Het Wolwinkeltje van Tante Jans

Moeten de dieren de tuin verlaten?

In de verte ziet Beer de postbode op zijn gebruikelijk draf aankomen lopen. Zoals elke dag stip op tijd. Bij alle weersomstandigheden doet hij plichtsgetrouw zijn ronde.

Er valt een flinke envelop op de deurmat en Beer voelt om de één of andere reden een onrust in zich opkomen. Mette kijkt Beer onzeker aan en Beer vraagt zich af of zij ook die onrust voelt.

In de korte tijd dat Mette nu bij hen is begint het er steeds gezelliger te worden. Ze kan goed met de andere poppen, knuffels en niet vergeten de dieren in de tuin opschieten. Het is een gezellige tante en Tante Jans is er ook opgewekter door geworden. Samen kunnen die twee enorm kletsen. Mette kan ook mooie verhalen vertellen uit de tijd dat zij aan het hof woonde. Tante Jans heeft wel eens gevraagd of zij die tijd niet miste. Mette had toen geantwoord dat dat niet zo was, maar ze miste wel Charlotte haar poppenmoeder dat haar noodgedwongen bij Tante Jans moest achterlaten.

Het-wolwinkeltje-van-Tante-Jans-de-postbode

Tante Jans raapt de post van de deurmat en bekijkt de envelop aandachtig. Nieuwsgierig maakt ze hem open en na enkele minuten laat ze hem uit haar handen vallen.

Tante Jans begrijpt er niets van. De buurman is op oorlogspad. Hij heeft geklaagd over het lawaai dat uit de tuin van Tante Jans komt. Na onderzoek door de gemeente is hij in het gelijk gesteld en dat betekent dat een aantal dieren weg moeten.

Hoe kan dat nou. De buurman was altijd zo aardig voor de dieren. Waar komt die onrust toch vandaan. Wat moet ik nu doen. Ik kan onmogelijk de beesten uit elkaar halen. Daar worden ze erg verdrietig van. Misschien is de tijd gekomen dat ik mijn winkeltje moet sluiten en elders mijn oude dag moet door zien te komen. Maar hoe moet het dan met al die kindertjes die naar mij toekomen als hun knuffel of pop moet worden gerepareerd of als zij nieuwe kleertjes nodig hebben voor hun aller grootste schat.

Tante Jans zucht en gaat in de schommelstoel zitten. Er rolt een traan over haar wang, maar deze veegt ze weer snel weg als de deftige heer haar winkeltje binnenkomt en haar begroet. Ze kijkt hem droevig aan en laat haar de brief zien. ‘Ik begrijp er niets van. Hij is altijd zo begaan met u en de dieren. Ik heb hem nog nooit één slecht woord over u horen uiten. Uit de brief maak ik op dat u er niets tegen kunt doen. Het spijt me maar ik ben bang dat u het door hen opgelegde vonnis moet uitvoeren.’

Tante Jans knikt en de deftige heer groet haar en verlaat zichtbaar aangeslagen de winkel. Tante Jans sluit de winkel en gaat naar de tuin waar ze bij het open raam op haar bankje plaatsneemt. Opnieuw worden haar ogen vochtig en rollen de tranen over haar wangen.

Bromknor en Bokkenpoot vragen zich af wat er met Tante Jans aan de hand is. Langzaam komen ze dichterbij en vragen of zij haar kunnen helpen. Waarom heeft u zo’n verdriet?

‘Lieve schatten, ik moet jullie wegdoen. De buurman heeft last van jullie en nu hebben ze besloten dat er een aantal dieren wegmoeten. In ieder geval Grietje en ook jij Bokkenpoot. Daarbij komt dat ook de grote kale boom weg moet, omdat daar zich te veel vogels in nestelen en lawaai veroorzaken. Ik weet niet wat ik er tegen kan doen. Als ik niet doe wat er van mij verlangd wordt, raak ik waarschijnlijk jullie allemaal kwijt.’

Mette, die inmiddels op haar lievelingsplekje in het raamkozijn staat vraagt zachtjes: ‘Kunnen wij dan niets doen?’

 ‘Nee lieverd, ik ben bang dat er niets aan te doen is. Ik denk erover om alles te verkopen en voor ieder van jullie een goed tehuis te zoeken. Het spijt me voor jullie, maar ik ga echt mijn best doen. Ik ga even liggen want ik voel me ineens heel erg moe,’ zegt Tante Jans en gaat naar haar slaapkamertje om even tot zichzelf te komen.

Intussen is het nieuws in de tuin als een bom ingeslagen en zijn ze er stil van. Slang die over het gras naar Bromknor glijdt, ziet dat zijn grote vriend erg verdrietig is.

‘Ik ga nog liever dood, dan dat ik bij anderen moet gaan wonen,’ grient Grietje. ‘Zeg Slang, kan jij de buurman niet opvreten? Zo groot is hij niet.’

‘Dat kan,’ antwoordt Slang. ‘Maar het is toch gek. Zo is hij toch nooit geweest. Dat hele zaakje stinkt!’

‘Kraa…, kraa…, niets mee te maken. Vreet hem maar lekker op en eet Grietje erachter als toetje,’ kraait de kraai.

Slang sist naar de kraai en roept dat hij maar beter zijn snavel kan houden, want het is voor hem eenvoudig om zonder geluid een boom in te klimmen.

‘Nou…, nou…, je hoeft niet meteen kwaad te worden. Ik ga al,’ snauwt kraai hem toe en vliegt weg.

Grietje loopt naar Piet de rat die haar zegt, dat ook hij er niets van begrijpt. ‘Weet je wat. Ik ga op onderzoek uit. Ik wil weten waar dit opeens vandaan komt.’

‘Ja doe dat Piet, is die kerel nou helemaal belatafeld,’ antwoordt Grietje.

Terwijl Piet op onderzoek uitgaat ijsberen de dieren als een kip zonder kop door de tuin. Bromknor ligt voor zijn hok en vraagt zich af waar hij terecht komt als Tante Jans hem weg moet doen.

Intussen is Tante Jans weer opgestaan. Er is werk aan de winkel. Ten slotte moet ze er voor zorgen dat haar lievelingen een nieuw en leuk plekje krijgen en dat ze een goede oude dag krijgen. Alleen het allerbeste is goed genoeg voor haar kroost. Zou het Tante Jans lukken?

Tante Jans is al de hele middag aan het bellen als er plotseling op de winkelruit wordt geklopt. Daarbuiten staat de buurman, die al deze ellende op zijn geweten heeft. Even voelt Tante Jans een woede in zich opkomen, maar die weet ze goed weg te drukken.

Beer kijkt ingespannen toe wat er gaat gebeuren. Hij ziet Tante Jans en de buurman een gesprek voeren, maar ze fluisteren. Hij kan niets van het hele gesprek opvangen.

‘Het is al goed buurman, ik begrijp het. Daar heb ik niet bij stilgestaan. Gaat u ze het zelf vertellen, geloof me ik kan dat echt niet.’

Samen met de buurman loopt ze naar de tuin waar de dieren hem niet hartelijk ontvangen. Bokkenpoot ramt met zijn horens tegen zijn been en Grietje plast tegen zijn broek aan. Boos zijn ze, zo boos. Hoe durft de man zich nog in onze tuin te vertonen. Waar haalt hij het lef vandaan.

Tante Jans maant ze dat ze moeten ophouden met mokken en de buurman moeten laten uitpraten. Gehoorzaam als altijd wanneer Tante Jans hen iets opdraagt houden zij zich stil en doen wat zij van hen verlangt.

‘Ik begrijp dat jullie inmiddels hebben begrepen dat jullie de tuin moeten verlaten, als het niet goedschiks kan dan moet ik andere maatregelen nemen,’ spreekt de buurman hem toe.

Als ze Tante Jans niet zo gehoorzaam zouden zijn zouden ze met zijn alle de buurman met alle liefde uit hun tuin verjagen, maar ze zijn erg begaan met Tante Jans, dus zwijgen ze.

De buurman verlaat de tuin en Tante Jans volgt hem. Nog even draait ze zich om en zegt: ‘Het spijt me.’

Verbaast kijken ze het tweetal na.

De volgende dag is de dag aangekomen dat ze moeten vertrekken. Verslagen zitten ze bij elkaar. Tante Jans hebben ze al even niet gezien. Ja, even bij het voeren, maar verder niet. Ze begrijpen er niets van. Het lijkt wel alsof het haar helemaal niets doet. De ochtend gaat over in de middag en dan is het avond, maar er gebeurt niets.

Plotseling zien ze Tante Jans en de buurman in gesprek de tuin in komen. Nu gaat het gebeuren, denken ze allemaal en kruipen dicht bij elkaar.

De buurman gaat midden in de tuin staan en roept met luide stem:

 

‘1 APRIL, GRIETJE IN JE BIL!’

 

Het duurt even voor het tot hen doordringt dat ze door de buurman zijn beetgenomen.

Tante Jans vraagt zich af of hun boosheid erger is, dan de opluchting en vreugde.

Zelf vond ze de grap van de buurman wel een beetje heftig, maar ze is Oh zo blij dat het maar een grap was.