De Ring

Deel 3

Dagen gaan er voorbij en elke dag koestert ze zich in de zon. Intussen kan ze de contouren van de kamelenheuvel, zoals Oma hem noemt, bijna uittekenen. Toch ontdekt ze elke dag iets nieuws. Helaas heeft ze niets meer van Wappert en Corn vernomen. Het lijkt wel of deze ontmoetingen nooit hebben plaatsgevonden en soms twijfelt ze er ook aan of het wel echt gebeurd is.

De enige die ze af en toe voorbij ziet rennen is de fret, maar die ziet haar niet eens zitten. En tegen haar praten doet hij al helemaal niet meer. Af en toe ziet ze koolmeesjes of een boomklever tegen een boom aan zitten. Als het regent of koud is dan is ze genoodzaakt om de natuur van achter het raam te bekijken, maar gelukkig is dat maar zeer zelden.

Plotseling hoort ze een zwarte kraai krijsen. ‘Kraa, kraa,’ krijst hij en hij springt van de ene naar de andere tak. Slaat zijn vleugels uit en zweeft in een duikvlucht recht op Fleurtje af.

Ze begrijpt dat hij niet van plan is haar te ontwijken en ze slaat van schrik haar handen voor haar ogen. Wacht gespannen af, maar er gebeurt niets. Ze hoort wel iets vallen alsof hij een steen naar haar toewerpt. Voorzichtig opent ze haar ogen en dan ontdekt ze een betoverende ring.

De ring bevat een mooie ovale blauwpaarse steen die rondom bezet is met kleine diamantjes.

Voorzichtig pakt ze hem op en gehypnotiseerd bekijkt ze de prachtige ring die zijn kleine steentjes in de zon laat schitteren. Ze begrijpt er niets van. De kraai moet hem ergens gestolen hebben. Dat had ze immers wel eens gelezen. Kraaien zijn gek op glinsterende dingen. De kraai zelf zit op een boomtak haar in de gaten te houden en ze verwacht dat hij hem elk moment komt terughalen. Ongemakkelijk roept ze haar oma. Oma zou vast wel weten wat ze zou moeten doen met de ring. Maar ze krijgt geen antwoordt. Ze besluit om binnen te kijken waar ze is, maar ze kan haar nergens vinden. Ze houdt de ring stevig in haar handen, want één ding is zeker, deze ring is heel bijzonder. Ook rondom het huis is oma niet te vinden en Fleurtje besluit om maar rustig af te wachten totdat ze er weer is. Ze koestert zich weer in het zonnetje en ziet de kraai nog steeds op de tak zitten. Hij legt zijn snavel diep in zijn veren, alsof hij laat weten dat hij alle tijd en geduld heeft. Wat zij niet weet is dat hij alleen maar afwacht wat zij gaat doen en of ze toe is aan de volgende zet, anders werkt het plan niet.

Fleurtje bekijkt de ring opnieuw. Ze kan haar ogen er niet van afhouden. Hij is zo mooi, bedenkt ze. Gedreven neemt ze hem tussen haar duim en wijsvinger en houdt hem tegen het zonlicht. Van bewondering valt haar mond open als ze de schitterende kleuren ontdekt die haar ogen koesteren. De kraai begint heftig met zijn vleugels heen en weer te wapperen. Fleurtje trekt de ring naar zich toe en roept: ‘Je hebt hem gegeven en gegeven blijft gegeven!’

Hij spreidt zijn vleugels. Wipt even heen en weer, maar spreidt dan zijn vleugels en vliegt weg.

Voorzichtig schuift ze de ring aan haar vinger. Hij zit als gegoten, ze strekt haar arm naar voren en spreidt haar vingers om de ring beter tot zijn recht te laten komen. Oh, wat is hij mooi. De kleurenpracht blijft haar tegemoet stralen. Trots kijkt ze naar de ring, maar dan begint alles plotseling om haar heen te draaien. Alles tolt sneller en sneller en even wordt ze misselijk door het rondtollen. Dan stopt het draaien plotseling en haar rolstoel komt vanzelf in beweging. Alles om haar heen wordt groter en groter. De bomen om haar heen zijn gigantisch en de struiken zijn zo dicht dat het lijkt of ze in een oerwoud is beland. Ze begrijpt er niets van. Wat gebeurt er, piekert ze. Het huisje van oma is wel tien keer groter dan daarnet.

Angstig roept ze: ‘Oma, oma, kom me alstublieft helpen. Dit vind ik niet leuk meer,’ en verschrikt kijkt ze om zich heen.

Ze kan zich niet voortbewegen in haar rolstoel. Er is geen beweging in te krijgen. ‘Ik doe gewoon mijn ogen dicht en als ik wakker word, blijkt dit gewoon een boze droom te zijn,’ fluistert ze tegen zichzelf.

In gedachten ziet ze haar mama staan. Ze wil haar roepen, maar er komt geen geluid uit haar keeltje. Hopeloos vloeien de tranen over haar wangen en vallen op het tafelblad van haar rolstoel. Wat gebeurt er toch met me, denkt ze. Ik had nooit hiernaartoe moeten komen. Mama en Oma hebben mij gewoon in de steek gelaten. ‘De kinderen op school hadden gelijk, mijn oma is een lelijke fee. Het is nog veel erger, ze is gewoon een gemene heks,’ schreeuwt ze in paniek.

‘Ben je nog boos,’ hoort ze iemand achter haar vragen.

Ze draait zich om en kijkt in de ogen van een groot beest. Automatisch grijpt ze naar de joystick van haar rolstoel om hem in beweging te laten komen en weet je, deze keer lukt het haar. De rolstoel schiet vooruit en komt een paar meter verderop tot stilstand. Daar wordt de weg versperd door een uit de kluiten gewassen konijn. Als ze niet op tijd was gestopt had ze hem zomaar overreden.

‘Waar ben ik. Ik wil naar mijn mama!’

Wappert doet bewust een stap terug. Hij ziet dat ze geschrokken en bang voor hem is.

Rustig laat hij haar weten dat hij geen kwaad in zin heeft: ‘Niet bang zijn Fleurtje. Ik ben het Wappert.’

Van verbazing valt haar mond open en zoekt ze naar woorden: ‘Wap…, Wappert, maar hoe kom je opeens zo groot?’

‘Ik ben niet groter geworden, maar jij wel kleiner.’

Corn is ook in de buurt en benadert haar van achteren. Hij slaat zijn poten om haar nek en roept: ‘Droom.., droom.., dromen,’ en dan laat hij haar weer los.

Langzamerhand wordt ze weer wat rustiger, zeker nu ze Corn weer ontdekt.

‘Hou op Corn, je weet wat ik met je doe als je vervelend wordt. Dan eet ik je op, weet je nog.’

Ze kijkt hem aan en bedenk dat hij nu wel veel groter is dan zij. Dus die vlieger gaat niet meer op. Het zou nu eerder andersom zijn, denkt ze. Oei wat is hij groot. Corn op zijn beurt gaat uitdagend voor haar staan en maakt zich zo groot mogelijk. ‘Oh, ja,’ antwoordt hij lachend.

‘Stop hiermee. Je maakt haar bang,’ roept Wappert en slaat met zijn hangende oor tegen Corn’s achterste.

‘Ik wilde haar niet bang maken, pruttelt Corn. ‘Ze moet zich niet zo aanstellen. Het is belangrijk dat ze sterker wordt. Straks is alles nog voor niets geweest. Ze ziet toch wel dat ik het ben. Kom op Fleur, je bent een grote meid.’

Fleurtje kijkt van de één naar de ander. ‘Dus het is geen droom, is dit echt?’

‘Ik kan je verzekeren dat je niet droomt,’ antwoordt Wappert en verlegen pakt hij zijn hangende oor vast en wendt zijn blik van haar af.

Instinctief kruipt Fleurtje ineen als er plotseling een schaduw boven haar hoofd verschijnt. Het is de schaduw van een enorme zwarte vogel die met gespreide vleugels sierlijk naar beneden vliegt.

Corn ziet dat Fleurtje schrikt en spreekt haar geruststellend toe: ‘Niet schrikken, dat is Bongo. Bongo de kraai. Hij heeft je de ring gebracht. Hallo Bongo,’ begroet Corn hem en de kraai beland naast Wappert.

‘We moeten opschieten, want Fred de fret komt eraan,’ roep Bongo.

Fleurtje weet dat ze de fret op de open plek heeft zien rondhangen, maar vraagt toch af wie die Fred is.

‘Fred is dat beest wat het op mij heeft voorzien,’ zegt Corn. ‘Dus ik moet maken dat ik wegkom.’

Fleurtje begint te grinniken en zegt: ‘Nou nou, eet ik je niet op dan doet Fred de fret het wel.’

Corn luistert niet meer naar haar, steekt twee nagels van zijn poot in zijn bek en brengt een hoge fluittoon voort. De fluittoon waant zich een weg door het bos. Dan klinkt er zwaar gerommel vanuit een verborgen plek. Het geroffel wordt duidelijker naarmate het dichterbij komt. Het komt uit een gapend gat dat nu duidelijk zichtbaar wordt. Fleurtje wil zich zover mogelijk van het gat verwijderen, bang dat ze door iets wordt overreden.

Corn pakt haar hand en legt hem naast de joystick.  ‘Je hoeft niet bang te zijn,’ fluistert hij.

Uit het hol komen vier grote honden, twee aan twee naar buiten rennen. Achter zich trekken ze een houtenkar voort. Fleurtje kijkt haar ogen uit. Eén van de honden heeft duidelijk de leiding. Die knikt naar Corn en Wappert, die samen Fleurtje uit haar rolstoel tillen en in de houtenkar zetten. De honden draaien zich om en trekken de kar achter zich aan. De leider van de honden roept dat ze voort moeten maken. Fleurtje schreeuwt dat ze het wat rustiger aan moeten doen, maar niemand reageert op haar wens en de kar stuift vooruit. Corn, die achterop is gesprongen moedigt de honden aan.

‘Rennen jongens, hij zit vlak achter ons.

De kar rijdt slingerend onder een boomstronk in de richting van het hol. Ze denderen Wappert die vooruit is gerend, voorbij. De honden willen van geen wijken weten en trekken de kar over de bobbels en gaten de gangen door. Dan komt er eindelijk een eind aan de wilde rit en komen ze tot stilstand. Corn springt van de kar en rent samen met Wappert naar de grote zware eikendeur die ze met een enorme klap sluiten. Uitgeput zakken ze samen op de grond en staken een zucht van verlichting.

‘Dat was op het nippertje,’ zucht Wappert hijgend en Corn kan alleen maar knikken.

Achter de gesloten deur horen ze een afgrijselijke stem roepen: ‘Ik krijg jullie nog wel, schreeuwt de fret. ‘Ik heb engelengeduld en voor dat mensenkind ben ik ook niet bang. Ik krijg haar nog wel.’

Fleurtje kijkt ze één voor één aan. Ze vindt ze erg moedig. Al snel klaart de lucht weer op en herstellen de dieren zich.

‘Waarom wil die fret ons allemaal wat aandoen,’ vraagt ze.

Wappert stelt haar gerust en zegt: ‘Vergeet het maar. Het is goed met ons afgelopen. We kunnen hier niet te lang bij stil blijven staan en moeten weer verder. Zo is de natuur nou eenmaal.’

Voor ze weer een vraag kan stellen, hoort ze het fluitje van Corn.

De honden die prinsheerlijk op de grond liggen uit te rusten reageren direct en staan op. Corn springt achter op de kar en roept. ‘Doe je best Cherry, go, go, go.’

Fleurtje die door het hobbelen rare tinteling in haar tenen krijgt, denkt een moment dat ze haar benen weer kan voelen. Ze bukt en wrijft over haar benen, maar het gevoel is alweer weg. De kar springt vooruit en ze moet zich weer stevig vasthouden.

Corn spoort de honden aan om meer snelheid te maken en Fleurtje heeft nu in de gaten dat Cherry de leider van de roedel is. Tijdens het rennen laten de honden een soort wolvengehuil horen. De rillingen lopen over haar rug als het gehuil door de gangen voort galmt. Nooit heeft ze geweten dat het gejank zo’n indrukwekkend kon zijn. Veel tijd om hierover na te denken heeft ze niet, zeker niet omdat Corn ze maar blijft vermanen dat ze voort moeten maken. Soepel en snel gehoorzamen de honden hem. Als Fleurtje zich omhoogtrekt om over de rand te kijken duwt Corn haar weer omlaag en zegt dat ze haar hoofd laag moet houden. Ze begrijpt dat hij gelijk heeft want op sommige plekken is het plafond wel heel erg laag. Soms kunnen ze maar net onder een boomstronk doorrijden.

Corn gebaart haar dat ze weer rechtop kan gaan zitten. Aan de wand hangen brandende fakkels die de ruimte sprookjesachtig verlichten. Als ze Corn verbaast aankijkt ziet ze de schittering van het licht in zijn ogen. Naarmate ze verder door het gangenstelsel komen wordt het pad steeds breder.

‘Cherry halt,’ roept Corn en de kar komt langzaam tot stilstand. Corn springt van de kar en loopt naar de honden. Eén voor één verlost hij ze van het tuig en gaan ze rustig op de grond liggen. Corn loopt op ze af. Hij stelt de honden voor aan Fleurtje.

‘Dit is Cherry, de leider en naast hem zit Trip,’ en hij aait Trip rustig tussen haar oren, waar ze hem voor bedankt door hem een flinke lik te geven. Ook de andere twee Alfie en Bikkel worden aan haar voorgesteld en Fleurtje geeft ze één voor één een hand. Even vraagt ze zich af hoe het kan dat ook de honden zo klein geworden zijn en hoe het komt dat de honden zich ook in dit hol bevinden. Ze legt de vraag aan Corn voor, die het haar uitlegt: ‘Mijn vader heeft ze in het bos gevonden toen ze nog puppy’s waren. Dagen was hij langs een bepaalde plek gelopen en hoorde iedere keer gepiep. Op een dag besloot hij om te wachten of de ouders hen zouden komen voeren, maar het duurde maar voort. Hij begreep dat er geen ouders kwamen om hen te voeden. Het vermoeden rees dat de ouders om de één of andere reden waren omgekomen. Voordat hij ze meenam is hij samen met andere nog opzoek gegaan, maar van de ouders was geen spoor meer te bekennen. Hij haalde de kar op en heeft ze toen naar dit hol gebracht.

‘Maar puppy’s worden toch groot,’ vraagt Fleurtje die er niets van begrijpt.

Corn kijkt haar lachend aan en antwoordt: ‘Ja, en jij dan?’

Natuurlijk is ze niet vergeten dat ook zij nu heel klein is, maar laat zich niet uit het veld slaan.

‘Maar Corn, ik dacht dat jullie groter geworden waren.’

‘Geef niet hoor, je praat je er weer mooi uit.’

‘Zeg Corn, waarom raken jullie zo in paniek als Fred de fret in de buurt komt?’

‘Fred is een beest dat op eekhoorns jaagt, jij moet dit toch weten. Helaas laat hij ook konijnen niet met rust. We hebben hem Fred genoemd omdat hij een fret is. Fred de fret, snap je. In eerste instantie behoorde hij gewoon bij onze groep, maar hij maakte met iedereen ruzie. Als hij het niet kon winnen beet hij ze op een gemene laffe manier, tot de dood erop volgde. De Raad van Wijze dieren hebben toen, in goed overleg besloten hem te verbannen. Toen hij daar lucht van kreeg is hij meteen gevlucht en daarom moeten we, als we buiten zijn altijd goed uitkijken of hij niet op de loer ligt. En we moeten zorgen dat hij niet binnenkomt, omdat hij ons gangenstelsel op zijn duimpje kent. We moeten onze kinderen goed tegen hem beschermen. Je moet hem nooit onderschatten. Hij is erg slim.’

Fleurtje is erg onder de indruk van het verhaal en belooft Corn dat ze achter hen zal staan. ‘Als ik hem ooit te pakken krijg….’ en ze maakt met haar handen een beweging alsof ze wil zeggen: ‘Dan draai ik zijn nek om.’

Corn kijkt haar glimlachend aan en legt zijn behaarde poot om haar nek. Drukt dan zijn warme lijfje dicht tegen haar aan. Zonder moeite laat Fleurtje dit toe en ook zij nestelt zich behaaglijk tegen hem aan en spint als een kat.

Inmiddels heeft ze gezelschap gekregen van een schaar jonge dieren, die nieuwsgierig bij haar in de kar kruipen. Kleine konijntjes, eekhoorntjes; fretten; jonge hazen en verschillende vogeltje zitten haar aan te gapen. Snel duwt ze Corn van zich weg. De dierenkinderen vuren tal van vragen op haar af. Ze willen weten waarom ze in het bos is komen wonen. Wappert komt haar van de kleintjes bevrijden. Hij ziet dat Fleurtje er nog niet aan toe is om al die vragen te beantwoorden en roept: ‘Opzij opzij kinderen, we moeten verder, nu wegwezen,’ en hij zet ze allemaal zonder pardon de kar uit.

Als één van hen tegenspartelt, laat hij zijn oor als een propeller ronddraaien. Dat teken kennen de kinderen en begrijpen dat ze nu maar beter kunnen maken dat ze wegkomen. Snel verdwijnen ze in hoeken of gaten, die Fleurtje nog niet had ontdekt.

‘Kom Fleurtje, fluistert Wappert lachend, je moet hier overstappen.’

Ze kijkt over de rand van de kar en ziet tot haar eigen verbazing haar rolstoel staan. Alleen ziet hij er wel iets anders uit dan dat zij zich herinnert.

‘Wat heb je met mijn rolstoel gedaan. Je had me toch met stoel en al naar binnen kunnen rijden?’

‘Dat is waar,’ zegt Wappert. ‘Helaas moesten we wel de wielen van je rolstoel vervangen.’

‘Vervangen, waarom,’ maar als ze goed kijkt ziet ze dat de voorwieltjes van haar stoel vervangen zijn door grotere met bredere banden.

‘We hebben jouw wagen zo gemaakt dat je er snel mee door de gangen kan rijden.’

Corn proest het plotseling uit van het lachen.

‘Lach je me uit,’ vraagt ze hem boos?

‘Nee hoor, ik moet alleen even denken aan wat Wappert opperde. Hij noemde het geen rijden, maar jakkeren.’  Corn springt de kar uit en gaat achter op de rolstoel staan. ‘Fleurtje ik mag je begeleider zijn,’ zegt hij vol trots en gaat breeduit achter op haar wagen staan.

Intussen heeft Wappert een paar konijnen en eekhoorns bij elkaar geroepen en gevraagd of zij hem willen helpen om Fleurtje over te tillen in haar eigen rolstoel. Wat ze maar al te graag doen.

‘Zit je goed? Ik heb hem laten aanpassen, zodat je wat aangenamer zit,’ zegt Wappert.

‘Heerlijk Wappert, prima zo,’ en ze draait haar kont diep in de zitting.

Corn die ongeduldig wordt, roept dat de kleintjes uit de weg moeten. ‘Zullen we Fleurtje,’ en tikt haar aan.

‘Natuurlijk, laten we gaan. Wijs me de weg maar,’ roept ze opgetogen en duwt de joystick naar voren.

De rolstoel komt in beweging, maar al snel voert ze de snelheid op. De nieuwe banden rijden soepel over de obstakels heen.

Corn leidt haar door de velen gangen en waarschuwt als ze even extra goed moet opletten.

‘Die gang daar is de gevaarlijkste, zeker voor onze jonge belhamels. Als Fred de fret toeslaat, is dat meestal in deze gang.’

‘Kan je die gang dan niet beter afsluiten,’ vraagt ze en brengt haar wagen tot stilstand.

‘Je hebt gelijk, maar er zit meer aan vast. Kortom, te veel om uit te leggen, maar als dat zou kunnen, hadden onze techneuten dat zeker wel gedaan. Kom, ik ga je nu iets leuks laten zien.’

Zwijgend maneuvreert ze haar wagentje op aanwijzen van Corn door een net van gangen. Bij ieder hoek remt ze wat af en komen ze wel één of ander dier tegen.

‘Waarom staan zij hier,’ vraagt Fleurtje.

‘Zij bewaken een deel van de kamelenheuvel,’ vertelt Corn. ‘Stop hier maar.’

De wagen komt naast een rat tot stilstand. Even moet ze slikken. De rat is wel heel erg groot en zijn grote scherpe tanden zien er heel gemeen uit.

‘Hallo Corn. Gaan we na mijn wacht nog op stap,’ vraagt de rat.

Corn begroet de rat uitbundig en Fleurtje maakt hieruit op dat ze wel heel goed bevriend zijn. Vuisten op elkaar. Vuisten tegen elkaar. Handjeklap ect. Het ritueel gaat zo snel, dat ze de volgorde alweer snel vergeten is, maar het ziet er wel heel cool uit.

‘Neem me niet kwalijk Bas. Dit is Fleurtje. Fleur dit is onze Bas, stelt hij hen aan elkaar voor. Hij houdt hier de wacht,’ legt hij haar uit. ‘Mocht de vijand stiekem binnen willen sluipen, dan moet hij toch eerst langs Bas.’

Bas steekt zijn poot uit en schudt Fleurtje de hand. ‘Fijn je te leren kennen, ik heb al het één en ander over je gehoord,’ zegt hij.

Fleurtje vindt hem griezelig en snel veegt ze haar hand aan haar jurk af en de rillingen lopen over haar rug.

‘Waarom ril je,’ vraagt Corn.

‘Die poot voelt zo eng aan. Neem mij niet kwalijk, ik weet dat het onbeleefd van me is.’

Bas staat er beteuterd bij en ze ziet dat hij zich gekwetst voelt.

Ze kijkt Corn vragend aan, maar die wendt zijn blik van haar weg. Ze beseft wat ze heeft aangericht, al was het niet haar bedoeling, maar dat vindt ze geen excuus. Ze voelt zich schuldig, ook zij vindt het erg om gekwetst te worden, dan moet je dat zeker ook een ander niet aandoen.

Wat verlegen kijkt ze Bas aan. Hoe graag ze het ook goed wil maken, in haar beleving is een rat een eng beest en die geef je zeker geen hand. Haar gedachten gaan heen en weer. Maar wat je hier allemaal meemaakt is toch ook een andere wereld. Dit gelooft echt geen mens als je het ze vertelt. Het lijkt wel alsof er een mannetje op haar schouder zit die constant tegen haar spreek. En soms moet ze hem nog gelijk geven ook.

Bas staat er nog steeds beteuterd bij. Voor hem is het heel belangrijk dat Fleurtje hem accepteert. Corn is immers zijn beste vriend. Hij tilt zijn kop op en als zijn blik die van Fleurtje kruist zegt ze: ‘Kom hier Bas,’ en spreidt haar armen.

Bas die niet begrijpt waar dit zo opeens vandaan komt gaat voor haar staan.

‘Kom een beetje dichterbij. Ik wil het goed met je maken.’

Bas doet een stap naar voren en wordt door Fleurtje in haar armen gesloten.

‘Hier,’ en ze geeft hem een flinke pakkerd op zijn rattenkop.

‘Wat is dat nou,’ roept Corn vanaf zijn plaats. ‘Dat wil ik ook wel.’

‘Daar komt niets van in jaloerse eekhoorn,’ grijnst Bas.

Corn is inderdaad jaloers en zegt teleurgesteld: ‘We moeten nu gaan Bas, want we hebben weinig tijd.’

Fleurtje kijkt Bas aan, legt haar lippen tegen een van zijn oren en fluistert. ‘Ik denk ook dat hij een beetje jaloers is.’

‘Zou ik ook zijn,’ fluistert hij.

Corn besluit dat het tijd is om verder te gaan en zegt dat ze voort moeten.

‘Stop,’ roept Bas.

Fleurtje laat onmiddellijk de joystick los en steekt haar handen hoog in de lucht. Bas stap op haar af en neemt haar ringvinger tussen zijn poten.

‘Pas goed op de ring,’ zegt hij met een bezorgde stem. ‘Je moet hem om je vinger laten, anders gebeurt er iets vreselijks.’

‘Vreselijks,’ vraagt Fleurtje.

‘Hebben ze je dat niet verteld?

Ze blikt van Bas naar Corn en wacht op antwoordt.

‘De ring zit als gegoten Bas. Je maakt je zorgen om niets. Starten maar,’ roept hij naar Fleurtje.’

Ze bedankt Bas voor zijn waarschuwing en zet de rolstoel weer in beweging. Bas kijkt ze na, schudt met zijn kopje en gaat weer op wacht staan.

Een moment denkt Fleurtje dat ze vast gaan lopen omdat de gang wel heel smal wordt, maar dan rijden ze opeens een gigantische ruimte in. Ze gaan te hard om de schoonheid van de ruimte te bewonderen.

‘Remmen,’ schreeuwt Corn in paniek! Ik heb even niet opgelet.’

Als ze tot stilstand komen krijgt Fleurtje de schik van haar leven. Op nog geen paar centimeters afstand kijkt ze in een diep gat. Ze zouden zeker twee meter naar beneden zijn gevallen. Snel gooit ze de hendel in zijn achteruit en stuurt de wagen op veilige afstand van de afgrond weg.

‘Wat heb je zo ineens Corn. Waar was je met je gedachten,’ vraagt ze verontrustend?

Corn snuift een paar keer en weet dat wat hij weet voor zich moet houden. Springt van de wagen en doet net alsof hij haar vraag niet heeft gehoord, en rommelt wat aan het achterwiel.

Fleurtje laat het voor wat het waard is en kijkt haar ogen uit. Verschillende dieren lopen schots en schreef door elkaar. Zelfs pissebedden wandelen tussen de menigte door.

‘Wat heeft dat hier te betekenen Corn?’

‘Dit is een ontmoetingsplaats waar alle dieren samen komen en hun ervaringen uitwisselen.’

‘Vallen ze elkaar dan niet aan? Het is niet te geloven. Zeg dat ik droom.’

‘Je droomt niet, geloof me maar.’

Ze laat haar blik vol belangstelling langs al die dieren glijden, maar ondanks de aanwezigheid van zoveel leven om zich heen, voelt ze zich erg eenzaam. Haar gedachten gaan als vanzelf naar mamma en de kinderen op school. Natuurlijk ook naar oma, waar ze maar geen hoogte van kan krijgen. Ze begrijpt best dat dit uniek is en dat, als ze dit ooit aan iemand zou vertellen ze haar zullen uitlachen. Ze voelt een vreemd gevoel in haar buik en begint een beetje misselijk te worden. Ze gaat begrijpen wat het voor een gevoel is. Ze heeft gewoon heimwee naar huis en er rolt een traan over haar wangen, die ze snel wegveegt.

Ongemerkt is Corn naast haar komen staan en neemt haar hand tussen zijn pootjes en vraagt wat eraan scheelt. Ze voelt de warmte van zijn pootjes door haar lichaam stromen en heeft nu pas in de gaten hoe koud haar handen geworden zijn. Blij dat hij toch bezorgd om haar is, kijkt ze hem verlegen aan. Even komt er een diepe zucht en dan trekt ze haar hand terug en begint met haar joystick te spelen.

‘Heb je zo’n heimwee. Je ziet zo bleek,’ en pakt haar kin zodat ze hem aan moet kijken.

‘Ik wil naar mijn moeder, en ja, ik heb zo’n heimwee. Zelfs de kinderen van school mis ik. Je zult het wel heel vreemd vinden.’

Even wordt het stil en Corn staart haar hulpeloos aan.

‘En dit hier,’ zegt ze voorzichtig.

‘Wat is er verkeerds aan. Vind je het niet leuk?’

‘Dat wel, het is prachtig. Maar mijn verstand zegt dat het onzin is. Corn ik wil naar oma terug.’

Stevig pakt hij haar vast en aait haar met één van zijn poten door het haar. ‘Kop op Fleurtje, jij redt het wel.’

De tranen rollen nu rijkelijk over haar wangen, maar ze veegt ze snel weg en zucht eens goed uit. Begrijpend knikt ze naar Corn, die haar een klein rukje aan haar hand geeft. Ze trekt haar hand los en geeft een kreet van pijn.

‘Wat is er,’ roept hij geschrokken.

‘Je kneep me zo hard dat de ring aan mijn vinger in de knel kwam.’

Ze wil de ring van haar vinger schuiven, maar dan roept Corn verschikt: ‘Niet doen,’ en pakt opnieuw haar hand vast. ‘Zolang je hier bij ons bent, moet je de ring om je vinger blijven dragen. Bas heeft je dat zonet ook al uitgelegd.’

Fleurtje wordt opstandig en eigenwijs wil ze de ring alsnog van haar vinger halen.

Corn wordt verschrikkelijk boos en duwt de ring snel terug om haar vinger. ‘Als ik zeg dat je dat nooit meer moet doen dan meen ik dat ook. Knoop dat heel goed in je oren.’

Verbaast kijken de dieren hen aan. Het komt immers zelden voor dat Corn geïrriteerd of boos reageert. Nieuwsgierig blijven ze naar Fleurtje en Corn staren. Fleurtje raakt in paniek en rijdt van iedereen weg.

 

Einde deel 3