De Lelijke Fee

Deel 1

Midden in het bos staat een klein lieflijk huisje. Het rieten dak steekt fraai af tegen de witgekalkte muren en het groen van de bomen maken het geheel compleet.

Het huisje wordt bewoond door de oma van Fleurtje, die zich na een ernstig ongeluk haar verdere leven moet voortbewegen in een rolstoel. Zelf kan zij zich niets meer herinneren van het ongeluk. Papa heeft het auto-ongeluk niet overleeft en het verlies is bijzonder groot. Als zij aan papa denkt en haar ogen sluit, kan zij hem nog elke keer levendig voor zich halen. Hij strekt dan zijn armen naar haar uit om haar te knuffelen.

Fleurtje is tijdens het ongeluk uit de auto geslingerd en werd meer dood dan levend in een greppel gevonden. Wekenlang lag zij in coma en toen ze eenmaal ontwaakte duurde het herstel lang. Het gevoel in haar beentjes is er niet meer en sinds haar thuiskomst verplaatst zij zich in een aangepaste rolstoel. Door het verdriet is zij voor haar omgeving erg onhandelbaar. Ze wil niet zo naar tegen iedereen doen, maar het gaat vanzelf.

Op een dag oppert oma dat het misschien goed voor haar zou zijn als zij een tijdje bij haar komt logeren.

‘De boslucht zal haar vast goed doen en het geeft jou ook wat ruimte schat,’ zegt ze tegen de moeder van Fleurtje.

Verdrietig kijkt mama oma aan. Ze voelt ook wel dat zij machteloos, moe en aan het eind van haar krachten is. Na het verlies van haar man weet ze zich geen raad meer en dan nu ook nog Fleurtje een tijdje los te moeten laten. Dat is best heftig. Verstandelijk weet mama dat oma gelijk heeft. Fleurtje heeft er immers geen baat bij dat ook zij instort en uiteindelijk stemt ze in met het plan.

Fleurtje protesteert heftig, maar ze heeft geen keuze.

‘Lieve schat, geloof me je zult het uiteindelijk erg fijn vinden. Je ziet zo pips, de heerlijke boslucht zal je goed doen. Er is altijd wel wat te zien in het bos, vertrouw me maar.’

Ze gelooft oma niet. Thuis kan ze zich goed behelpen. Nee ze ziet het echt niet zitten, maar aan de andere kant begrijpt ze diep in haar kleine hartje dat ook mama even tijd nodig heeft om haar verdriet een plaatsje te geven. Schouderophalend stemt ook zij uiteindelijk toe. Ze rijdt in haar rolstoel naar haar kamertje en tuurt verdrietig uit het raam.

Als de dag is aangebroken dat zij aan de reis begint laat ze zich gewillig in de auto zetten. Samen met mama had ze haar koffer zorgvuldig ingepakt. Mama had haar een mooie foto gegeven waarop zij samen met papa en mama staat afgebeeld. Hij was gemaakt tijdens de laatste keer dat ze gezamenlijk op vakantie waren geweest. Mama had de foto in een zilverenlijst geplaatst zodat zij deze op haar nachtkastje zou kunnen zetten en er elke avond even naar zou kunnen kijken. ‘Zo zijn we weer even bij elkaar,’ had mama gezegd.

Mama neemt naast haar op de achterbank plaats en liefdevol knipoogt ze haar dochter toe. Even komt de twijfel boven. Neemt ze misschien de verkeerde beslissing, vraagt ze zich af, als Fleurtje begint te klagen.

‘Alsjeblieft mam, ik wil niet. Laat me thuisblijven,’ smeekt ze.

Ze ziet de tranen in de ogen van haar kind opkomen en het raakt haar, maar ze weet dat ze sterk moet zijn. Als zij toe zou geven dan werd haar gedrag beloond en dat zou haar dochter geen goed doen. Even zucht ze diep en kijkt wanhopig naar de chauffeur, die zijn schouders ophaalt als teken dat hij zich er niet mee wil bemoeien. Ze kijkt haar dochter aan en fluistert:

‘Lieverd, het komt goed. Oma gaat heel goed voor je zorgen, geloof me maar.’

‘Maar mam, weet je dan niet hoe ze haar noemen. Alle kinderen op school noemen haar de lelijke fee en sommige zeggen dat ze in werkelijkheid een heks is.’

‘Onzin. Zoiets mag je nooit meer zeggen, anders word ik echt heel boos. Je blijft een tijdje bij oma en daarmee basta!’

Ze schrikt even van haar heftige reactie, maar begrijpt nu dat het goed is dat haar dochter even uit haar vertrouwde omgeving weggaat. Tot haar verbazing zwijgt Fleurtje en wendt haar gezicht van haar af.

Na een half uurtje stop de chauffeur de taxi en kijkt om zich heen. ‘Tot hier weet ik de weg, maar verder kan ik geen wijs worden uit al die paden. Moet u bij dat huisje zijn dat midden in het bos staat?’

‘Dat klopt,’ antwoordt moeder. ‘U kunt daar linksaf en dan wijs ik u verder de weg.’

Hij krabt zich achter één van zijn oren alsof hij wilde zeggen dat hij daar geen zin in heeft.

‘Blijft u hier staan of bent u bang in het bos,’ vraagt moeder. ‘Gelooft u ook in heksen, net als de klasgenootjes van mijn dochter,’ en moeder moet er smakelijk om te lachen.

‘Ik…, eh…, ik, nee, ik geloof niet in sprookjes en al helemaal niet in heksen. Hoe komt u erbij,’ hoort ze hem met trillende stem fluisteren.

Ongemakkelijk rijdt het busje over de vele paden met kuilen en hobbels. Voor hem doemt net achter een grote eik het huisje op. De chauffeur weet van horen zeggen dat daar een huisje staat, maar hij heeft het nog nooit gezien. Hij kent inderdaad het verhaal wat in het dorp wordt beweerd. Er zou een zogenaamde heks wonen, in ieder geval een heel vreemd wezen. Niemand waagt het om in de buurt van het huisje te komen. De begroeiing is er erg dicht en de vele takken raken het busje en zwiepen tegen de voorruit. Door de vele hobbels in de weg worden ze flink door elkaar geschut en Fleurtje klaagt dat ze het niet prettig vindt.

De chauffeur haalt opgelucht adem als deze rit erop zit. Hij helpt zijn passagiers nog even met uitstappen en keert dan zijn taxi zo snel mogelijk weer om. Verdrietig kijkt Fleurtje de taxi na. Nu is er voorlopig geen weg meer terug naar huis.

Oma begroet haar kleindochter en vraagt meteen of ze iets te drinken wil. ‘Goede reis gehad, lieve schat?’

Fleurtje wil niets van haar weten en rijdt zonder een spoor van blijdschap op haar gezicht het huis binnen. Oma had alles in het werk gesteld om haar huisje rolstoelvriendelijk te maken, zodat haar kleindochter zonder obstakels overal kan komen. In het midden van de kleine hal geeft Fleurtje haar ogen goed de kost. Vaag kan ze zich iets herinneren van de tijd dat ze hier met haar vader was geweest.

Oma kijkt haar kleindochter na en wendt zich tot haar schoondochter. Ze ziet aan haar dat ze gekweld wordt door schuldgevoel. Moeder wil wat zeggen, maar oma onderbreekt haar en zegt dat ze het beste zo snel mogelijk weer naar huis kan gaan.

‘Het is goed zo mam, ik weet dat je goed op haar zal passen,’ en geeft haar een knuffel. Ze loopt op haar dochter af, maar die is boos, en wendt haar gezicht van haar af.

Een moment twijfelt moeder, maar begrijpt dat het geen zin heeft om verder aan te dringen. Met tranen in haar ogen wandelt ze naar buiten. Bij de voordeur blijft ze plots staan. Door het raampje in de deur ziet ze de weerspiegeling van zichzelf. Ze voelt de hand van haar schoonmoeder die schuin achter haar staat op haar schouder rusten. Vluchtig kijkt ze om zich heen en opnieuw kijkt ze in de spiegeling van het raampje, waar zij tot haar verbazing alleen zichzelf kan ontdekken.

‘Ga maar schat. Het komt wel in orde. Bel me over een weekje, het komt echt goed.’

‘Ik hoop het zo mam, ik hoop het zo,’ en verdrietig wandelt ze het bospad af op weg naar het dorp waar ze de bus naar huis kan nemen.

Oma kijkt haar schoondochter na. Loopt vervolgens naar binnen en sluit de deur achter zich.

Fleurtje maneuvreert haar rolstoel naar de veranda. Voor oktober is het vrij koel. En de blaadjes van de bomen beginnen al te verkleuren. Haar ogen onderzoeken de omgeving en diep van binnen voelt ze dat de stilte bezit van haar neemt.

‘Limonade schatje,’ vraagt Oma die plotseling naast haar staat.

‘Nee, ik wil naar huis.’

‘Ik begrijp het lieve schat, maar dit is voor jou op dit moment het beste. Ik zou als ik jou was er maar het beste van maken,’ en loopt met het glas terug het huis binnen.

Fleurtje pakt de joystick en laat haar rolstoel om zijn eigen as draaien. Ze kijkt haar oma na, die al mompelend naar binnen wandelt. Oma’s houding verbaast haar en ze raakt toch enigszins in de war.

Binnen zet oma de limonade op het bijzettafeltje en neemt plaats in haar geriefelijke stoel. IJverig gaan haar handen weer verder met het haakwerk.

‘Oma,’ hoort ze wat paniekerig roepen.

Stram en verstijft van de ouderdom, komt ze langzaam uit haar stoel en sloft naar buiten.

‘Wat kan ik voor je betekenen schat?’

‘Oma, het spijt me.’

‘Wat spijt je meisje,’ en gebaart dat ze binnen moet komen. En sloffend loopt ze weer terug naar haar stoel.

Fleurtje rijdt naar binnen en komt voor oma’s stoel tot stilstand. ‘Het spijt me dat ik zo rot tegen u deed.’

‘Het is al goed kind. Wil je misschien nu wel wat drinken. Limonade of warme chocomelk?’

‘Ja lekker oma, ik heb best trek in warme chocomelk. ‘Het was best een vermoeide rit hoor. Zeg oma…? Ach, laat maar,’ en ze rijdt terug de veranda op.

Weer observeert ze de omgeving en ziet dat de bomen dicht tegen het huisje aanstaan. Het is zo stil dat het gekrabbel van het water uit de sloot achter het huisje, haar wat ontspanning geeft. Het is of ze erdoor betoverd wordt. Ze snuift de zuiveren boslucht diep in en laat vervolgens de lucht al fluitend uit haar longen ontsnappen. Ontspannen luistert ze aandachtig of ze de vogels kan horen fluiten. Niets, er is geen enkele vogel te horen. Ook de wind is totaal weggevallen. De blaadjes die nog aan de bomen zitten, blijven muisstil hangen.

Vreemd, denkt ze. Oma had toch gezegd dat ze het enorm naar haar zin zou krijgen met al de dieren rondom het huis. Vooralsnog heeft ze er nog geen één gezien. Plotseling hoort ze geritsel tussen de takken en tuurt in de richting vanwaar het geluid vandaan komt. Daar ziet ze wat blaadjes heen en weer ritselen. Het kan niet de wind zijn, want die is er niet. Opgewonden zoeken haar ogen opnieuw de omgeving af, maar ze ziet niets. Intussen is Oma naast haar komen staan en zet de warme chocolademelk op het tuintafeltje.

‘Niet schrikken meisje,’ en ze legt haar smalle hand op Fleurtjes schouder.

Ze staart oma aan en laat verdrietig haar hoofd van machteloosheid hangen.

‘Kom op meisje, het komt wel weer goed. Dat beloof ik je.’

Langzaam heft ze haar hoofd weer op en zucht een paar maal. Dan fluistert ze: ‘Nee oma, u kunt me nog meer vertellen. Lopen zal ik nooit meer kunnen.’

‘Dat klopt schat, maar je bezit een goed stel hersens en je hebt sterke handen.’

Verbolgen richt ze zich tot oma. Haar ogen puilen bijna uit haar oogkassen, zo boos is ze op haar. Voor ze nog iets kan zeggen, waar ze later misschien spijt van krijgt, grijpt oma in. Legt haar wijsvinger op de lippen en zegt: ‘Luister eerst maar even naar me, voor je gekken dingen gaat doen. Daarna mag je zeggen wat je maar wilt,’ en ze pakt Fleurtjes beide handen stevig vast en kijkt haar diep in de ogen. ‘Je benen zul je mogelijk nooit meer kunnen gebruiken.’

Fleurtje knikt verlegen en beseft dat ze haar oma erg verdrietig heeft gemaakt.

‘Dus…,’ gaat oma verder. ‘Nu moet je de kracht uit je intelligentie halen. Daarbij heb je gelukkig een stel flinke handen. Dus of je wilt of niet, daar zul je mee aan de slag moeten.’

Ze kijkt oma vastberaden aan en merkt dat de boosheid langzaam uit haar lichaam stroomt. Het is of ze gedwongen wordt om haar aan te kijken. Oma’s ogen gaan twinkelen, waardoor het lijkt of ze gehypnotiseerd wordt. Het gezicht van oma is lang en smal en de neus lijkt op die van een heks. En met die zwarte en wat oubollige muts op haar hoofd, komt de overeenkomst nog meer tot zijn recht.

‘Is er iets kind?’

Fleurtje schaamt zich een beetje voor die lelijke gedachten en sluit haar ogen.

‘Oma, mag ik iets ongewoons vragen?’

‘Jij mag alles van me vragen,’ lacht ze haar toe.

‘Maar, ik weet al wat jij wilt vragen. Ze denken dat ik een heks ben, toch…?’

Fleurtje snapt er niets van en frummelt wat aan haar neus.

‘Ja toch, of heb ik het verkeerd?’

Fleurtje laat haar hoofd zoals altijd weer hangen en zegt: ‘U hebt gelijk oma, maar hoe weet u dat?’

‘Geraden, meer niet.’

Oma pakt met beide handen het gezichtje van haar kleindochter beet en vraagt: ‘Lieverd kijk me eens aan.’

Fleurtje tilt langzaam haar hoofd omhoog en opent haar ogen. Ze laat zich leiden door de zachte vriendelijk stem van oma. ‘Het geeft niets wat ze van me zeggen, als jij maar weet dat ik geen heks ben.’

Fleurtje is opgelucht. Spreidt haar armen en slaat ze om de nek van oma. Trek zich aan haar op en zegt: ‘Nee hoor oma, voor mij ben je de allerliefste van de hele wereld,’ en ze geeft haar zonder dat ze het zelf begrijpt een dikke zoen. ‘Ook al bent u een heks. Het lijkt me wel heel gaaf om een oma te hebben die kan toveren,’ en samen schateren ze ervan.

‘Zo mag ik het horen meid. Laat ze maar lekker kletsen.’

Fleurtje laat zich langzaam terugzakken in haar rolstoel en begint zachtjes te snikken.

‘Wat is dat nou, waarom huil je’ vraagt Oma.

‘Hoelang moet ik bij u logeren?’

‘Tot het nieuwe jaar, maar daar hebben we het toch al over gehad,’ antwoordt Oma.

‘Ja wel, maar ik mis Mammie nu al.’

‘Dat begrijp ik schat, maar het is het beste dat je haar voorlopig even niet ziet. Het spijt me. Ook jouw mama heeft even wat ruimte nodig om haar verdriet te verwerken en sterk te worden zodat jullie beide het leven weer verder aankunnen. Het is voor jullie allebei een enorm verlies, maar geloof me eens komen er betere tijden, ook al geloof je daar nu niet in,’ fluistert ze en aait haar liefdevol over haar bolletje.

Ze wandelt dan snel naar binnen omdat ze haar eigen tranen nauwelijks kan bedwingen. Even blijft ze voor de foto, die aan de wand hangt, staan. Ze ziet een gelukkig lachend drietal die haar stralend aankijken. De foto is genomen tijdens de laatste vakantie die haar zoon met zijn gezin had doorgebracht. Ze wist hoe trots hij op zijn vrouw en dochter was. Dan verschijnt er weer een glimlach op haar gezicht en neemt zich voor haar schoondochter en kleindochter door deze moeilijke tijd heen te helpen. Al is dit het laatste wat zij in haar leven zal kunnen verrichten. Ze draait zich weer om en loopt naar Fleurtje, die genietend haar chocomelk opdrinkt.

‘Wel lieverd. Ben je nog boos op me?’

‘Nee hoor oma, ik ben nog geen minuut boos op u geweest. Ik begrijp best hoe u zich voelt’. ‘Ik heb vertrouwen in je oma.’

Opgelucht geeft oma Fleurtje een zak met pinda’s.

‘Wat moet ik hiermee. Ik lust helemaal geen pinda’s.’

‘Laat maar liggen, je komt er wel achter wat je ermee moet.’

Ze snapt er niets van en legt haar beide handen gespreid op de zak met pinda’s.

Intussen begint het al wat te schemeren en de zon kleurt de bomen prachtig af.

‘Zeg oma, is u huisje ook eetbaar?’

Oma komt met een theedoek in haar handen naar buiten en vraagt: ‘Waarom vraag je dat?’

‘Gewoon een vraag waar ik antwoord op wil hebben.’

‘Nee schat het is niet het huis van Hans en Grietje,’ en daar moet ze het meedoen.

Ze schrikt als ze iets scherps aan haar handen voelt. Laat de zak met pinda’s voor wat het is en drukt haar handen stevig tegen haar buik. Het geritsel rond haar stoel blijft maar aanhouden. Waar ze ook kijkt, ze ziet niet waar het vandaan komt. Opeens ziet ze een eekhoorn voor haar stoel. Hij gaat rechtop zitten. Wrijft met één van zijn pootjes langs zijn oor, vouwt ze in één, en met een trillend neusje kijkt het Fleurtje aan.

‘Je laat me wel schrikken,’ klaagt Fleurtje en blijft onbeweeglijk zitten.

De eekhoorn klimt langs haar stoel naar boven en gaat voor haar op het blad zitten. Legt zijn voorpootjes op de zak met pinda’s en staart haar met een scheef kopje aan.

Als ze van de schrik bekomen is, vergeet ze een moment al haar zorgen.

‘Maar natuurlijk. Nu heb ik het door. Je wilt een pinda!’

Ze scheurt de zak open en haalt er een pinda uit. Bang dat ze gebeten wordt, legt ze het voor hem neer. De eekhoorn schiet toe, pakt de pinda en springt terug op de grond.

‘Oma… oma…! Kom eens kijken,’ maar voor ze de zin af heeft kunnen maken, zit de eekhoorn alweer voor haar.

‘Je wilt nog een pinda,’ ze neemt een paar pinda’s uit de zak en duwt er één tussen zijn pootjes. Weg is hij weer om vervolgens weer terug te keren.

Iedere keer als hij van het blad springt, strekt hij zijn koperbruine staart omhoog en verdwijnt onder een boom. Zo gaat het een tijdje door en Fleurtje krijgt er steeds meer plezier in. Als hij niet meer terugkeert buigt ze zich voorover, maar te vergeefs. Ze staart naar de bomen in de hoop hem op één van de takken te kunnen ontdekken. Ze geeft het op en haar blik valt op de enorme dikke wortels van de grootste boom die ze ooit heeft gezien. Het lijkt er warempel wel op of er een lichtje van onder de boom tevoorschijn komt. Ze focust haar ogen om het beter te kunnen zien, maar dan is het licht er plotseling niet meer. Ze begrijpt er niets van. ‘Ik dacht toch echt dat ik licht zag branden,’ fluistert ze, ‘Nou ja, het was ook een lange dag. Ik heb het me vast ingebeeld. Ik moet niet plots in sprookjes gaan geloven. Stel je voor zeg.’

Ze besluit weer naar binnen te gaan, maar dan hoort ze een stemmetje van onder haar stoel roepen.

‘Nou zeg. Hallo, kijk een beetje uit. Je staat bijna met één wiel op mijn staart,’ roept de stem.

Ze tuurt naar de openslaande deuren, maar daar is niemand. ‘Raar, ik hoorde toch duidelijk een stem.’

 ‘Pssst.,’ klinkt het naast haar stoel. Voorzichtig kijkt ze over de rand en ziet tot haar verbazing een jong grijswit konijntje haar met glinsterende blauwe ogen aanstaren.

Het staat op zijn achterste pootjes en kijkt schichtig in het rond. Eén van zijn oren staat naar boven gericht, terwijl de andere slap langs zijn kopje valt. Fleurtje snapt er de ballen niet van. Een konijn dat rare geluiden maakt, ze meent zelfs dat ze het hoorde praten. Even knijp ze in haar arm om te kijken of zij wel wakker is.

Het konijn houdt haar scherp in de gaten, maar begint opnieuw schichtig om zich heen te kijken. Pakt met beide pootjes zijn slaphangende oor en begint hem schoon te likken.

Fleurtje weet nu dat ze niet in een droom zit, maar begrijpen, ho maar. En oma is ook al nergens te bekennen. Het licht van de ondergaande zon geeft de omgeving een sprookjesachtige aanblik en ze geniet ervan. Fleurtje voelt zich moe en gapend staart ze naar het konijn.   ‘Je gaat me toch niet vertellen dat konijnen kunnen praten?’

Eerst doet hij net alsof ze lucht voor hem is en gaat ijverig door met het poetsen van zijn oor. Plots stopt hij er mee en terwijl hij wat naar voren huppelt, vraagt hij: ‘Waarom gaap je zo? Heb jij misschien Corn gezien?’

‘Nee hè, je kan echt praten,’ en ze knijpt zichzelf eens flink in haar arm. ‘Au,’ gilt ze. Ze is er nu echt van overtuigd dat ze het konijn heeft horen praten.

‘Zeg hé, ben je doof of zo. Of ben jij je tong verloren. Ik vroeg je wat. Nou zeg, je doet of je nooit een konijn hebt horen praten. Jij hoort toch bij dat, eh…,’ en meteen houdt hij zijn mond. Gelukkig kon hij zich nog net op tijd inhouden en gespannen wacht hij op haar antwoordt.

Fleurtje moet even bijkomen maar dan vraagt ze: ‘Corn, wie is Corn? Je praat echt hè?’

‘Ja natuurlijk. Heb jij wel eens een boom horen praten dommerik.’

Met grote ogen staart ze het konijn aan en van verbazing kan ze geen woord meer uitbrengen.

‘Heb je Corn nou wel, of niet gezien,’ en hij begin zenuwachtig in het rond te springen.

Fleurtje slikt een paar keer en zegt. ‘Vertel me eerst maar eens wie Corn is.’

‘Weet jij niet wie Corn is?’

‘Nee. Geen flauw idee.’

Het konijntje laat het kopje hangen en met zijn voorpootjes wrijft hij langs zijn neusje.

‘Wie is Corn dan? Je maakt me nu wel nieuwsgierig,’ en ze buigt zich zover voorover dat haar neus op de rand van haar rolstoel rust.

‘Pssst.., een beetje zachtjes, anders horen mijn ouders dat ik een vriendje heb.’

‘Oh, jij hebt verkering en dat mogen je ouders natuurlijk niet weten,’ fluistert ze. ‘Maar je hoeft niet bang te zijn hoor, ik zal niets verklappen.’

‘Nee joh. Ik heb geen verkering. Corn is gewoon een vriend van me. En trouwens Corn is een eekhoorn, begrijp je wel.’

Fleurtje begint te lachen en slaat van plezier met haar handen op het blad.

Het konijn schrikt van haar harde lach.

Als ze eindelijk is uitgelachen en zich weer tot het konijn wil richten, ziet ze dat hij zijn voorpootjes in zijn oren heeft gestopt. ‘Wat doe je nou,’ vraagt ze.

Het konijn haalt zijn pootjes uit zijn oren en zegt fluisterend: ‘Niet zo bulderen. Voor mij ben je een reus,’ en schudt een paar keer met zijn kopje. ‘Het is erg vervelend als jij zo hard lacht. Dan is het net of er onweer boven mijn hoofd hangt.’

‘Het spijt me, ik wist dat niet,’ verontschuldigt ze zich.

‘Ach ja, al goed, zand erover,’ en als hij weghuppelt, roept ze: ‘Wacht even. Ik weet jouw naam niet?’

Het konijn rent van links naar rechts, maar blijft dan roerloos zitten. Steekt zijn neus in de lucht en snuift de lucht diep in. Pas als hij er zeker van is dat de kust veilig is, verontschuldigt hij zich.

‘Wappert. Mijn naam is Wappert.’

‘Wappert, wat een leuke naam. Hoe kom je eraan,’ grinnikt ze?

‘Je gaat me niet uitlachen hè?’

‘Nee hoor. Ik vind je naam erg grappig!’

‘Oh, dan is het goed en hoe heet jij?’

‘Fleurtje.’

‘Dat vind ik nou echt een mooie naam. Zo zou ik ook wel willen heten,’ hij gaat hoog op zijn achterpoten zitten en speurt opnieuw de omgeving af. Dan springt er pardoes iets op zijn rug.  

Fleurtje slaat van schrik haar handen voor haar ogen. Een gevecht met twee dieren kan ze echt niet aanzien. Ze kan helemaal niet tegen bloed en verscheurt vlees. Met gespitste oren luistert ze naar iets wat niet echt op een gevecht lijk.

Wappert valt om, pakt degene die boven op hem sprong stevig beet, maar als hij ziet dat het Corn is, rollen ze samen lachend door het hoge gras.

Voorzichtig durft Fleurtje tussen haar vingers door te gluren naar wat zich voor haar afspeelt en dan roept ze: ‘Héé, houden jullie daar eens mee op,’ en ze slaat met haar vuist op het blad van haar stoel.

Beide schrikken zo hard dat ze wegrennen. Corn klimt een boom in en Wappert verdwijnt tussen de boomwortels.

Fleurtje verwacht dat ze wel snel terugkeren, maar dat gebeurt niet. Het wordt stiller en donkerder. Teleurgesteld gaat ze achterover zitten en wacht ingedachte af.  Intussen is Oma naast haar komen staan en vraagt: ‘Het is laat, je zult vast wel honger hebben. Heb je iets kunnen ontdekken?’

Fleurtje hoort inderdaad haar maag knorren en vraagt. ‘Oma, kunnen we pannenkoeken eten. U bakt de allerlekkerste pannenkoeken van de hele wereld en ja, ik heb wel een konijn en een eekhoorn gezien. U zult het niet willen geloven maar ze hebben tegen mij gesproken. Stom hè, dat gelooft u vast niet.’

‘Ach kind, je moet geloven waar je in wilt geloven. Of het werkelijk is of een droom, dat is aan jou. Dus jij wilt pannenkoeken. Van die lekkere waarvan je gezicht vol met jam komt te zitten?’

‘Ja oma, maar ik eet nu veel netter hoor.’

De weinige keren dat ze bij haar oma was geweest, kreeg ze altijd van die heerlijke goudkleurige pannenkoeken met zelfgemaakte jam erop en die waren overheerlijk.

‘Dat is ook toevallig. Ga mee kind ze staan al naar je te lonken.’

Ze at er wel drie op, met jam en stroop, zo lekker waren ze. Na het eten wilde ze nog even terug naar de veranda maar dat vond oma niet goed.

‘Nee lieverd, het is een vermoeide dag voor je geweest. We gaan je douchen en lekker onder de wol stoppen. Eerst goed uitrusten, er komen nog zo veel dagen waar je volop van kunt genieten.’

Even wilde ze tegenstribbelen, maar ze had intussen wel door dat oma hierin geen tegenspraak accepteert. Na het douchen wil oma haar naar de logeerkamer rijden, maar dan vraagt Fleurtje:

‘Oma, mag ik alleen. Het uitkleden lukt me wel, en ik kan ook zelf mijn bed inkomen?’

‘Natuurlijk, ik kom straks nog even kijken,’ en ze geeft Fleurtje een dikke knuffel.

Behendig rijdt ze naar de logeerkamer. De komende tijd zal dit haar domein worden en misschien mag ze wat van haar eigen spulletjes neerzetten. Als mama op bezoek komt, gaat ze vragen of zij het één en ander mee kan nemen van thuis.

Oma had de gordijnen al gesloten, maar Fleurtje schuift ze een stukje open. Buiten is het inmiddels pikkedonker geworden. Ze kan daardoor dan ook niets onderscheiden. Ze weet best dat als haar ogen een beetje aan het donker zijn gewend, dat ze wat meer zou kunnen zien, maar ze voelt zich toch wel erg loom en moe worden. Ze trekt haar nachtpon aan en even denkt ze iets te horen. Het lijkt net alsof ze ergens iets hoort ritselen. Even twijfelt ze, maar dan besluit ze toch terug te keren naar de huiskamer. Oma is niet in de kamer, dus rijdt ze naar de deur van de veranda en duwt hem op een kier. De frisse avondwind voelt ze langs haar gezicht glijden. Daar zit Oma half slapend in haar schommelstoel wat heen en weer te wiegen, maar dan hoort ze haar met iemand praten en even denkt ze dat mama weer terug is om haar op te halen. Die hoop laat ze al snel weer varen, mama was immers erg duidelijk geweest over het feit dat ze een tijdje bij Oma moet logeren. Nee, er moet iemand anders zijn waar Oma een gesprek mee voert.

 

Einde Deel 1