettend is veranderd, en dat er van de oude Fleur niets meer over is.

Fleur betreedt de kamer en er hangt al vrijwel direct een gezellige en ontspannen sfeer. De tijd wordt als het ware vergeten en voordat men er erg in heeft, is het alweer tijd om te vertrekken.

Ze beloven om snel weer terug te komen en dat doen ze dan ook.  Ze luisteren graag naar de verhalen die Fleur hen vertelt. Ze zijn mooi en spannend, voor elk kind kent zij wel een speciaal verhaal. Haar verhalen worden zo populair dat moeder besluit om speciale tijden af te spreken, omdat het anders te vermoeiend voor Fleur is. Al snel is er in het huis geen ruimte meer om alle kinderen te ontvangen en de schoolleiding besluit om haar de gymzaal ter beschikking te stellen. Uit alle klassen komen ze naar haar verhalen luisteren. Ouders, opa en oma’s, kleuters, allemaal zitten ze geboeid naar haar te luisteren. Het kost Fleur geen enkele moeite om de verhalen en sprookjes te vertellen. In tegendeel, ze heeft er veel plezier in. Als zij vertelt is het muisstil in de zaal. Regelmatig schrijft de dorpskrant een artikel over haar en al snel komt de landelijke pers erop af. Ook zij willen haar graag interviewen. Voor het huis van Fleur staan ze dikwijls voor de deur en Fleur slaat hun aanbod regelmatig af. Op een dag zegt ze tegen moeder: ‘Laat ze voor één keer maar allemaal tegelijk binnen, dan sta ik ze wel te woord.’

‘Zou je dat wel doen schat. Sommige kunnen heel lelijk zijn. Ik weet het niet hoor, maar ik kan je niet tegenhouden,’ antwoordt moeder.

‘Is goed mam. Ik weet wat ik doe, laat ze maar binnen.’

Eén voor één komen ze binnen en vuren hun vragen op haar af.

‘Is het waar, dat jij de jongste sprookjesverteller bent en dat je ze als het ware uit je mouw tovert,’ vraagt één van de journalisten.

‘Wilt u dat ik het u bewijst?’

‘Ja, bewijs het maar. Ik geloof er niets van en hecht er ook geen waarde aan,’ roept één van de journalisten spottend.

‘Weet u dat zeker meneer,’ vraagt Fleur en de man kinkt en haalt zijn neus op.

‘Dan is het beter dat u nu ons huis verlaat, zodat de andere hun werk kunnen doen en zelf hun oordeel kunnen vellen.’

Fleur vraagt haar moeder de man naar buiten te begeleiden en honend volgt de man haar.

‘Als er meerdere zijn, die geen geloof in mij hebben, is degene vrij om te gaan,’ maant Fleur.

Ze vraagt de overgebleven journalisten plaatst te nemen en dat doen ze dan ook.

‘Zit iedereen,’ vraagt ze en de aanwezigen knikken haar vriendelijk toe.

Moeder kijkt inmiddels in het rond en verbaast haar dat volwassenen zo braaf doen wat haar dochter van ze vraagt. Geboeid zit iedereen naar haar te luisteren. Je kan een speld horen vallen, zo stil is het als men naar haar luistert. Moeder begrijpt er niets van.

Even stokt het verhaal en beteuterd kijkt men haar aan.

‘Goed. Waar was ik gebleven. Oh ja, ik weet het weer,’ gaat ze verder.

De rest van de verhalen vloeien weer als het waren uit haar mouw. Als ze klaar is staan de journalisten weer op. Een enkeling voelt zich stijf, van de gespannen houding waar hij of zij, tijdens de boeiende vertellingen, in gezeten heeft. Allemaal zijn ze het erover eens dat er geen twijfel mogelijk is. Fleur is de beste en boeiendste sprookjesverteller die er op de hele aardbol rondloopt.

Er rest nog één ding wat ze graag willen en dat is een foto van haar. Ook worden er selfies gemaakt, want ijdel zijn ze natuurlijk ook. Op de foto met de beste sprookjesverteller, dat overkomt je niet elke dag. Moe en voldaan zien Fleur en haar moeder de laatste journalist vertrekken. De landelijke dagbladen publiceren bijna allemaal over dit fenomeen.

Gelukkig breken er na een tijdje rustigere tijden aan. Fleur vertelt haar verhalen nog altijd vol overgaven, maar niet iedere dag meer. Op één van de bijeenkomsten verslapt Fleurs aandacht. De gymzaal is omgeven door grote ramen en op het raamkozijn ontdekt ze plotseling een eekhoorn. Ze stopt met het vertellen en geboeid kijkt ze naar hem. Het wordt onrustig in de zaal. Men begrijpt niet waarom ze zo plotseling haar verhaal onderbreekt. Dan springt de eekhoorn weg en verdwijnt weer. Fleur voelt een enorme vermoeidheid in zich opkomen en probeert haar verhaal te hervatten, maar dat lukt haar niet. Ontredderd kijkt ze haar moeder aan, die begrijpt dat er iets aan de hand moet zijn. ‘Wat is er schat,’ vraagt ze.

Fleur moet het antwoordt schuldig blijven. ‘Ik weet het niet, maar ik voel me opeens zo moe.’

Moeder vangt haar op en vertelt de aanwezige dat het heel vervelend is, maar dat ze echt moeten stoppen. ‘Het spijt ons heel erg,’ legt ze hen uit.  

De ouders nemen hun kinderen mee en proberen hen uit te leggen dat Fleur waarschijnlijk een griepje onder de lede heeft en dat ze een andere keer het verhaal opnieuw vertelt.

Thuis valt Fleur uitgeput op de bank neer en moeder legt een lekkere warme deken over haar heen. Fleur staart naar het plafon en begrijpt niet wat er is gebeurd. In gedachten ziet ze de eekhoorn weer. Die heeft haar tot iets bewogen, maar wat dat begrijpt ze niet. Nog niet althans.

Einde Deel 7