De gewonde beer

In het mooie kabouterdorpje Oetel wandelt Lizzy vrolijk naar de rand van het dorp. Op deze zomerse dag wil ze haar verzameling flonkerende stenen uitbreiden, maar al snel wordt haar aandacht afgeleid door de prachtige gekleurde bloemen die haar als het waren om aandacht vragen.

‘Ik zou een mooi boeket voor mama kunnen plukken,’ fluistert ze.

Maar voordat ze daaraan kan beginnen hoort ze een zacht gekerm. Nieuwsgierig als ze is gaat ze voorzichtig op het geluid af. Haar ogen worden groot als ze ziet wie het gejammer voortbrengt.

Tussen de struiken ontdekt ze een grote bruine beer die gewond is geraakt. Zijn droevige ogen kijken Lizzy smekend aan en zonder erover na te denken rent ze terug naar het dorp om hulp te halen.

‘Dotty, Dotty kom snel. Aan de rand van het dorp ligt een gewonde beer, die moet je helpen!’

Dotty is de vrouw van kabouter Flits en iedereen weet dat zij erg goed is in het genezen van zieke en gewonden kabouters en dieren.

 

‘Lieverd een gewonde beer. Weet je wel hoe gevaarlijk die kunnen zijn. Ik denk niet dat ik je kan helpen en als ik jou was zou ik maar heel ver van hem vandaan blijven,’ antwoordt Dotty.

‘O, maar deze is niet gevaarlijk hoor. Kom nou, hij heeft heel veel pijn en ligt daar maar te huilen. Je moet hem helpen, alsjeblieft?’

Dotty is helemaal niet blij met het verzoek van Lizzy. Een beer, wat denkt die kleine wel niet. Nee, ik kan veel, maar een beer helpen, nee dat niet.

‘Weet u wat tante, geef mij dan maar de middelen waarmee ik hem kan helpen, dan doe ik het wel alleen. Mij doet hij niets,’ smeekt ze.

‘Nee kleintje, dat kan ik echt niet doen. Oké, ik ga met je mee.’

Snel pakt ze haar eerste hulp koffertje en samen gaan ze op pad. De andere die de situatie hebben gadegeslagen kijken hen angstig na. 

De beer ligt nog steeds kermend tussen de struiken en kijkt Lizzy en Dotty angstig aan.

Eigenlijk is het best een beetje komisch. Die grote beer die met zijn angstige ogen naar Dotty en Lizzy staart. De beer blijkt een lelijke wond aan zijn voet te hebben, die behoorlijk bloed.

‘Och liefje, wat is er met jou gebeurd,’ vraagt Dotty. 

‘Ik ben in een val getrapt en heb mij eruit weten te wringen,’ antwoordt de beer.

‘Ik zal je voet verzorgen, maar hier zal je nog wel een tijdje last van houden,’ legt Dotty hem uit.

‘Maar wilt u mij wel helpen,’ vraagt de beer?

‘Natuurlijk, help ik je en Lizzy helpt mij daarbij.’

 

‘Gaat het pijn doen?’

‘Ik ben er toch bij, je mag mijn hand vasthouden,’ probeert Lizzy hem gerust te stellen.

Dotty moet even glimlachen en vraagt: ‘Hoe heet je eigenlijk?’

‘Ik heet Bruno,’ antwoordt de beer.

‘Nou Bruno, niet schrikken. Ik moet eerst de wond ontsmetten en dat prikt een beetje.’

Dotty en Lizzy verzorgen de voet van de beer en zijn angstige blik verandert in een vrolijke brullende lach.

‘Ik ben u heel dankbaar en als er iets is wat ik voor jullie kan doen, moeten jullie mij maar roepen.’

‘Nou voorlopig moeten we eerst maar eens zien dat je voet geneest en dan zien we wel verder,’ antwoordt Dotty.

Iedere middag wacht Bruno aan de rand van het dorp rustig op het moment dat Dotty en Lizzy zijn voet opnieuw komen verzorgen en na een tijdje is deze helemaal genezen.

‘Wel Bruno, je voet is weer zo goed als nieuw. Onze hulp heb je niet meer nodig en je kunt weer de wijde wereld intrekken, zegt Dotty.

‘Dank jullie wel voor alle goede zorgen.’ Hij pakt Dotty en Lizzy op en geeft ze een stevige knuffel.

‘Ik weet best dat jullie heel dapper zijn en ik weet ook dat de overige kabouters het er helemaal niet mee eens waren dat jullie mij kwamen helpen, maar ik ben jullie eeuwig dankbaar.

Hij zet Dotty en Lizzy weer op de grond en dan verdwijnt hij in het bos.

‘Tante Dotty, Bruno had wel een punt hè. Het was best wel een beetje gewaagt van ons om een beer te helpen.’

‘Ja kind, dat was het zeker, maar gelukkig is het goed afgelopen. In het vervolg moet je toch echt wat voorzichtiger zijn. Kom laten we maar weer gauw naar huis gaan en de andere vertellen dat Bruno weer de wijde wereld is ingetrokken.

Vanuit de verte ziet Bruno ze naar hun dorpje wandelen en hij is maar wat dankbaar dat die twee dappere kabouters hem hebben geholpen.

 

Door die lelijke wond die hij had opgelopen had het heel vervelend met hem af kunnen lopen, maar gelukkig liep het even iets anders.

Nog éénmaal draait Lizzy zich om en zwaait naar hem.