De Kraai

Nieuwsgierig en onderzoekend kijkt Noortje naar de nieuwe schommel die papa in de tuin heeft geplaatst. Mama hangt het wasgoed aan de lijn en Droef de hond ligt prinsheerlijk in de schaduw aan zijn bot te kluiven. Het bot houdt hij stevig tussen zijn voorpoten geklemd en zo af en toe kijkt hij naar Noortje. Hij begrijpt maar niet wat ze van plan is met dat vreemde geval wat zijn baas in de tuin heeft neergezet.

‘Mama, het schommelen wil niet lukken!’

‘Blijven proberen schat, straks gaat het je zeker lukken.’

Moeizaam klimt Noortje weer de schommel op en klemt haar handjes aan beide kanten stevig aan het touw vast. Ze wiebelt heen en weer, maar bereikt niet wat ze wil. Dapper blijft ze het proberen.

‘Harder trekken,’ roept een kraai vanaf een tak uit de boom. ‘Harder trekken en je lichaam meebewegen. Trek maar aan de touwen, je rug iets naar achteren en je beentjes naar voren,’ moedigt de kraai haar aan.

Noortje volgt zijn advies op en na een poosje bereikt ze haar doel. Eerst voorzichtig, maar langzamerhand steeds sneller.

‘Ik kan het, ik kan het. Kijk mam, ik ga hoger en hoger,’ roept ze blij.

‘Voorzichtig schat. Val maar niet, anders doe je je misschien nog pijn. Hou je stevig vast,’ antwoordt mama en vertederd kijkt ze Noortje aan. Dan neemt ze de lege wasmand op en gaat naar binnen.  

‘Hé Noortje, je doet het goed. Zal ik je ook leren vliegen,’ vraagt de kraai.

Noortje laat de schommel uit schommelen en tuurt naar de kraai, die fladderend opvliegt en op de schommel land.

‘Kan je me echt leren vliegen,’ stottert Noortje.

‘Natuurlijk, kan ik dat. Ik heb je toch ook leren schommelen. Klim maar in die boom daar.’

‘Bedoel je deze,’ en Noortje wijst naar de hoogste boom in de tuin.

‘Ja, die,’ antwoordt de Kraai. ‘Klim er maar in. Ik begeleid je wel. Goed zo.’

Noortje begint voorzichtig de boom in te klimmen en volgt behoedzaam de bevelen van de kraai op. ‘Ik vind het wel een beetje eng, maar ik wil best leren vliegen zoals de vogels,’ maar als ze naar beneden kijkt wordt ze toch een beetje draaierig in haar hoofd. ‘Ik durf niet meer verder, ik wil terug,’ smeekt ze de kraai.

‘Je kunt niet meer terug Noor. Je moet nu echt doorklimmen. Het is niet zover meer, nog een paar takken.’ Antwoordt de kraai.

Noortje wil wel maar is zo bang om te vallen en angstig begint ze om haar moeder te roepen. Maar moeder hoort haar niet meer, ze is al veel te hoog in de boom geklommen.

‘Ik wil niet, ik ben zo bang dat ik val,’ roept ze de kraai toe, die telkens een tak hoger met haar mee klimt.

‘Niet bang zijn Noor. Het is echt niet zo ver meer. Gewoon door klimmen, anders leer je nooit vliegen.’

Noortje verzamelt al haar moed en op aanwijzingen van de kraai klimt ze toch verder. ‘Mijn armen worden zo moe. Is het nog ver. Wanneer ben ik hoog genoeg om te kunnen leren vliegen?’

‘Nog een paar takken en dan ben je er. Wel opschieten, want ik krijg honger. Ik heb nog een lunchafspraak, dus schiet op anders sta je er alleen voor. Kom op, je kunt het,’ roept de kraai ongeduldig.

Noortje voelt de pijn in haar handjes, maar klimt toch dapper verder. Opeens bedenkt ze dat mensen niet kunnen vliegen. Papa had haar dat zelf uitgelegd, hoe kon ze zo dom zijn om dat te vergeten. ‘Maar lieve kraai, ik denk niet dat ik kan vliegen. Mensen kunnen dat niet leren, uit ze haar bezorgdheid.

‘Ja wel hoor. Ik ga jou leren vliegen, echt waar,’ antwoordt de kraai.

‘Ik kan niet meer,’ roept ze. Haar handjes zijn rood van het klimmen en ze doen verschrikkelijk pijn. De tranen springen in haar ogen en ze huilt om haar mama.

‘Kom Noor, nog één tak. Je bent er bijna. Pak mijn vleugel, dan help ik je met de laatste tak.’

Ze probeert zijn vleugel te pakken, maar dat lukt niet en dus moet ze de laatste hindernis zelf nemen. Ze trekt zich op en verbaast kijkt ze om zich heen. Voor haar ligt een enorme vlakte. Ze ziet een bloemenzee met de mooiste kleuren die ze ooit heeft gezien. Angstig zet ze voorzichtig een stap op het enorme grastapijt. Even denkt ze dat ze er doorheen zou zakken, maar dat gebeurt niet. Ze tuurt naar beneden, maar daar bevinden zich grote witte wolken die langzaamaan haar voorbij glijden.

‘Ik kom straks terug om je te leren vliegen,’ roept de kraai. ‘Eerst moet ik naar mijn lunchafspraak,’ en hij verdwijnt in de wolken.

Noortje snapt er niets van en kijkt verdwaast om haar heen. Even knijpt ze in haar arm, ‘au,’ roept ze uit. ‘Kom je ook dansen?’ hoort ze zacht achter zich. Geschrokken draait ze zich om en daar ziet ze een mannetje dat net zo groot is als zij. Op zijn hoofd draagt hij een blauwe muts en hij heeft een grote rode neus. Voor ze hem kan antwoorden neemt hij haar hand en leidt haar naar een kring met, tja wat zijn het? Ze herkent ze wel uit haar sprookjesboeken die mama haar voorleest voordat ze gaat slapen. Ze herkent Roodkapje, Sneeuwwitje en de dwergen. Ook ziet ze Doornroosje met haar spinnenwiel en de zeven geitjes met hun moeder. Plotseling voelt ze dat er een klein wezentje langs haar jurk omhoogklimt. Dat is kleinduimpje. ‘Dat is te gek,’ roept ze blij. ‘Dit is nog leuker dan leren vliegen,’ en ze danst de hele dag door met haar sprookjesvrienden.

Onverwacht wordt het feest verstoord door een hoop lawaai. De grond beeft onder haar voetjes, het lijkt wel een aardbeving. Al haar nieuwe vrienden maken dat ze weg komen en zoeken een veilig onderkomen. Ook Noortje wil zich verstoppen, maar heeft geen idee waar of ze zich zou kunnen verbergen. Plots ziet ze net over de rand van de wolken het hoofd van een reus uitsteken. Hij tilt zijn armen omhoog om haar te kunnen pakken. Zijn hand omsingelt haar en grijpt haar vast.

‘Nou, nou. Dat is nog eens een onverwacht lekkere maaltijd dat op mijn pad komt.’

Hij bekijkt haar aandachtig en vraagt zich hardop af hoe hij haar het beste kan bereiden. ‘Misschien moet ik je roosteren en met een sausje opeten,’ oppert hij.

Noortje kijkt hem verschikt aan. Ze had ook nooit naar de kraai moeten luisteren. Oh, wat ben ik dom geweest.

De reus speelt nog wat met haar. Hij kon maar geen besluit nemen op welke wijze hij zijn maaltje zou bereiden. Hij raakt met zijn duim haar kin aan en spert zijn mond wijd open. Noortje ruikt een geur die haar heel bekend voorkomt.

 

‘Schat, het ontbijt staat klaar. Wordt eens wakker,’ hoort ze in de verte de stem van haar vader roepen.

Ze opende haar ogen en ziet dat hij haar onder de kin kietelt.

Noortje is zo blij haar papa te zien en ze slaat haar armpjes om zijn nek. ‘Goedemorgen papa,’ roept ze vrolijk.

‘Goedemorgen lieverd. Heb je lekker geslapen?’

Noortje knikt. Oh wat is ze blij dat alles maar een droom blijkt te zijn. Eén ding weet ze zeker. Ze zou nooit, maar dan ook nooit in een boom klimmen om te leren vliegen.

 

Einde