Het wolwinkeltje van Tante Jans

Maantje Tuur

Piet de rat is voor de duvel nog niet bang, maar de maan die vindt hij maar niets. Die kale gele rakker die daar hoog aan de hemel staat vertrouwt hij voor geen cent. Deze nacht is hij duidelijk en zichtbaar.

‘Het is vannacht volle maan,’ legt Beer hem uit. Zwijgend gaat Piet naast hem in de etalage zitten en samen turen ze naar dat wonderlijke verschijnsel dat op hen neer kijkt. Althans dat gevoel heeft Piet altijd.

‘Zeg Piet, zal ik je een verhaal vertellen,’ vraagt Beer?

‘Kan jij dat Beer. Heb jij dan geen boek nodig om een verhaal te vertellen,’ antwoordt Piet.

‘Wel nee joh, ik ken dat verhaal uit mijn hoofd. Het is wel een eng verhaal hoor, maar daar kan jij toch wel tegen. Jij bent niet bang, dus ik kan het jou wel vertellen.’

‘Je hebt gelijk Beer. Ik ben zeker niet bang. Kom maar op met dat enge verhaal!’

Piet krijgt ineens zijn bedenkingen. Hij hoopt maar dat het niets met de maan te maken heeft, want dan weet hij het zo net nog niet. Die maan, dat is toch iets ongrijpbaars.

‘Er was eens een jongen,’ begint Beer zijn verhaal. ‘Die jongen was pas verhuist en hij mocht van zijn ouders op de zolder slapen. Vriendjes had hij nog niet. Waarom dat zo was verteld het verhaal niet. De jongen heette Anders en hij vond de zolder prachtig. Er was veel ruimte voor zijn speelgoed en als hij uit het raam keek, kon hij de kerktoren zien. De hele dag was hij in de weer om zijn kamer netjes te houden. Zijn bureau was altijd opgeruimd en de plank met al zijn autoverzameling stond er keurig bij. Anders speel de ook met poppen, die ook netjes op een plank stonden. Als hij had opgeruimd keek hij trots in het rond en fluisterde dan: ‘Zo, dat ziet er weer goed uit.’

‘Oh jee, hij lijkt Tante Jans wel,’ fluistert Piet.

‘Dat klopt Piet, daar kan je wel eens gelijk inhebben,’ antwoordt Beer en gaat weer verder met zijn verhaal.

Stiekem luisteren in de winkel de knuffels en poppen ook mee. Hen ontgaat, net als Beer niets wat er in de winkel plaatsvindt en de verhalen die Beer hen altijd vertelt vinden ze prachtig. 

Eén van de poppen roept plotseling: ‘Zeg Beer, ik ken dat verhaal. Ik weet zeker dat Piet dit niet leuk gaat vinden. Die durft straks niet alleen meer naar zijn bed.’

Met zijn allen schateren ze van het lachen. ‘Nou ja zeg, heet die jongen Anders. Wie heet er nou Anders,’ zegt één van hen.

‘Oké, hou op jullie. Laat ze maar lachten Piet. Weet je wat ik denk, ik denk dat ze zelf bang zijn. Zo zijn jullie uitgelachen, dan kan ik weer verder met mijn verhaal,’ roept Beer en gaat pakt de draad weer op waar hij gebleven was.

‘Weetje Piet, Anders was zo moe van al die nieuwe ervaringen. De verhuizing, de nieuwe school, nieuw klasgenootjes en daarbij komt dat hij al zijn oude vriendjes niet zomaar kan bezoeken. Nee, ze moeten helemaal opnieuw beginnen, had vader gezegd.  Na het avondeten krijgt hij brandende ogen van de slaap en vader oppert dat het tijd is om naar bed te gaan. Zonder tegen te sputteren doet hij wat vader zegt en duikt zijn bed in.

‘Ga maar lekker slapen jongen, morgen is er weer een mooie nieuwe dag,’ zegt vader en geeft hem een knuffel op zijn voorhoofd.’

‘Jij geeft ons nooit een knuffel Beer,’ grinnikt Piet.

‘Oké, hier heb jij ook een knuffel, maar nu luisteren anders stop ik ermee. Het lijkt wel of je het verhaal niet wilt aanhoren.’

‘Dat denken wij hier ook Beer, maar wij kennen het verhaal,’ roepen de poppen in koor.

Tante Jans bemoeit zich nergens mee en schut alleen maar met haar hoofd. Ze besluit om de dieren in de tuin te gaan voeren en weg is ze. 

Piet moppert wat, maar trekt zich verder niets aan van wat de andere zeggen. ‘Het zijn gewoon verzinsels,’ bromt hij en vraagt Beer om zijn verhaal verder te vertellen.

Beer gaat verder waar hij was gebleven: ‘Anders ligt te woelen in zijn bed. Het lijkt wel alsof hij over zijn slaap heen is en tuurt in het donker. Even valt hij in slaap, maar schrikt plotseling wakker van iets. Op zijn kussen ziet hij het schijnsel van het licht dat door het zolderraam schijnt. ‘Oh…, gelukkig het is niets,’ fluistert Anders.’

‘Zeg Beer, het gaat toch niet over de maan hè,’ vraagt Piet?

‘Piet, houd je mond, het wordt net spannend,’ roepen de knuffels

‘Plots klinkt er een stem die hem doet opschrikken,’ gaat Beer verder. ‘Anders duikt onder de dekens en houd zich muisstil. ‘Ik ben maantje tuur,’ hoort Anders roepen. ‘Ik ga je pakken en opeten, je kunt je voor mij niet verstoppen.’

Maantje-Tuur

Piet krijgt het nu toch een beetje benauwd. Het gaat wel degelijk over de maan denkt hij en tot zijn grote verbazing ziet hij dat ook de anderen gespannen zijn. Ook zij weten dat het vandaag volle maan is en dat maakt hen een beetje onrustig. Beer toch, wat doe je nou? Het liefste zou Piet weg willen rennen, maar daar past hij voor. Hij weet zeker dat de andere hem in de toekomst daarover zullen gaan plagen. Nee, hij blijft zitten waar hij zit, denkt hij en kruipt dichter naar Beer toe.

‘Voorzichtig durft Anders boven de dekens te kruipen en dan schijnt het licht van de maan op zijn gezicht,’ gaat Beer verder. ‘Door het zolderraam kan Anders nog net een stukje van de maan zien en dan hoort hij opnieuw een stem. ‘Nog even en dan eet ik je met huid en haar op,’ roept een krakende stem. ‘Als de maan vol aan de hemel staat kom ik naar je toe en pak je, ha…, ha…, ha…,’ galmt het over de zolder. Anders springt uit zijn bed en rent naar beneden. Overstuur springt hij op zijn vaders schoot en vertelt hem wat er is voorgevallen. ‘Ik ga nooit meer op zolder slapen,’ roept hij. ‘Ik ben zo bang!’

Stevig klampt hij zich aan vader vast. Nee, hem krijgen ze met geen stok meer mee naar de zolder.

‘Het wordt wel eng hè Beer, maar ik wil wel weten hoe het afloopt,’ zegt Piet. Toch zint het hem niets, want als hij naar buiten kijkt ziet hij de maan boven de steeg achter de huizen vandaan komen. Tot zijn opluchting ziet hij dat ook de poppen en de knuffels dichter naar elkaar toe zijn gekropen. Dat betekent dat zij ook bang zijn. Wat een stiekemerds, mij uitlachen maar ondertussen doen ze het zelf ook in hun broek van angst.

‘Willen jullie dat ik het verhaal verder vertel,’ vraagt Beer?

‘Zeker weten Beer, ik…, ik…, ik…, ben echt niet bang hoor,’ antwoordt Piet.

‘Oké dan gaan we verder,’ oppert Beer. ‘De papa van anders loopt met hem mee naar de zolder en onderzoekt deze van onder tot boven. Niets, er is niets vreemds te zien.

‘Schat, ik denk dat je gedroomd hebt. Je ziet toch dat hier niemand is. Kom, ga maar lekker slapen. Het was gewoon een nare droom. Maantje tuur…, ach die bestaat toch niet,’ zegt vader.

Anders wil niet bang zijn, maar toch kruipt hij diep onder de dekens. Als zijn vader de deur weer sluit hoort hij opnieuw de stem roepen.

‘Ik ben maantje tuur en ik kom je halen…’

Bevreesd gluurt Anders over de dekens naar het zolderraam, maar de maan is niet meer zichtbaar. Wat hij niet weet is dat de maan zich gedurende de nacht verplaats. Gedurende 27 dagen, 7 uur en 23 minuten draait de maan rondom de aarde, maar dat kan Anders natuurlijk nog niet weten.

In zijn verbeelding is hij gaan geloven dat de maan een persoon is en dat hij net als hij ogen, oren, een neus en een mond heeft.

‘Als ik jou was zou ik me goed verstoppen, voordat ik je te pakken heb,’ roept de stem weer.

Piet wordt nu toch wel erg bang, en duwt zijn lichaampje nog dieper in Beers vacht.

‘Zal ik stoppen Piet. Ik word ook wel een beetje bang van mijn eigen verhaal.’

‘Nee, doe maar niet Beer. Ik wil weten hoe het afloopt.’

Beer schraapt zijn keel en vertelt verder: ‘Anders komt tot de conclusie dat maantje tuur echt moet bestaan. Ik moet me verstoppen, denkt hij. Hij tuurt in het rond en ziet dat de deur van zijn kast op een kier openstaat. Hij twijfelt geen moment en rent ernaartoe. Kruipt erin en sluit de deur achter zich.

Zo, hier ben ik veilig. Niemand die weet dat ik hier zit, bedenkt hij. Plotseling wordt er op de kast getikt en zijn kleine hartje gaat als een razende te keer. Het getik komt van achter in de kast.

‘Gaat het nog Piet,’ vraagt Beer?

‘Ja hoor, maar ik… ik…, ik vind het wel eng,’ rilt Piet.

‘Vooruit dan maar, als je toch niet bang bent ga ik verder met mijn verhaal.’

‘Ik ben maantje tuur, gaat Beer verder. ‘Dacht je nou echt dat jij je voor mij zou kunnen verstoppen,’ en weer wordt hard op de achterkant van de kast gebonkt. Anders slaat zijn handjes voor zijn ogen, maar kan het toch niet laten om tussen zijn vingers door te gluren.

Onverwacht hoort hij gekraak en gepiep en dan wordt opeens de achterkant van de kast geopend. Hij durft zich niet te bewegen en wacht geduldig af tot maantje tuur komt. Iets grijpt hem vast en roept. ‘Nu ben je erbij!’

Hij draait zich langzaam om, maar durft nog steeds niet zijn ogen te openen.

‘Hoi, ik ben Bram en ik heb je goed te pakken hè. Doe je ogen maar open.’

Verbaast kijkt hij de jongen aan en dan wordt hij erg boos op hem. Geeft hem een klap en zegt: ‘Zo, dat zal je leren om mij zo bang te maken, rot joch!’

Bram bromt wat, maar geeft toe dat hij die tik verdiende. Uiteindelijk worden ze toch goede vrienden. Bram vertelt Anders dat er een geheime wand achter de kast zit. ‘Dat wordt ons geheim, een geheim van ons tweeën. Ten minste, als jij dat ook wilt? Weet je mij is dit ook overkomen. Dat meisje dat hier vroeger woonde, heeft mij toen ook zo gefopt. Ben je nog boos?’

‘Nee hoor, ik ben al lang blij dat maantje tuur niet bestaat,’ antwoordt Anders.

Ze kletsen nog wat na en Anders is blij dat hij nu een echte vriend heeft.

 

‘Tja Piet, zo zie je maar iedereen is wel eens ergens bang voor. Maar voor de maan hoef jij echt niet bang te zijn hoor!’ Beer tuurt naar buiten waar de maan nog volop te zien is. Even glimlacht hij en als de maan naar hem knipoogt, geeft hij hem stiekem een knipoogje terug.