Noortje en de gemene kraai

Woelend ligt Noortje in haar bed. Ze kan maar niet in slaap komen en zo af en toe trekt ze haar deken over haar hoofd. Haar voetjes komen dan bloot te liggen en worden koud.
Nou ja, zeg, denk ze. Hoe kan dat nou? Geen moment dringt het tot haar door dat ze inmiddels is gegroeid en dat mama haar daarom had beloofd dat ze een nieuw bed zou krijgen. Ze was gewoon uit haar bedje en deken gegroeid. IJverig stopt ze haar voetjes weer onder de deken.

 

‘Zeg Noortje, wat zou je ervan zeggen als ik je toch leer vliegen,’ hoort ze een stem vanuit het open raam vragen.
Verbaast gaat ze rechtop zitten en staart de kraai, die op de vensterbank zit aan.
‘Echt niet, mensen kunnen niet vliegen,’ en ze wuift met haar hand als teken dat de kraai moet vertrekken.
‘Je denkt zeker dat je droomt hè. Kom maar eens hier dan zal ik het je bewijzen dat dit geen droom is,’ kraait de kraai.
Behoedzaam staat ze op en loopt naar het raam. De kraai buigt zich naar voren en pikt in haar wang. ‘Nou zie je wel, dat je niet droomt,’ zegt hij.
Noortje grijpt naar haar wang, maar gelooft hem niet. De vorige keer had ze zichzelf geknepen en toen had ze het ook gevoeld. En wat bleek, het was toch een droom geweest. Nee, daar trapt ze geen tweede keer in.
‘Geloof me nou maar, je droomt echt niet. Ik had je toch beloofd dat ik je zou leren vliegen en belofte maakt schuld, dus ga ik je leren vliegen,’ roept de kraai.
‘Maar…, maar…, ik hoef toch niet weer in de enge boom te klimmen hè?’ vraagt Noortje.
‘Nee, dat beloof ik. In de kerk is een trap die naar de toren leidt. We moeten eerst zien de kerk in te komen. Kom nou snel, voor je het weet is het weer dag. Wat zullen de mensen opkijken. Als je maar niet vertelt van wie je les hebt gekregen. Straks willen ze allemaal dat ik ze leer vliegen,’ antwoordt de kraai. ‘Kom opschieten.”
Noortje sluipt naar beneden en zachtjes sluit ze de voordeur. Ze volgt de kraai, die voor haar uit naar de kerk vliegt. De kerkdeur staat wagenwijd open en even blijft ze staan. Angstig kijkt ze naar de kraai.
‘Ga snel naar binnen, voordat de koster je ziet,’ fluistert de kraai.
Noortje rent naar binnen en beklimt de trap naar boven. De Koster kijkt om zich heen. Even dacht hij dat hij iets hoorde, maar kan niets verdachts ontdekken. Hij haalt zijn schouders op en verlaat de kerk. Zorgvuldig sluit hij de deur en loopt naar de pastorie.
‘Wat nu,’ vraagt Noortje. Ze kijkt om zich heen, maar kan de kraai niet ontdekken. ‘Nou ja, dat is mooi zeg. Laat hij me mooi weer stikken.’
‘Kraa, kraa,’ hoort ze hoog boven in de toren. ‘Kraa, kraa, kom maar naar boven. Ik zit op de nok van de kerk,’ roept de kraai.
Moeizaam begint ze de laatste hoge treden te beklimmen. Eindelijk is ze boven en vermoeid van de klim gaat ze zitten. Ik wil gaan slapen, misschien moet ik een andere keer maar leren vliegen. Alsjeblieft laten we maar weer naar huis gaan,’ roept ze de kraai toe.
‘Wil je nou wel, of niet leren vliegen,’ antwoordt de kraai. ‘Het is nu of ik leer het je nooit meer. Ik kom je midden in de nacht halen en wat doe jij. Je zit alleen maar te klagen en te klagen en te klagen. Kom op Noor, je kunt het. Doe mij maar gewoon na!’
Noortje wil best wel leren vliegen. Stel je voor. Wat zullen ze opkijken als zij rondom het huis vliegt. En stel je eens voor, als Droef vervelend tegen haar is kan hij haar lekker niet pakken. Nee, ze zou rondjes om hem heen vliegen net zolang totdat hij er draaierig van werd.
‘Oké, ik doe het. Zeg me maar wat ik moet doen?’
‘Zo wil ik het horen. Je zult er geen spijt van krijgen. Doe mij maar gewoon na,’ antwoordde de kraai.’
‘Niet doen Noortje,’ hoort ze plotseling. Noortje herkent de stem. Het is de stem van het kleine mannetje dat op haar schouder zit en in haar oor fluistert.
‘Niet doen hoor, je gaat vallen. Geloof me, niet doen. Denk aan je papa en mama, die zullen heel veel verdriet hebben als jou iets zou overkomen. Je moet het zelf weten. Als je éénmaal springt, kan ik je niet meer redden. Dan heeft de kraai gewonnen. Geloof me, vertrouw hem niet.’
‘Noor, je weet toch dat fluisteren niet netjes is,’ roept de kraai. ‘Hij wil je zeker overhalen om niet te leren vliegen. Vertrouw hem niet. Hij is gewoon jaloers. Klim gewoon op de rand en laat je op mijn teken vallen. Niet meer omkijken en niet naar hem luisteren’
Noortje twijfelt en kijkt van de één naar de ander. Noortje klimt toch op de rand en kijkt naar beneden. De toren is zo hoog dat ze zich een beetje duizelig voelt worden. Ze kijkt de diepte in en het lijkt wel of ze naar beneden wordt getrokken. Opeens valt haar blik op het hek. Dat indrukwekkende hek waar ze altijd tegenop kijkt. Dat hek met die gemene punten aan het eind.
‘Is het wel veilig. Stel je voor dat ik boven op het hek val,’ vraagt ze angstig.
‘Wel nee, je kunt er gewoon overheen vliegen. Doe nou maar gewoon wat ik zeg. Spring, spreid je armen wijd en af en toe moet je wat bijsturen om richting te houden. Dat is alles,’ zegt de kraai en doet haar voor wat hij bedoelt.
‘Niet doen Noortje,’ smeekt het mannetje nogmaals. ‘Mensen kunnen niet vliegen. Echt niet. Papa en mama hadden jou dat anders toch zelf wel geleerd.’
Noortje begint te huilen. Het is waar. Mama had haar inderdaad weleens verteld dat mensen niet kunnen vliegen. Ze had haar ook uitgelegd waarom vogels dat wel kunnen. Oh, wat is ze toch dom om de kraai te geloven.
De kraai wordt boos en spoort haar steeds weer aan om het te proberen. “Ik zal je helpen. Je hebt gewoon een zetje nodig,’ roept hij. Hij landt achter haar en geeft haar een flinke duw. Noortje spreidt haar armen en doet een poging om te vliegen, maar het enige wat ze ziet is dat het hek steeds dichterbij komt….

 

Noortje gilt het uit en plotseling voelt ze de armen van mama om zich heen.
‘Lieve schat, heb je naar gedroomd,’ fluistert mama, die haar zachtjes heen en weer wiegt? Noortje slaat haar armpjes om haar heen en fluistert. ‘Als ik die rotkraai te pakken krijg zal ik hem leren zwemmen.’
Mama legt haar weer in het bedje en wrijft zacht door Noortjes haar. ‘Lieve schat, ik weet niet waarover je hebt gedroomd, maar een kraai kan echt niet zwemmen hoor. Het is geen eend.’
‘Mooi zo, dat zal hem leren,’ antwoordt Noortje zacht en ze draait zich op haar zij. Stopt haar duimpje in haar mond en valt direct inslaap.
Mama haalt haar schouders op en fluistert. ‘Ach, het zal wel, welterusten lieverd, ’en met een glimlach sluit ze de deur achter zich.

 

Einde