Vergeten Oma

Een al opleeftijd zijnde vrouw zit in een makkelijke stoel voor het raam. Ze vouwt haar handen en kijkt naar haar vingers die krom staan en wrijft over de knokkels die pijnlijk opgezet zijn. Tuurt op haar gouden horloge dat ze vlak na haar trouwen van haar man had gekregen.

Eenenzestig jaar waren ze getrouwd, maar op een dag verloor ze hem. Ze mist hem nog elke dag en het liefst zou ze zo snel mogelijk naar hem toe gaan. Maar ze is zich er wel degelijk van bewust dat ze hem nooit meer zal zien. Ja, als je gelovig bent dan zou je daarin kunnen geloven, maar een geloof hadden ze beiden nooit gehad. De nachtelijke uren waren het ergst. Als de stilte van de nacht zijn intreden had gedaan en haar pijnlijke botten haar het meest parten speelde.

Kinderen en kleinkinderen zijn lang niet meer zo begaan met hun ouders, opa en oma. Nee, dat was vroeger wel anders. Toen woonden de familie nog bij elkaar in de buurt en was men begaan met elkaar. Tegenwoordig moet de verzorging via instanties gaan en als je daar niet van gediend bent heb je pech en moet je het zelf maar zien te rooien, mijmert ze.

Stram staat ze op uit haar stoel en maakt voor zichzelf een kopje koffie. Moeizaam zet ze haar kopje op het met bloemen bewerkte theeblad en sloft terug naar het bijzettafeltje naast haar stoel.

Vandaag verwacht ze die lieve vrouw die haar één keer in de week helpt met het schoonhouden van haar huisje. Als ze dan klaar is maakt Sjaan een kopje koffie voor hen beiden en kletsen ze wat.

Plots gaat de telefoon en beantwoordt ze deze met: ‘Hallo met Sjaan, goede morgen.’

‘Goede morgen mevrouw, ik bel u omdat tot onze spijt de hulp deze week niet kan komen. Het is druk, druk, druk, het spijt me heel erg, maar volgende week komt ze echt.’

Voordat Sjaan kan antwoorden wordt de verbinding alweer verbroken. De tranen schieten in haar ogen en begrijpt echt niets meer van het leven. Haar man zou haar geruststellen en troostend een arm om haar heen slaan en zeggen: ‘Kom op Sjaan, we redden het wel.’

Opnieuw kijkt ze op haar horloge en ziet dat de tijd langzaam vooruit kruipt, maar in haar belevenis lijkt het uren later.

 

Ze neemt weer plaats in haar relaxstoel en geniet van haar kopje koffie. Door het raam ziet ze een buurvrouw die haar hond uitlaat en naar haar zwaait. Ze kent als geen ander de gewoontes van de bewoners in de buurt en hoe laat, en wie zijn of haar dagelijkse ronde doet. Met of zonder hondje, ze kent ze bijna allemaal. Ook deze buurvrouw waar ze in het verleden dikwijls een gesprekje mee had gevoerd, maar sinds ze niet meer zo mobiel is komt dat er niet meer van. Aan de andere kant van de vijver ziet ze, zoals elke dag de kromlopende man achter zijn rollator, die altijd op hetzelfde tijdstip plaats neemt op het bankje.

Oh, wat zou ik graag naar buiten willen. Ook even op dat bankje genieten van het zonnetje of de wind door je haren voelen. Maar ach, de beentjes willen niet meer. Ze zijn blauw en pijnlijk dus is dit niet meer voor jou weggelegd oudje, denkt ze verdrietig en verlangend naar meer.

Ze droomt ervan om voor een keer de route te mogen afleggen, die de oude man dagelijks neemt. Na een half uurtje ziet ze de man weer opstaan en de richting terugnemen waaruit hij gekomen is. Langzaam verdwijnt hij uit haar zicht. Glimlachend en troostend tegen zichzelf fluistert ze: ‘Tot morgen en wel thuis.’

Opnieuw gaat de telefoon en neemt ze weer op: ‘Hallo met Sjaan, goede middag!’

‘Goede middag mevrouw, ik kom over vijf minuten uw boodschappen afleveren.’

Weer wordt de verbinding verbroken en Sjaan schudt met haar hoofd. ‘Manieren, ho maar,’ moppert ze.

Moeizaam strompelt ze naar de voordeur, maar vijf minuten wordt een halfuur en dan gaat opnieuw de telefoon en meldt dezelfde persoon: ‘Sorry mevrouw, het is wat later geworden, maar ik kom er nu aan.’

Niet veel later levert hij de boodschappen bij haar af.

‘U hebt een oude vrouw wel een half uur in de hal laten wachten, dat vind ik geen stijl,’ zegt Sjaan.

‘Sorry mevrouw, ik had niet gezegd dat u in de hal op mij moest wachten. Daarbij komt, u bent oud en met pensioen maar wij jongeren moeten nog onze kost verdienen. Waarom gaat u dan niet naar een bejaardentehuis. Al die oudjes die maar thuis blijven wonen. Zo houden ze ook al de woningen bezet en kunnen de jongeren om die reden geen woning vinden,’ antwoordt hij en wil weer weglopen.

‘Zeg snotneus, als jij zo slim bent zorg er dan voor dat er bejaardenhuizen komen. Nee, in plaats daarvan hang je liever de wijsneus uit,’ geeft Sjaan hem te kennen.

Maar hij acht haar geen blik meer waardig en loopt onverschillig weg.

De krat met boodschappen is te zwaar voor Sjaan en daarom moet ze een paar keer heen en weer lopen voordat hij leeg is. De krat vouwt ze op en zet hem tegen de muur in het kleine halletje.

Moeizaam bergt ze de boodschappen in de kast op en vermoeid neemt ze weer plaats in haar relaxstoel.

 

Haar gedachten dwalen af naar man, kinderen en kleinkinderen. Het plotselinge verlies van haar man was haar zwaar gevallen. Toch is ze blij dat hij niet heeft geleden, maar ze had hem nog zo graag langer bij haar willen houden. De kinderen, ach die hebben het altijd druk, druk en nog eens er druk mee. Ze ziet ze alleen op haar verjaardag of met kerst, als ze ten minste niet op vakantie zijn. Ze begrijpt het wel, de tijden zijn zo anders. Ze hebben hun eigen sores en de jongeren hebben het ook niet makkelijk. Al bezitten ze meer geld dan zij en haar man vroeger hadden, toch is ze ervan overtuigt dat de armoede die er vroeger heerste de mensen meer bij elkaar hield.

‘Laat het los Sjaan, kinderen moeten hun lessen in het leven zelf ondervinden. Hopelijk gaan ze later beseffen dat ook zij ouder worden. Je kunt kinderen nou eenmaal niet zeggen hoe of wat ze moeten doen, net zoals ze jou niet kunnen zeggen hoe je leven moet,’ zou haar man zeggen.

Sjaan glimlacht als ze aan haar man denkt en fluistert: ‘Je hebt zoals gewoonlijk gelijk, maar ik mis ze, maar hoe je het went of keert, ik moet ze loslaten.’

 

De tijd op haar horloge geeft aan dat het tijd is om iets te eten en ze besluit om haar zelfgemaakte soep op te warmen op de inductieplaat. Inductie koken, dat is toch wel een uitvinding. Je stelt de tijd in en je hoef ook niet meer bang te zijn dat je vergeet wat erop de plaat staat of dat er brand uitbreekt.

 

Als Sjaan op een morgen wakker wordt voelt ze zich niet lekker. Stram, zoals alle dagen stapt ze uit bed en maakt wat thee en een beschuitje voor haar klaar.

Als ze in haar stoel zit dut ze weer in en wordt even later weer wakker. Ze kijkt op haar horloge en dan naar de overkant van de vijver. Hij is er niet, denkt ze. Misschien wat verlaat vandaag, maar als de tijd verstrijkt krijgt ze een onbehagelijk gevoel. Niet alleen omdat de man er niet is, nee ze heeft het benauwd en haar hart gaat te keer als een gek. Ze voelt zich duizelig worden, maar ondanks dat probeert ze toch op te staan. Angstig voelt ze dat de dood naderbij is en ook al had ze er het afgelopen jaar naar verlangt, ze wil nog niet gaan. Ze probeert bij haar medicijnen te komen, maar kan zich niet goed meer bewegen.

Starend naar buiten ziet ze de buurvrouw met haar hondje langswandelen en wil haar wenken, maar kan haar arm niet meer optillen. De buurvrouw heeft niets in de gaten en loopt weer verder met haar hondje.

Langzaam voelt Sjaan het leven uit zich trekken, kijkt naar de foto aan de muur en fluistert: ‘Lieve schat, als er een hemel bestaat dan zie ik je misschien heel snel.’

 

‘Oma oma, wordt eens wakker,’ hoort ze de stem van haar kleinkind roepen.

De klanken van haar stem geven Sjaan een boost en de adrenaline stroomt door haar lichaam als ze in de ogen van haar kleindochter kijkt. Half hangend in de stoel ligt ze in de armen van haar kleindochter en er komt een glimlach op haar gezicht.

‘Lieve schat, wat fijn dat je er bent. Ik heb toch zolang op jullie zitten wachten. Ik heb jullie zo gemist.’

Tranen van vreugde vallen op haar kleindochters handen en haar kleindochter wrijft zacht over de brosse en gekromde handen van haar oma.

‘Oma, u moet weten dat ik altijd van uw hebt gehouden, echt waar. Wordt alsjeblieft beter, er is al een ambulance onderweg. Het spijt me zo, ik had veel eerder moeten komen en ik beloof u dat ik het goed met u gaat maken.’

De arts, die inmiddels is aangekomen wil haar van haar overnemen, maar dat weigert ze en blijft de hand van haar oma stevig vasthouden.

‘Mevrouw…,’ zegt de arts, maar het heeft geen zin meer.

Nog eenmaal kijkt Sjaan haar kleindochter met droevige ogen aan en sluit haar ogen. Heel zacht knijpt ze nog in de hand van haar kleindochter, maar dan volgt een diepe zucht en blaast ze haar laatste adem uit.

Ontzet laat haar kleindochter zich naar een stoel begeleiden in de wetenschap dat haar oma is overleden. Oma, waar ze altijd gek op is geweest, maar die ze de laatste jaren om wat voor reden dan ook heeft verwaarloosd. Oh, kon ze de tijd maar terugdraaien.

De arts komt naast haar staan, legt een hand op één van haar schouders en zorgvuldig laat hij haar weten dat haar oma echt is overleden.

 

Op de crematie zijn maar weinig mensen aanwezig. Vaak gaat het gezegde, uit het oog, uit het hart, in die zin op. Mensen vergeten snel, zeker als ze niet meer dagelijks met je omgaan.

De kleindochter van Sjaan spreekt de weinige aanwezige toe, maar midden in haar verhaal stokt ze en roept: ‘Waarom, waarom, waarom hebben wij haar dit aangedaan en zijn we niet vaker naar haar toegegaan.’

Huilend loopt ze naar de kist, geeft er een kus op en zegt: ‘Sorry oma, ik kan het niet terugdraaien en ik schaam me diep. Dit had u niet verdiend.’

Met gebogen hoofd loopt ze verslagen de aula uit.