De Buurvrouw

Deel 5

Verdrietig en stijf van de kou wordt ze wakker. De ochtend doet zijn intrede en tussen de bomen door ziet ze de rode gloed van het daglicht zichtbaar worden. Het huisje van oma ziet er sprookjesachtig uit. Gestaag klimt de zon hoger en hoger. Het bos ontwaakt weer in alle glorie. De vogels tjirpen en op de grond zoeken de dieren weer hun holletje op. Als de wind opsteekt zwiept de cocon heen en weer. Ze tuurt naar het huisje van haar oma. Het staat er rustig bij en ze begrijpt maar niet waarom oma nergens te zien is. Alsof het allemaal niet genoeg is voelt ze dat de vermoeidheid zijn tol gaat eisen en dat haar keelpijn doet. Sombere gedachten nemen de overhand en ze verwijt zichzelf dat ze niet naar Trip heeft geluisterd. Niemand die haar hier kan vinden en verslagen sluit ze haar ogen.

De spin verschijnt weer en wrijft in zijn poten. De lange nacht en het vele spinnen van de vorige avond heeft hem hongerig gemaakt, maar het vooruitzicht dat er een lekker maaltje op hem wacht maakt hem blij. Zijn aandacht wordt getrokken door iets wat cirkelend boven zijn prooi vliegt. Hij neemt geen enkel risico en rent er snel op af. Maar dan ziet hij de vogel naar zijn prooi duiken en vervolgens op het randje van een spleet landt.

‘Kraa…., kraa…,’ hoort Fleurtje boven haar hoofd. Ze opent haar ogen en ziet Bongo zitten.

Weer krijst hij ‘Kraa…, kraa….,’ en hij klappert een paar keer met zijn vleugels. Dan maakt hij een sprongentje en landt op Fleurtjes hoofd. Direct begint hij met zijn scherpe snavel de draden door te bijten. Er is geen tijd te verliezen en hardhandig rukt hij aan de draden. Fleurtje vindt het niet prettig, maar ze verdraagt het moedig. Bongo is niet te stoppen en in zijn ooghoeken ziet hij de spin naderbij komen. Langzaam maar zeker laten de kleverige draden los. Dat geeft hem moed en begint nog sneller en driftiger te werken, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.

Langzaam maar zeker voelt Fleurtje dat haar lichaam weer vrij uit de cocon komt en in gedachten ziet ze haar rolstoel onder zich staan. Even loopt er een rilling door haar heen als ze bedenkt wat er kan gebeuren als ze met één klapt valt. Dat zal een behoorlijke klap worden. Ik hoop dat ik dat overleef, denkt ze.

Intussen schreeuwt de spin Bongo toe dat hij van zijn ontbijt moet afblijven en nadert hem op nog geen meter afstand. Bongo kijkt niet op of om en vecht voor het leven van Fleurtje. Hij is zeker niet van plan om voor de spin te wijken. Dan springt de spin boven op Bongo’s rug en op dat moment laat net het laatste stukje web, wat Fleurtje nog aan de boom vasthoudt, los.

Ondanks haar angst om in één klap te vallen gebeurt dit niet. Hier en daar zitten er nog wat van de kleverige draden om haar heen en ze zakt langzaamaan naar beneden.

Bongo moet al zijn krachten gebruiken om de spin van zich af te schudden. Dan krijgt hij hem met zin snavel te pakken en zwiept hem door de lucht. Verderop komt de spin ongelukkig op zijn poten te recht en ze zien hem mank en onhandig weglopen.

Fleurtje zit intussen vastgeplakt aan een stronk en Bongo vliegt naar haar toe. Hij spreidt zijn vleugels en met zijn poten pakt hij haar vast en trekt haar los. Zachtjes laat hij haar op de grond landen. Ze opent haar ogen en ziet tot haar vreugde Trip en Wappert staan, die haar verder van het kleverige web bevrijden en haar in een warm vel van bont wikkelen.

Ze wil ze bedanken, maar er komen alleen maar vreemde geluiden uit haar mond.

‘Rustig maar,’ roept Wappert. ‘Blijf maar lekker liggen. Wij zorgen wel voor je.’

Ze knikt. Even hoopt ze dat ze Corn ziet staan, maar tevergeefs. Die ligt vast nog te slapen, anders was hij wel hier, denkt ze.

Plotseling begint ze heftig te hoesten en één van de dieren komt haar een halve notendop water brengen. Ze drinkt wat, maar spuugt het ook weer direct uit. Er komt veel slijm vrij en Wappert komt bezorgt naast haar staan. Fleurtje wil wat tegen hem zeggen, maar hij begrijpt niet wat zij wil zeggen. Dan valt ze zomaar in slaap en Wappert voelt aan haar voorhoofd, die behoorlijk gloeit.

‘Ze heeft koorts, misschien heeft ze wel een longontsteking. We moeten haar snel hier vandaan halen,’ zegt Trip.

Ze nemen haar mee en leggen haar behoedzaam op een platte kar. Wappert spant de honden in en voert ze zelf aan. Trip, die zoals gewoonlijk naast Cherry loopt roept: ‘Kom Cherry, jij leidt het beste. Geef het bevel.’

Cherry kijkt Trip een moment aan, schudt met zijn kop en zegt: ‘Ik maak wel uit of ik goed leid. Dat is mijn werk.’

Trip laat hem maar. Zeker saggerijnig, denkt hij en haalt zijn schouders op en volgt braaf, maar zwijgzaam de bevelen op.

Wappert geeft het teken en de kar komt in beweging. Ze voeren hem door de gangen op weg naar de ziekenruimte. ‘Sneller,’ roept Wappert. ‘Haar ademhaling is wat onregelmatig. Ze heeft snel hulp en medicijnen nodig, anders redt ze het niet.’

 

Bij Fleurtje thuis
                                                        

De gure Oostenwind stuwt de sneeuw tegen de ramen. De wegen zijn moeilijk begaanbaar en de auto’s schuifelen moeizaam over de weg. Zo nu en dan slipt er één naar de andere weghelft om vervolgens weer moeizaam zijn weg te vervolgen. Van achter het raam bekijkt de moeder van Fleur de gure weersomstandigheden. De plotselinge weersomslag dwingt haar thuis te blijven en dat maakt haar onrustig. De dagelijkse wandelingetjes doen haar goed. Laten haar minder piekeren en het gemis van haar man en dochter verdwijnen dan wat op de achtergrond. Eerst het vreselijke ongeluk van haar man en dan de verdwijning van haar dochtertje. Fleurtje, die kort na aankomst bij haar schoonmoeder verdwijnt. Haar schuldgevoel is groot. Zij had haar immers zelf naar haar schoonmoeder gebracht in de hoop dat ze zich wat meer zou kunnen aanpassen aan haar handicapt, die zij tijdens het ongeluk had opgelopen. Geen mens heeft nog iets van haar vernomen. Ook de dagenlange zoektochten hadden niets opgeleverd. Nu de enige persoon, waar zij veel steun aan had, ook is overleden. Voelt ze een enorme leegte in haar. Gisteren heeft ze tot haar grote verdriet haar schoonmoeder moeten begraven. Ze bewonderde haar. Was altijd opgewekt en zag de zonnige kant van het leven in. Ze gaf haar hoop. ‘Fleurtje komt wel terug, dat verzeker ik je,’ zei ze keer op keer.

Plotseling wordt de stilte onderbroken. In de keuken hoort ze dat iemand tegen de ruit tik. Door het raam ziet ze een vrouw, die zonder jas staat te trappelen van de kou. Dan herkent ze de vrouw en loopt snel naar de deur.

‘Mens wat doe je zonder jas buiten, in dit weer. Je wordt nog doodziek zo. Kom gauw binnen dan drinken we iets warms. Ga maar mee naar de woonkamer, daar is het lekker warm.’

Moeder maakt snel voor beiden een mok warme chocolademelk en zet er één voor de buurvrouw neer. ‘Zo, daar zal je van opknappen.’ Zegt ze.

Eigenlijk heeft ze geen behoefte aan gezelschap. Ze is veel liever alleen met haar gedachten, maar begrijpt ook wel dat er mensen zijn die met haar meeleven en daar moet ze eigenlijk heel dankbaar voor zijn.

‘Heb je nog niets gehoord,’ vraagt de buurvouw.

Moeder knikt van nee en haalt haar schouders op.

‘Sorry, dat ik je stoor. We leven allen erg met je mee. Het is geen nieuwsgierigheid. Zal ik maar weer gaan?’

‘Ach wel nee, blijf nog even. Het geeft me ten minste wat afleiding,’ antwoordt moeder.

De buurvrouw laat de stilte tot haar doordringen en intussen brengt ze haar haren, die door de harde wind uit zijn model is gewaaid, in orde. ‘Hoe was de begrafenis?’

‘Kil en koud meid. Vooral als er niemand is die een arm om je heen slaat. Het was een troosteloze dag. Ik voelde mij zo eenzaam,’ en veegt een paar tranen weg.

De buurvrouw staat op en omhelst de moeder van Fleurtje, die haar hoofd op één van de schouders van de buurvrouw laat rusten. Ze laat haar tranen vloeien en na een tijdje maakt ze zich weer los en zegt snikkend: ‘Sorry, ik had mezelf even niet in de hand. Weet je de pijn is zo sterk.

‘Geeft niets hoor. Misschien lucht het wat op,’ antwoordt de buurvrouw.

Door haar tranen heen kijkt de moeder van Fleur haar aan en vraagt dan plotseling: ‘Geloof jij ook dat mijn schoonmoeder niet helemaal oké was?’

De buurvrouw kijkt haar aan en vraagt: ‘Wil je dat ik daar eerlijk op antwoord?’

‘Dat moet je. Anders heb ik liever dat je meteen vertrekt.’ Maar zonder het antwoordt van haar buuf, weet ze ook wel wat ze van haar schoonmoeder vonden. ‘Je hebt gelijk. Ik zou het eigenlijk niet eens aan je moeten vragen. Ik bedoel het niet zo. Het spijt me.’

Ergens klinkt er een deuntje en beiden kijken in de richting van waar het vandaan zou moeten komen. ‘Er staan mensen voor je deur,’ zegt de buurvrouw.

‘Mensen? Nee, hier komen nooit mensen. Die zijn vast verkeerd.’

‘Zal ik ze binnenlaten,’ vraagt de buurvrouw.

‘Ja, doe dat maar. Ik fris mezelf even op, laat jij ze intussen maar binnen.’

Als moeder weer de woonkamer betreedt ziet ze tot haar grote verbazing de onderwijzeres van Fleurtje in de woonkamer staan. Zij is vergezeld door het schoolhoofd, die ze pas éénmaal heeft ontmoet. Dat was aan het begin van het schooljaar toen zij de situatie van Fleur met hem moest bespreken. In feiten is de juffrouw van Fleur de enige die zij redelijk goed kent. Ze wordt door beiden gecondoleerd en inmiddels zijn er ook andere die de woonkamer betreden. Dan neemt de onderwijzeres van Fleurtje het woord en zegt: ‘Ik wil u namens ons allen onze verontschuldigingen aanbieden. We wilden u op de dag van de begrafenis vergezellen, maar door een miscommunicatie is de verkeerde dag aan ons doorgegeven en zijn we een dag te laat.’

‘Dank u. ik ben blij dat het een misverstand is en geen onwil,’ antwoordt moeder.

‘Ik wil het misverstand graag even uitleggen. U heeft daar recht op,’ gaat de juffrouw verder en klemt de handen van moeder stevig in de haren.

Moeder knikt en zegt: ‘Het is al goed. Fijn dat jullie er zijn. Ga alstublieft zitten. Kan ik jullie iets aanbieden. Koffie of thee,’ en kijkt ieder om de beurt aan.

‘Laat maar, ik maak van beiden wel een pot,’ zegt de buurvrouw en loopt naar de keuken.

De buurvrouw voorziet eenieder van een kop koffie of thee. Er wordt weinig gesproken en dan staat de moeder van Fleur op en zegt: ‘Mensen, ik ben blij dat jullie toch nog gekomen zijn. Ik weet dat ik niet al te populair ben in deze buurt…’

Eén van de vrouwen staat op en onderbreekt haar: ‘Niet populair, maar mevrouw…’

Moeder op haar beurt onderbreekt haar weer en zegt: ‘Zeg maar Fee.’

Er wordt wat gesmoesd en er is enige spanning voelbaar.

‘Ik bedoel Fee met een f  en niet met een v, anders denken de mensen dat ik een stuk vee ben,’ gaat moeder verder en glimlacht om haar eigen grap.

‘Zie je wel dat ze vreemd is. Je kunt mij nog meer vertellen, maar ik ga hier weg.’

‘Maar mens dat kan je toch niet maken. Je zit hier nog maar net,’ fluistert één van de vrouwen.

‘En toch ga ik.’ Ze staat op en kan zich plotseling niet meer bewegen. Angstig kijkt ze om haar heen en begint hysterisch te gillen. Niemand reageert op haar en de anderen blijven rustig zitten.

De moeder van Fleurtje gaat verder met haar verhaal. Ze vertelt hoe de situatie er op dit moment voorstaat. Dat het onderzoek en de zoektocht tot nu toe niets heeft opgeleverd en dat de dood van haar schoonmoeder een verdrietige bijkomstigheid is.

Na een half uurtje vertrekken de eerste bezoekers. Enkele kijken de hysterische vrouw boos aan en schudden verontwaardigd met hun hoofd. ‘Trek het je niet aan hoor. Ze stookt de boel altijd een beetje op, maar ze bedoelt het niet kwaad. Het is haar eigen angst, waar ze al tijden mee worstelt,’ vertelt één van de ouders de moeder van Fleur.

‘Ik begrijp het wel,’ antwoordt Fee.

De vrouw zit nog steeds onbeweeglijk op de stoel en Fee loopt op haar af.

‘Wilt u misschien nog een kopje koffie,’ vraagt ze met een vriendelijke stem.

De vrouw gaapt haar aan en weet niet wat ze moet zeggen.

‘Mevrouw,’ fluistert ze.

‘Zeg maar Fee.’

‘Fee,’ vraagt ze en ze voelt dat ze wat ontspand en zich weer kan bewegen.

Fee gaat voor haar op een stoel zitten, kijkt haar vriendelijk aan en wacht af wat ze te zeggen heeft.

‘Het spijt me van daarnet. Dat had ik niet moeten zeggen. Ik had naar u moeten luisteren.’ Verbaast kijkt ze de vrouw aan en begrijpt niet waar ze het over heeft. ‘Heb ik te zacht gesproken,’ vraagt ze. ‘Als dat zo is, wil ik het wel onder het nuttige van kopje verse koffie opnieuw vertellen hoor.’

‘Nee, dank u. Ik moet nu echt naar huis, mijn kinderen wachten op mij,’ verontschuldigt zij zich. Ze voelt zich totaal niet op haar gemak en wil zo snel mogelijk weg.

‘Ja natuurlijk, ga maar gauw,’ antwoordt Fee en laat de vrouw vriendelijk uit.

Vermoeid loopt ze de huiskamer in. Denkt na over hetgeen haar vandaag is overkomen. Toch fijn dat ze nog de moeite hebben genomen om haar op te zoeken, denkt ze. Nu ze zo goed als alleen is overgebleven kan ze alle steun gebruiken. Vreemd hoe een mensenleven in korte tijd zo kan veranderen. Ik moet zien dat ik nieuwe aanvullingen in het leven krijg, mijmert ze verder.

Opnieuw wordt er tegen het raam getikt. Fee vermoed dat het de buurvrouw is, maar ziet tot haar verbazing een kraai op het randje van haar plantenbak zitten. Hij wipt heen en weer en van tijd tot tijd tikt hij met zijn snavel tegen het raam.

Fee probeert hem weg te jagen, maar hij is niet van plan om zich te laten verjagen en blijft op en neer springen. Spreidt zijn vleugels en dan ziet Fee dat er een kokertje onderaan zijn vleugel hangt. Ze wandelt naar buiten en door de harde gure wind slaat de voordeur uit haar handen. Ze voelt de kou door haar dunne vestje snijden. De kraai wipt naar de deuropening en wordt vervolgens door een rukwind naar binnen geblazen. Hij klapt tegen de trap aan en moeizaam en wankelend krabbelt hij op.

‘Oh nee hé, heb je je pijn gedaan,’ vraagt Fee bezorgt en raapt hem voorzichtig van de grond.

Bongo fladdert wat met zijn vleugels en gaat op haar arm zitten. Fee sluit intussen met moeite de voordeur en loopt dan met Bongo naar de woonkamer. Als de kraai weer wat is bijgekomen laat hij er geen gras over groeien en spreidt één van zijn vleugels en een capsule, die zich onder zijn vleugel bevindt, wordt zichtbaar en hij wacht rustig af. ‘Kraa…., kraa…, ’ krijst hij

Voorzichtig wil Fee de capsule verwijderen, maar dan slaat hij met zijn vleugels en hoort ze een klik. De capsule laat los en valt in haar hand. Bongo vliegt op en gaat naar de deur. ‘Ik begrijp het,’ zegt Fee. ‘Je wilt weer naar buiten, toch?’

‘Kraa…., kraa…,’ krijst Bongo en Fee opent de deur voor hem.

Ze ziet hem met veel moeite door de sneeuwstorm wegvliegen en al snel is hij uit het zicht verdwenen. Met de capsule in de hand loopt ze naar de woonkamer. Fee opent hem voorzichtig en haalt er een opgerold briefje uit. Ze rolt het uit en met trillende handen leest ze het met het handgeschreven briefje.  

Maak je geen zorgen. Het komt goed met Fleurtje.
Het beloofde briefje,
                                      Je schoonmoeder

‘Dit kan toch niet waar zijn.’ Fluistert ze en ze begrijpt er niets van. Dit moet een misselijke grap zijn. Ze had haar toch zelf naar haar laatste rustplaats gebracht. Haar hart wil met alle liefde het briefje geloven, maar het is onmogelijk. ‘Nee, dit kan ik echt niet meer aan.’

‘Wat kan je niet meer aan,’ vraagt de buurvrouw nieuwsgierig.

Geschrokken draait Fee zich om en kijkt haar verbaast aan. ‘Hoelang sta je daar al?’

‘Niet lang. Ik hoorde je voordeur met een harde klap dichtslaan en ik dacht ik ga even kijken of alles goed met je gaat. Wat heb je daar in je hand?’

‘Niets bijzonders. Mijn schoonmoeder heeft voor haar dood nog een briefje op de bus gedaan en dat heb ik net ontvangen,’ antwoordt Fee.

‘Wat luguber, het is niet te geloven. Eerst dat auto-ongeval, vervolgens de verdwijning van Fleur en nu blijkt dat je schoonmoeder ook nog eens vlak voor haar dood een briefje heeft verzonden. Hoeveel kan een mens verdragen.’

Fee kijkt de buurvrouw wantrouwend aan en zegt: ‘Buuf, ik ben wanhopig. Ik wil niet meer. Iedereen doet wel zo aardig tegen me, maar ik vertrouw het niet.’

‘Kop op meid,’ antwoordt de buurvrouw glimlachend. ‘Ik ben je beste vriendin en steun je tegen wil en dank. Kom hier,’ en troostend neemt ze haar in haar armen.

Fee laat haar los en kijkt haar niet begrijpend aan. ‘Hoelang ken ik je nou eigenlijk.’

‘Lang genoeg, waarom vraag je dat?’

‘Ik kan het me niet herinneren en begrijp er niets van. Het lijkt wel alsof ik mijn verstand aan het verliezen ben,’ en Fee kijkt haar buurvrouw doordringend aan.

‘Dat gebeurt wel vaker na traumatische ervaringen,’ antwoordt de buurvrouw.

‘Buuf,’ vraagt Fee.

‘Noem me alsjeblieft Wartaline. Ik vind buuf, zo onpersoonlijk,’ antwoordt de buurvrouw.

‘Wartaline, eigenlijk best een bijzondere naam. Hoe kom je daaraan?’

‘Dat is een raar verhaal,’ zegt Wartaline. ‘Mijn moeder vertelde mij dat ik eigenlijk Wappert heet.

Na mijn geboorte hield mijn moeder mij boven haar hoofd en toen viel het mijn vader op dat mijn armpje slap naar beneden hing. Het wapperde als het waren. Men kwam erachter dat er minder kracht in mijn armpje aanwezig was en dat is ook de reden waarom mijn armpje zo slap hing. Dat is trouwens weer helemaal goed gekomen hóór. Mijn vader noemde mij lachend Wappert, dat was trouwens ook de naam van mijn opa. Ik ben dus bij toeval ook nog vernoemd naar mijn opa, maar Wappert past natuurlijk niet bij een meisje. Toen kwam mijn moeder op het idee om mij als roepnaam Wartaline te noemen. Nou iedereen blij en in het bijzonder mijn opa.’

‘Gelukkig voor jou is jouw arm weer goed gekomen.’

Wartaline kijkt haar aan en vraagt. ‘Hoe kom jij aan de naam Fee?’

Fee fronst haar wenkbrauwen en kan er geen verklaring voorgeven. ‘Eigenlijk heet ik Fellie, maar dat vond ik vreselijk en werd er ook voortdurend mee gepest. Op een dag besloot ik om mijn naam te veranderen in Fee. Dat is mijn verhaal achter mijn naam.’

Verstrooid kijkt Fee naar het briefje, wat zij nog steeds in haar hand heeft. ‘Dat briefje hier, dat heb ik gekregen van een…,’ en even aarzelt ze. Kan ze dit Wartaline wel vertellen, vraagt ze zich af. ‘Laat maar, je zult het toch niet geloven. Ik ben uitgeput. Als je het niet erg vindt ga ik even op de bank liggen.’

‘Doe dat, ik zal even een kussen voor je halen. Rust even wat uit,’ zegt Wartaline en Fee laat zich gewillig door haar verzorgen. Al snel valt ze als een blok in slaap.

Wartaline loopt naar de keuken en opent het raam. Snel wipt Bongo naar binnen met in zijn kielzog Harry de eekhoorn. Hij klimt op de schouders van Warteline en fluistert dat ze snel moeten handelen. Stilletjes loopt ze naar de wandkast en trekt de laden open. Na enig zoekwerk vindt ze eindelijk waarvoor ze gekomen zijn.

‘Hebbes, roept ze opgelucht en pakt het verzekeringskaartje uit de lade.

‘Ligt er ook nog een recept tussen,’ vraagt de eekhoorn.

Warteline zoek nog even door en komt inderdaad een recept tegen en leest hem voor.

‘Weet je zeker dat dit het goede medicijn is,’ vraagt ze aan de eekhoorn.

Harry reageert verontwaardigd en zegt dat hij niet voor niets zolang bij een arts heeft gewoond.

‘Je hoeft er alleen nog maar een handtekening op te zetten,’ roept hij en wijst haar aan waar ze moet tekenen.

‘Waar moet ze tekenen,’ vraagt Bongo ongeduldig.

‘Nou onderaan het recept. Daar,’ antwoordt Harry.

‘Dat hoeft helemaal niet, want het is een herhaalrecept. Kijk maar,’ zegt Bongo.

‘Ja, hoor. Weet je het weer beter,’ reageert Harry nijdig.

‘Het is zo. Jij hebt dan wel jarenlang bij die dokter gewoond, maar ik bij een apotheek en ik weet heus wel of dit een nieuw recept is of een herhaalrecept. Deze hoeft niet getekend te worden, die heeft ze altijd in huis uit voorzorg. Als de persoon dan ziek wordt dan kan de zieke meteen met de antibiotica beginnen.’

‘Niet bekvechten allebei. Geef mij dat recept nou maar dan ga ik er meteen mee naar de apotheek. Gaan jullie maar alvast terug naar de kamelenheuvel. Ik kan het verder wel alleen af,’ fluistert Wartaline.

‘Weet je wel wat je doet,’ vraagt de Eekhoorn. Ik wil je wel graag terugzien en dat allemaal voor een mensenkind,’ moppert hij.

‘Wegwezen, brutale wezens.’ Warteline opent weer het raam en laat ze naar buiten.

Zachtjes gaat ze weer terug naar de huiskamer waar Fee nog steeds rustig ligt te slapen. Warteline opent een doosje en sprenkelt wat goudkleurige poeder over Fee heen.

Snel gaat ze naar buiten en hoopt dat hetgeen ze wil gaan uitvoeren goed gaat.

Intussen ontwaakt Fee uit haar slaap en gaat rechtop zitten. Ze voelt zich wat vreemd in haar hoofd, maar vind toch dat ze is opgeknapt na een uurtje te hebben geslapen.

Warteline ploetert zich door de sneeuw op weg naar de apotheek. ‘Ik moet opschieten, anders ziet het er niet zo best uit voor dat kleine meisje,’ en ze probeert nog wat sneller te lopen.

Eindelijk is ze bij de apotheek en bedenkt hoe ze dit het beste kan aanpakken.

‘Kraa…, kraa…,’ klinkt het boven haar hoofd en Bongo landt op haar schouder.

‘Wat kom je doen Bongo? Ik had je toch gezegd, dat je terug moest gaan naar het bos.’

‘Ja, dat klopt, maar je moet opschieten. Straks is je tijd om en Corn zit ook al in de zenuwen.’

‘Je hebt hem toch niet verteld dat ik me in een mens heb laten transformeren?’

‘Nee natuurlijk niet. Ik zwijg als het graf, maar je begrijpt toch wel dat je nog maar ongeveer veertig mensenminuten hebt en Corn kan echt niet zonder jou.’

‘Ga nu maar. Ik red me echt wel,’ maar ze weet best dat Bongo gelijk heeft en dat ze nu echt moet opschieten.

Bongo spreidt zijn vleugels en gaat ineengedoken op de dakgoot zitten. Er komt een vrouw de apotheek uit, die een boze blik op Wartaline werpt en zegt: ‘U laat die vogel met rust hóór, anders krijgt u een mep met mijn stok,’ en zwaait driftig met haar wandelstok in de lucht.

Wartaline besluit om haar te negeren en wandelt de apotheek in. Er zijn nog vier mensen voor haar en ze begrijpt dat dit tijd gaat kosten. Ze graaft in haar geheugen. Was er niet een spreuk die ervoor kon zorgen dat je ongemerkt voor kon gaan. Na een paar minuten weet ze hem weer en mompelt zachtjes een paar vreemde woorden. Het werkt. Bijna direct wordt ze aangesproken door de assistente: ‘Kan ik u van dienst zijn,’ vraagt ze.

‘Alstublieft,’ antwoordt Wartaline en geeft haar het recept.

De assistente vraagt om het verzekeringsbewijs en Wartaline zoekt zenuwachtig in haar jaszak. Uiteindelijk heeft ze hem gevonden en overhandig hem aan de assistente. Hopelijk gaat het goed. Ik zou het mezelf nooit vergeten, denkt ze nerveus.

‘Is het voor uzelf mevrouw?’

‘Nee, het is voor mijn nichtje,’ antwoordt Warteline vriendelijk.

De assistente scant nogmaals het pasje en vraagt Warteline de naam en geboortedatum van haar nichtje. Warteline is blij dat ze op de valreep de geboortedatum van Fleurtje uit haar hoofd heeft geleerd en noemt de naam en de datum van Fleur op.

De assistente loopt weg en Warteline krijgt het er warm van. Het zweet breekt haar uit. Even later komt ze samen met een man terug. Ze wijst naar het beeldscherm en vraagt of dit klopt. Hij haalt zijn bril uit zijn jas en zet deze op zijn neus. Even tuurt hij naar het scherm en vraagt dan: ‘Bent u de moeder?’

‘Nee meneer. Ik ben haar tante.’

De man staart haar een moment aan. ‘Fleurtje is haar naam toch, is het niet?’

‘Meneer het kind is doodziek. Wilt u alstublieft opschieten.’

Twijfelend kijkt hij haar aan, maar zegt tegen de assistente dat het goed is en dat ze deze dosering mag hebben. ‘Heeft u nichtje weer een longontsteking,’ vraagt hij.

Warteline knikt en is blij dat de diagnose die Corn stelde klopt.

‘Ja meneer, daarom moet ik opschieten. Ze moet zo snel mogelijk met de medicijnen beginnen,’ en ze kijkt naar de klok die boven de kast aan de muur hangt.

Haar tijd gaat dringen. Het duurt niet lang meer voordat ze weer in een konijn verandert. Snel neemt ze het doosje aan en rent de apotheek uit. Ploeterend door de sneeuw zoekt ze Bongo. Waar is dat beest, als je hem nodig hebt, denkt ze nijdig.  Dan hoort ze hem roepen en hij land op haar schouder.

‘Stop Wappert, je haalt het nooit door die sneeuw. Geef mij de medicijnen maar, via de lucht gaat het veel sneller.’

Ze wil het niet, maar als ze aan de klok in de apotheek denkt, begint ze te twijfelen. ‘Je hebt gelijk Bongo. Het duurt veel te lang en ik heb er de tijd niet voor. Ik hoop dat je ze kan dragen, want ook jij hebt de wind tegen.’

Bongo weet best dat het zwaar is, maar het moet. Hij spreidt zijn vleugel en vraagt of ze het pakje goed vast wil maken. Wartaline kijkt naar de plek waar eerst de capsule met het briefje zat en zegt dan: ‘Het pakje is veel te groot voor je vleugel. Je kan dan niet meer vliegen’

Vermoeid gaat ze in de sneeuw zitten en krijgt dan een grandioos idee. Ze trekt een veter uit haar schoen en prikt een paar gaatjes in het medicijnendoosje. Daar rijgt ze de veter doorheen en zegt dan: ‘Kom hier Bongo.’

Bongo komt dichterbij en Wartaline bindt het pakje rondom zijn nek.

‘Ik hoop dat het op deze manier wel lukt,’ zegt ze. ‘Je hebt gelijk Bongo, ik kan bijna niet meer.’

‘Het moet lukken. Laat dat maar aan mij over. Jouw tijd is bijna om. Je hebt je best gedaan.’

Hij spreidt zijn pikzwarte vleugels en laat zich in de wind naar boven zweven en vliegt weg.

Wataline roept hem nog na dat hij goed moet uitkijken, maar Bongo hoort dat al niet meer en spoedig is hij uit het zicht verdwenen.

 

Wartaline ploetert voort door de steeds hoger wordende berg sneeuw. Het enige wat ze wil is zo snel mogelijk weer veilig de kamelenheuvel zien te bereiken.  Na een paar honderd meter wordt haar hoofd plots zwaar en ze valt voorover in de sneeuw. Haar lichaam veranderd in snel tempo van mens naar konijn, maar oh, wat is ze blij dat Bongo haar taak heeft overgenomen. Warteline is nu weer gewoon Wappert, die tevreden is met het uitvoeren van zijn taak.

Bongo vliegt zo hoog mogelijk om het pakje te kunnen afleveren. Als hij de kamelenheuvel nadert scheert hij gevaarlijk over de boomtoppen. Door de sneeuwval kan hij zich niet goed meer oriënteren en de boomtoppen zijn nog maar nauwelijks te onderscheiden. Hij besluit om lager te gaan vliegen, maar weet ook dat hij hierbij veel risico’s neemt. De wind wordt sterker en de sneeuwvlokken veranderen in jachtsneeuw. Hij probeert nog wat verder te dalen, maar plots is er een windvlaag die hem opzij gooit. Hij verliest zijn evenwicht en begint rond te tollen. Met alle kracht die hij nog bezit probeert hij weer op te stijgen. Het lukt hem gedeeltelijk, maar dan vliegt hij tegen een boomtop en valt op de grond.

 

Einde Deel 5