De Kamelenheuvel

Deel 2

Voorzichtig duwt ze de deur iets verder open zodat ze de hele veranda kan overzien.

‘Het is waar,’ fluistert ze. Ze hoort het goed. Ook Oma praat tegen de dieren die in een halve cirkel rondom haar stoel zitten. Ze luisteren geboeid naar wat Oma te zeggen heeft. Het liefst zou ze erop afgaan, maar een stem houdt haar tegen.

‘Niet doen Fleur,’ fluistert iets achter haar.

Verschrikt kijkt ze achterom en ziet een eekhoorn op de rugleuning van haar rolstoel zitten. Wat grijzig en met de pootjes over elkaar alsof hij wil laten zien dat hij heel mooi kan zitten. Net als de kinderen die in de klas rechtop en stil in hun stoel moet blijven zitten.

‘Ben jij soms Corn?’

‘Nee, ik ben zijn vader, maar je moet nu echt gaan slapen, anders stuur je alles in de war. Kom op, snel een beetje en niet lummelen.’

Ze kijkt naar zijn bruine kraaloogjes. Om de één of andere reden sluit ze gewillig de deur en doet braaf wat hij haar zegt. Ze draait haar rolstoel om en rijdt rustig naar haar slaapkamertje. Stopt naast haar bed en laat zich in haar bedje rollen. De dekens die oma al had opengeslagen, trekt ze over zich heen. De plotselinge stilte en rust geeft haar een onaangenaam gevoel. Ze begrijpt niet zo goed wat er allemaal gebeurt. Heeft ze zich nu door een eekhoorn naar bed laten sturen? Volgens mij ben ik een beetje in de war. Dieren die kunnen praten, wat een onzin. Zou ik door het ongeluk een beetje gek geworden zijn. Ja maar natuurlijk, mama heeft me niet voor niets naar hier gebracht. Ze wil natuurlijk geen gek kind in huis hebben. Misschien zeggen ze in het dorp wel dat ik ook een heks ben. Al deze muizenissen spelen door haar hoofd en dan rollen de tranen over haar wangen. Onder haar bed hoort ze het ritselen en ze kijkt over de rand van haar bed.

Ze schrikt als er een eekhoorn vanonder het bed komt en pardoes op haar deken springt. Ze schrikt zo erg dat ze meteen uithaalt. Als de eekhoorn niet zo snel was geweest, had ze hem zeker pijn gedaan.

‘Ho ho, wat krijgen we nou. Ik heb je toch niets gedaan,’ en voorzichtig benadert hij haar opnieuw. ‘Ik weet heus wel wat je denkt, maar ik kan je beloven dat wij dieren werkelijk kunnen praten. Je hoeft niet te huilen, het komt allemaal goed. Tenminste, je moet er wel iets voor doen. Alleen de zon komt voor niets op. Beloof je me dat?’

Ze verontschuldigt zich. ‘Maar dat moet je niet meer doen hóór! Je springt zo maar boven op me. Je had me wel even kunnen waarschuwen.’

‘Je hebt gelijk. Neemt me niet kwalijk dat ik je zo heb laten schrikken. We kunnen beter schik met elkaar hebben dan schrik, pret dus, ha ha ha,’ buldert hij van het lachen.’

‘Zo overdreven hoeft het nou ook weer niet. Ik ga slapen, want ik ben moe. Welterusten eekhoorn.’

‘Welterusten schat van me,’ draait zich om en strekt zijn mooie roodbruine staart uit. Met het puntje van zijn staart tikt hij voorzichtig haar neusje aan. Een wolkje van blauw, geel en rood oplichtende sterretjes cirkelt rondom haar hoofd en pardoes valt ze inslaap.

Oma sluipt naar binnen en dekt haar lekker toe. Geeft haar kleindochter een dikke kus op haar voorhoofd en verlaat samen met de eekhoorn de slaapkamer.

Ze slaapt de hele nacht door en pas als Oma de kamer binnen komt en haar wekt, opent ze moeizaam haar ogen.

‘Kom meisje, wakker worden. Het ontbijt staat al op je te wachten.’

Ze kijkt wat vreemd uit haar ogen, maar voelt zich in alle opzichten goed gehumeurd. Oma helpt haar met opstaan, rijdt haar naar de keuken en samennemen ze zwijgend aan de ontbijttafel plaats. Fleurtje smeert een boterham en vertelt haar oma dat ze heerlijk heeft geslapen. ‘En voor het eerst sinds lange tijd heb ik geen nare dromen gehad.’

‘Zo mag ik het horen,’ en streelt Fleurtjes haren. ‘Ik vind het fijn voor je. Ik hoop dat je het hier naar je zin krijgt.’

‘Oma…, u bent een schat.’

Ze wenkt oma dat ze dichterbij moet komen, neemt haar hoofd tussen haar beide handjes en geeft haar een klapzoen.

‘Bedankt schat,’ en oma geeft Fleurtje opnieuw een kus op het voorhoofd.

‘Nu moet ik de tafel afruimen, want dat gaat niet vanzelf.’

‘Zal ik u helpen?’

‘Nee hoor, ik doe het wel alleen. Dat gaat wat vlugger.’

‘Omdat ik lamme benen heb zeker, mag ik daarom niet helpen?’

Oma draait zich abrupt om en kijkt met een ernstige blik naar haar kleindochter.

‘Ik wil dat je dit nooit meer zegt, anders behandel ik je voortaan als een zielenpoot.’

Fleurtje schrikt daar hevig van en maakt haar excuus. ‘Het spijt me oma. U heeft gelijk ik wil geen zielenpoot zijn. Het schoot eruit voor ik er erg in had. Ik zal proberen om me in te houden.’

‘Dat is afgesproken, zand erover. Ga maar lekker naar buiten dan kom ik zo meteen even bij je.’

Glimlachend rijdt ze naar het terras Ze plaatst haar rolstoel netjes bij het hek van de veranda en koestert zich in de eerste ochtendzonnestralen.

Haar gedachten gaat naar huis, maar ze merkt al snel dat ze het hier toch erg fijn vindt. Plotseling voelt ze een vreemd gevoel door haar lichaam glijden. Het is erg stil en een windvlaag laat haar haren wapperen. Ze kijkt naar de boomtoppen, maar die bewegen niet. Ook de wind is er opeens niet meer. Er loopt een rilling door haar lichaam en even denkt ze dat ze ziek wordt, maar niets is minder waar, want ze voelt zich vandaag super. De angst van de afgelopen tijd is verdwenen. Iets in haar ooghoeken doet haar meteen naar de grond staren.

‘Wappert, ben jij het,’ fluistert ze?

‘Ja, wie denk je anders!’

‘Gaan we katten. Is er iets of ben je met het verkeerde been uit bed gestapt,’ en ze kijkt Wappert vragend aan.

Wappert wipt naar voren en gaat voor haar rolstoel zitten. Kijkt Fleurtje aan en vraagt: ‘Heb jij Corn gezien?’

‘Nee, niet Corn, maar wel zijn vader.’

‘Oh nee hé, nu ben ik erbij,’ fluistert hij en schichtig kijkt hij in het rond.

‘Hoezo erbij. Volgens mij is hij best oké.’

‘De vader van Corn. Nee joh, als hij me ziet ben ik erbij’ en laat zijn kopje hangen.

‘Wat gebeurt er dan. Heb je soms iets gedaan wat niet mag?’

Wappert schudt met zijn achterste en kijkt schuchter om zich heen.

Fleurtje draait haar rolstoel een kwartslag en fluistert dat hij niet zo schrikkerig moet zijn.

‘Wat niet zijn?’ en weg is hij weer.

‘Nou ja zeg. Waar gaat dit over. Ik snap er geen biet van. Wappert, kom eens terug. Ik zal jou nooit kwaad doen. Ook al zou ik dat willen, dan kan ik dat niet eens omdat ik niet kan lopen,’ maar Wappert luistert niet en rent dieper het bos in.

‘Oké, ik heb hier genoeg van. Wegwezen hier. Ik zit hier een beetje mezelf voor de gek te houden, maar als ze naar binnen wil, springt er een eekhoorntje op de rugleuning. Ze denkt dat het de vader van Corn is, maar ook de eekhoorn rent weg.

Wat is hier toch aan de hand, denkt ze. Ze gluurt naar binnen om te zien of ze oma ziet. Die zit rustig in haar vertrouwde stoel te haken. Even kijkt ze op en vraagt: ‘Heb je het naar je zin schat?’

‘Oma. Kunnen dieren nou wel of niet praten?’

Oma staat op en loopt al schuifelend op haar sloffen naar de veranda. Laat twee vingers door een plukje van Fleurtjes haar glijden, en antwoordt: ‘Kunnen dieren praten. Nou je het zegt.’

‘Oma kom nou, is het echt zo. Ik ben toch niet gek, volgens mij droom ik.’

Oma kijkt haar lachend aan, neemt op haar hurken voor haar plaats, zodat ze op gelijke hoogte met haar kleinkind kan praten.

‘Kleine meid van me. Wat geeft dat nou of je droomt. Als je er maar van geniet. Vertrouw op je oma en vergeet even wat achter je ligt.’

Fleurtje plukt wat aan haar oor en begrijpt niet waar oma heen wil.

‘Achter me laten liggen. Ik vind het nu toch wel bizar hoor,’ zegt ze.

‘Dat begrijp ik wel, maar hou je dan niet van leuke dromen?’

‘Dus ik droom toch?’

Ze legt een hand op die van haar kleindochter en glimlachend zegt ze: ‘Niet meer zoveel vragen meisje,’ en geeft met haar wijsvinger een tikje tegen haar neusje. Staat op en al neuriënd loopt ze terug naar haar vertrouwde stoel.

‘Droom, droom, dromen…,’ roept een stemmetje achter haar.

Ze draait zich om en ziet een kopje van een eekhoorn net boven de rand van haar stoel uitsteken. Net als ze zich wil omdraaien is hij alweer verdwenen. Ze kijkt over de rand, maar ziet niets.

‘Droom, droom, dromen…,’ hoort ze opnieuw.

Weet je wat, denkt ze. Ik doe net of ik hem niet hoor. Doodstil blijft ze zitten en begint zachtjes te neuriën. Dat deert de eekhoorn niets. Hij springt pardoes op haar linkerschouder en loopt naar de rechterschouder. Duwt zijn zachte vacht tegen haar wang en vraagt. ‘Ben je boos op me,’ en springt meteen voorhaar op het blad.

Fleurtje valt van de ene in de andere verbazing en wacht gespannen af op wat er nog meer voor raars gaat gebeuren.

De eekhoorn wipt wat naar voren en gaat zo dicht mogelijk tegen haar kin aanzitten. Pakt met beide pootjes haar neusje vast en drukt de zijne tegen die van haar. Maar als hij iets wil zeggen, verslikt hij zich.

Fleurtje begint te bulderen van het lachen en zegt. ‘Ik boos op jou. Nee…, dat zou te gek zijn.’

De eekhoorn rekt zich uit en wrijft met zijn voorpootje zachtjes over haar neus.

‘Ik ben Corn, maar Wappert, mijn vriend, noemt me Cor.’

‘Waarom Cor, Corn is toch een mooie naam,’ glimlacht ze.

‘Ik vind het ook, maar hij kan geen Corn zeggen. Dat komt door zijn grote tanden, leuk hé.’

‘Ik weet niet of ik dat leuk vind!’

‘Natuurlijk wel, Wappert en ik lachen ons er rot om.’

Terwijl Corn het over Wappert heeft, komt hij aanrennen en al hijgend vraagt hij: ‘Waar lachen wij ons altijd zo rot om?’

Corn springt van de rolstoel en wipt boven op Wappert’s rug. Tilt zijn slaphangende oor op en fluistert iets wat schijnbaar niet voor Fleurtjes oren bestemd is.

Om het gesprek tussen die twee toch te kunnen horen, buigt ze zover mogelijk naar voren en spitst haar oren. Maar meer dan een pieperig geluid is er niet.

Corn en Wappert worden plots serieus en gaan naast elkaar zitten. Wappert die aan één van zijn pootjes staat te likken, pakt met beide pootjes zijn slaphangende oor en staart verlegen voor zich uit. Corn schudt wat met zijn staart, tikt tegen Wappers poot en zegt dat hij daarmee moet stoppen. Wappert volgt zijn gebaar op en gaat met opgeheven kop naast Corn zitten.

Fleurtje bekijkt het schouwspel met tranen van blijdschap in haar ogen en ze vindt het prachtig om te zien, maar weet nog niet waarom ze zo smoesden.

‘Jullie twee maken me zo gelukkig. Ik hou van jullie allebei’ en ze pikt een traantje weg. ‘Maar waarom smoesden jullie zo?’

Beide worden er verlegen van, maar laten hetgeen van beide zien.

‘Is er iets,’ vraagt ze. ‘Dan moeten jullie het wel zeggen hoor. Ik hou niet van geheimen.’

‘We moeten even met je praten,’ zegt Corn vriendelijk.

‘Maar we praten toch al,’ en ze beseft opeens weer dat ze het tegen dieren heeft. Vluchtig tuurt ze naar binnen, waar oma ongestoord doorgaat met haar haakwerk. Ze drukt haar rug tegen de rugleuning, haalt haar schouders op en denkt na.

Pratende dieren. Ik kan het nog steeds niet geloven, maar ik hoor het toch zelf.

Corn springt op haar stoel, draait wat rondjes om zijn as en zegt snel achter elkaar.

‘Kom, kom, opletten!’

‘Ja, ho maar,’ zegt ze kribbig, ‘Ik kan jullie niet volgen. Ik wil wel luisteren, maar volgens mij word ik in de maling genomen. Jullie doen raar.’

Ze heft haar hand op en slaat hard tegen het blad van haar rolstoel. Van schrik springt Corn van de rolstoel af en gaat naast wappert zitten. Een moment blijft het stil, dan zegt Corn: ‘Laat dat. Ik schrik me telkens een hoedje.’

‘Het spijt me Corn. Wat wilden jullie mij vertellen.’

Lenig klimt Corn weer op haar stoel en gaat wederom voor haar zitten.

‘Je moet heel goed naar Wappert luisteren hoor, want hij praat wat moeilijk.’

Beheerst bukt Fleur zich iets naar voren om Wappert goed te kunnen zien. Hij pakt met beide voorpootjes nog even zijn oor vast, schraapt zijn konijnenkeeltje en fluistert: ‘Fleurtje wij willen weten waarom je zolang bij je oma moet blijven logeren. Je moet ons alles vertellen en niet jokken hoor. Dat hebben we zo door.’

Nors kijkt Fleurtje ze beide aan in de wetenschap dat de waarheid niet zo leuk is. Even treuzelt ze, maar na een paar keer diep ademhalen vertelt ze haar verhaal.

Zo vertelt ze van het ongeluk en de dood van papa. De lange tijd dat zij in het ziekenhuis moest blijven. En het verdriet dat haar moeder moet dragen nu zij ook nog voor haar moet zorgen, omdat zij niet meer kan lopen en zich in een rolstoel moet voortbewegen. Ze vertelt ook dat ze de afgelopen maanden niet zo aardig is geweest tegen de mensen om haar heen en dat ze nu wel begrijpt waarom zij haar niet aardig meer vinden.

Corn en Wappert luisteren aandachtig wat ze te vertellen heeft. Dan wordt het ineens stil en Fleurtje denkt dat ook zij haar nu wel niet zo aardig meer zullen vinden.

‘Nu jullie mijn verhaal hebben gehoord zijn jullie zeker niet zo trots meer op mij,’ vraagt ze voorzichtig.

‘Ach, dat wisten we eigenlijk al,’ antwoordt Wappert.

Corn wipt weer op haar schouder en zegt: ‘Let maar niet op Wappert hoor.’

‘Corn hou je mond, anders roep ik m’n broer,’ grinnikt Wappert en Corn zwijgt direct.

Fleurtje kijkt verbaast van de één naar de ander en gaat weer verder: ‘Ook op school en in de buurt was ik niet meer te hanteren,’ en ze kijkt beide vragend aan.

‘Ga maar door,’ fluistert Wappert.

‘Ik ben niet trots op mezelf. Op school werd ik zo kwaad op één van de kinderen dat ik haar met mijn liniaal in haar gezicht heb geslagen.

Schouderophalend vertelt ze de gebeurtenis in één adem. En hoe verder ze in het verhaal komt, hoe makkelijker het haar afgaat. En dan opeens barst ze in snikken uit.

‘En ik werd zo kwaad op ze, dat ik daarom één van de kinderen met mijn liniaal in het gezicht heb geslagen. Weet je, eigenlijk heb ik daar niet eens spijt van. Ze waren zo lelijk tegen mij. Ze pesten me met het feit dat ik in een rolstoel zit en dat het wel mijn eigen schuld zou zijn. Ik werd er gek van, maar dat is nog geen reden om zo lelijk te doen tegen de mensen die echt van me houden, daar heb ik wel spijt van.’

Fleurtje kan er maar niet mee stoppen met huilen, zo verdrietig is ze.

Wappert die al die tijd naar Fleurtje heeft staan luisteren, kijkt haar medelijdend aan. Hij knikt naar Corn, die op zijn beurt met zijn pootjes een oorlelletje van Fleurtje beetpakt.

‘Niet doen Corn, dat kriebelt,’ snikt ze.

Corn die een teken van Wappert krijgt dat hij moet stoppen, gaat toch door met plagen. Fleurtje stopt met huilen en kijkt Corn en Wappert verdrietig aan.

Wappert gaat rechtop staan en legt zijn pootjes op zijn rug. IJsberend loopt hij om haar rolstoel. Komt voor haar tot stilstand en zegt: Het is heel verdrietig allemaal, maar dat is nog geen reden om jouw ongeluk op anderen af te reageren.’

‘Maar ze noemen mijn oma toch een lelijke heks en dat hoef ik toch niet te pikken.’

Ze balt haar vuisten, maar ziet dat Wappert daar niet van gediend is en boos spreekt Wappert haar erop aan: ‘Niet doen, hou op met dat zielige gedoe.’

Corn springt van haar schouder, gaat naast Wappert staan en begint haar te plagen.

‘Wappert meent wat hij zegt. Ik zou me maar rustig houden als ik jou was,’ en weg is hij weer.

Fleurtje schaamt zich een beetje en staart Wappert aan. ‘Het spijt me, ik zal het niet meer doen,’ fluistert ze.

Corn roept naar Wappert dat hij moet ophouden met ijsberen, maar hij luistert niet. Plots springt Corn op de grond en houdt hem tegen. ‘Nu is het afgelopen. Ik word hier niet goed van. Je lijkt wel een haas in plaats van een konijn. Die springen ook altijd zo heen en weer,’ roept hij geïrriteerd.

‘Ja ja, ik sta al stil, maar noem me geen haas, anders krijg je ervanlangs,’ en hij begin te grinniken.

‘Hou op met dat gegrinnik, je lijkt wel een meisjeskonijn. Wat we Fleurtje te vertellen hebben zal ze vast niet leuk vinden. Ik vind het ook niet leuk dat jij de naam Wappert voor mij verzonnen hebt,’ moppert Wappert.

Corn klimt in een boom en weet drommelsgoed wat Wappert daarmee bedoelt. Hij laat zich langs een dunne tak naar beneden glijden en vlak boven het hoofd van Fleurtje roept hij naar Wappert.

‘Laat mij het maar vertellen, dat durf ik best!’

Fleurtje staart van de één naar de ander en vraagt of ze nou eens willen opschieten.

‘Alleen als je niet boos op me wordt,’ vraagt Corn.

‘Het is goed, Vertel op, ik zal niet boos worden. Trouwens, jullie zouden niet boos op mij worden. Ik snap niets meer van jullie. Als jullie zo doorgaan ga ik naar binnen.’

Corn buigt zover mogelijk naar voren en als hij vlak boven haar hoofd hangt, roept hij.

‘Jouw oma noemen ze De lelijke Fee,’ en klimt snel terug naar de top van de boom.

Fleurtje springt uit haar vel van woede. ‘Als ik je te pakken krijg, eet ik je rauw op.’

Corn laat zich uit de boom zakken en gaat naast Wappert in het gras zitten.

Wappert kijkt hem hoofdschuddend aan en vraagt wanneer hij nou eens serieus wordt.

‘Heb ik iets verkeerds gedaan Wapneus,’ vraagt hij. ‘Ja Wapneus dat is een nog leukere naam dan Wappert.’

Wappert pakt hem bij zijn staart en tilt hem van de grond.

‘Laat me los, ik zal lief voor je zijn, dat beloof ik.’

‘Alleen voor mij. En Fleurtje dan. Ze is door jou kinderlijk gedrag erg boos geworden.’

‘Maar ze heeft beloofd niet boos op me te worden en beloftes moet je nakomen.’

Fleurtje onderbreekt ze en zegt: ‘Ik heb beloofd dat ik niet boos op je zou worden, maar ik ben niet boos, ik ben laaiend op je,’ schreeuwt ze!

Wappert die Corn nog steeds bij zijn oor heeft, wil dat Corn zijn excuus aanbiedt.

‘Waarom. Dat doe ik niet,’ en hij laat zich slaphangen.

‘Dan geef ik je aan haar en je weet wat ze met je gaat doen.’

‘Geef maar hier Wappert. Ik vreet hem met huid en haar op. Weet je, ik ben gek op eekhoorns.’

‘Goed…, goed, ik geef me over. Sorry voor mijn kinderachtige gedrag. Ik kan je beloven dat jouw oma een hele lieve en aardige lelijke fee is. Het is alleen maar een grapje om jou wat te jennen,’ Verontschuldigd Corn zich.

‘Zo kan die wel weer,’ antwoordt Fleurtje. ‘Om eerlijk te zijn heb je wel een beetje gelijk. Als je niet zou weten dat oma een heel lief mens is, zou ook ik daar het mijne van denken. Oma zou zeggen, zand erover.’

Wappert laat Corn los en die ploft op zijn achterste op de grond.

‘Wegwezen,’ roept Wappert plots,’ en beide rennen een andere kant op.

Fleurtje is verbaasd en snapt er niets van. Plotseling hoort ze geritsel tussen de struiken. Ze houdt zich muisstil en ziet een fret onder het struikgewas vandaan sluipen. De fret snuffelt wat in het rond en ze begrijpt waarom Corn en Wappert de benen hebben genomen. Wanneer de fret op de openplek, waar zojuist Wappert en Corn nog zaten, de geur van hen beide oppikt wordt de fret helemaal dol. Briesend en snuivend volgt hij het spoor en Fleurtje kijkt vol verwachting naar wat de fret gaat doen. Ze blijft doodstil zitten en denkt aan wat de juffrouw hen op school over de fret heeft verteld. Zij vertelde dat fretten, roofdieren zijn die jagen op konijnen en eekhoorns. Ze worden ook vaak verward met bunzingen. De fretten worden ingezet voor de jacht om over populatie van konijnen tegen te gaan.

Fretten zijn heel snel en hebben een enorm uithoudingsvermogen. Wanneer een eekhoorn door een fret wordt opgejaagd loopt het vaak slecht met hem af. Een eekhoorn kan dan wel van boom tot boom springen, maar een Fret blijft net zolang achter hem aan zitten totdat de eekhoorn niet meer verder kan.

Onverwachts houdt de fret op met rondjes draaien, kijkt Fleurtje aan en vraagt: ‘Heb jij Corn gezien!’

Ze knikt heftig van nee en zegt: ‘Nee, ik weet niet wie je bedoelt. Het is hier trouwens zo stil dat ik mijn bloed hoor stromen.’

‘Houd je niet van den domme, hij is hier pas nog geweest. Ik ruik het toch.’

‘Jammer voor jou, maar ik weet niet over wie je het hebt.’

‘Waarom wil je het me niet vertellen. Hij is mijn beste vriend,’ begint hij slijmerig.

Even twijfelt ze, maar dan denkt ze aan wat je juffrouw haar heeft geleerd en daarbij komt, als Corn zijn beste vriend is waarom loopt hij dan snel weg, piekert ze.

‘Kom geef eens antwoord, ik heb jouw tijd niet. Ik heb namelijk al in geen dagen ge…….,’ mompelt hij zonder zijn zin af te maken.

‘Je wou zeker zeggen dat je in dagen niet hebt gegeten,’ antwoordt Fleurtje. ‘Als ik zou weten waar hij was, zou ik het wel zeggen. Ik heb namelijk een hekel aan eekhoorns.’

‘Je weet dus wel wie Corn is,’ antwoordt de fret. Het water druipt de fret uit zijn bek en hij knikt naar haar.

Fleurtje roept haar oma en de fret neemt snel de benen en vlucht het bos in.

Oma komt naar buiten en aait liefdevol over de bol van haar kleindochter. ‘Jij vermaakt je wel hè,’ vraagt ze.

‘Oma. Is het waar dat u? Ach, nee dat zou te gek zijn. Weet u ik heb een reuzehonger gekregen van dit alles.’

‘Kom maar gauw. We kunnen zo aan tafel.’

Na het tafelen rijdt Fleurtje weer de veranda op en zoekt de heuvel af. Ze hoort de vogels piepen en verderop zit hoog in de boom een eekhoorn. Zou dat Corn zijn, vraagt ze zich af, maar de eekhoorn doet geen enkele poging om haar richting op te komen.

Oma die een stoel naast die van haar kleindochter zet, gaat naast haar zitten en legt een arm op het blad als ondersteuning. ‘Vind je het hier niet prachtig kind. Straks als de bladeren echt gaan vallen is het nog veel mooier. Weet je hoe ze deze heuvel daar noemen?’

Fleurtje haalt haar schouders op en schudt met haar hoofd dat ze het niet weet.

‘De Kamelenheuvel.’

‘Kamelenheuvel, maar hier zijn toch geen kamelen. Maar ja, ik heb vandaag al gekkere dingen meegemaakt. Dit kan er ook nog wel bij.’

Oma drukte haar wang tegen die van kleindochter en wijst naar de heuvel. ‘Kijk maar eens goed dan zie je twee bulten. En links van die bulten staat een kromme boom.’

Fleurtje laat haar blik langs de heuvel gaan en raakt opgewonden als ze de boom ontdekt.

‘Ja oma, nu zie ik het ook. Net een kameel,’ en als ze haar oma aankijkt ziet ze haar kleindochter glunderen.

‘Oma, de lucht die hier hangt, ruikt zo lekker.’

Oma knikt en snuift de boslucht eens diep in. ‘Nu je het zegt, ik was bijna vergeten hoe lekker het hier ruikt.’

‘Ik zou hier wel voor altijd willen blijven wonen,’ zegt ze met een glimlach op haar snoet.

‘Lieverd luister even,’ fluistert oma.

Verbaast kijkt Fleurtje oma aan. Ze hoort de ernst in haar fluisterende stem en oma gaat verder:

‘Na de schoolvakantie moet je weer naar huis, dus laten we zoveel mogelijk genieten van de tijd samen.’ Oma wendt haar gezicht naar de heuvel. ‘Deze heuvel,’ gaat ze verder.

‘U bedoelt de kamelenheuvel, ja toch oma?’’

‘Ja lieverd, de kamelenheuvel. Hij kan van jou worden.’

‘Van mij,’ vraagt Fleurtje verbaast. Opgewonden kijkt ze naar de prachtige bomen en luistert naar de sjilpende vogeltjes. Ze begrijpt er niets van en vraagt. ‘Maar Oma, hoe en wanneer dan.’

‘Oh, dat gaat niet zomaar. Je zult er goed je best voor moeten doen. Deze berg is van jou als je de juiste man vindt en hij de enige juiste vragen en antwoorden weet.’

Fleurtje trekt haar lip op en vindt dat oma maar vreemde dingen zegt. ‘Kom nou oma, doe niet zo raar. Hoe moet ik met mijn handicapt nou de juiste man vinden. Er is toch niemand die met een lamme wil trouwen.’

Ze kijkt oma aan, maar ziet aan haar ogen dat ze het meent. Om haar niet te beledigen of pijn te doen besluit ze om verder maar haar mond te houden en legt geruststellend haar hand op die van haar oma. ‘Weet u Oma, ik wacht wel af en zal mijn best doen om u niet teleur te stellen.’

Oma knikt tevreden, geeft haar een kus op haar voorhoofd en loopt rustige naar binnen. In gedachten is ze tevreden met het resultaat dat zij tot nu toe heeft bereikt bij haar kleindochter.

Even draait ze zich om en kijkt naar haar. Wat past ze goed in deze omgeving gaat het door haar heen en ze hoopt dat het eindresultaat net zo goed afloopt.

 

Einde Deel 2