Verboden Liefde

Heel, heel lang geleden stonden niet ver van elkaar vandaan twee prachtige kastelen. Tussen deze koninkrijken liep een grenslijn en in het ene kasteel woonde een prins, lang, slank en blond. Hij was erg geliefd bij zijn onderdanen, die de prins het liefst in het huwelijk zagen treden om het koningrijk te garanderen. In het kasteel aan de andere kant woonde een mooie prinses. Haar gezichtje werd omlijst door donkere krullen die golvend over haar schouders vielen. Ze was net als de prins erg gelief. Binnen de paleismuren verveelde de twee jonge mensen zich stierlijk. De prinses mocht niet buiten het kasteel komen. Zij werd gewaarschuwd voor struikrovers en de mannen die op hun zwarte paarden rondreden. Niemand wist waartoe deze mannen behoorden en elk koninkrijk beschuldigde de ander ervan dat het land dat de ander bezat hen toebehoorde.

Elke dag op hetzelfde tijdstip wandelde de prinses verveeld over de hoge muur die het koninkrijk beschermden voor aanvallen van buitenaf. Turend naar het andere kasteel, fantaseerde ze erop los. Eens had iemand haar verteld dat daar een prins woonde en soms dacht ze zijn gestalte achter één van de muren te zien. Om de één of andere reden was het een gewoonte geworden dat ook hij op hetzelfde tijdstip naar haar kasteel keek. Soms had ze het gevoel begluurd te worden, maar deed zij eigenlijk niet hetzelfde?

‘Hij is er weer. Oh, wat zou ik hem graag een lesje willen leren en zeggen wat ik van hem vind. Dat koekeloeren moet maar eens afgelopen zijn’, dacht ze.

Ondanks dat ze hem een lesje wilde geven over fatsoensnormen, verminderde zijn aanwezigheid de saaiheid in haar leventje op het kasteel.

Ook de prins had het gevoel dat hij begluurd werd in zijn eigen kasteel. Ook hij vond dat de prinses een lesje nodig had over fatsoensnormen. Tenslotte was zijn vader een betere koning dan de hare. ‘Wat een omhooggevallen wicht is dat.’

Waarom beiden zo dachten was een raadsel. Ze hadden elkaar nog nooit ontmoet en ze hadden er geen idee van hoe de ander eruitzag. Als ze elkaar tegen zouden komen zouden ze niet eens weten wie de ander was. In beide kastelen werd er niet gesproken over de prins of prinses uit het andere koninkrijk. Misschien was dat de reden waarom de prins en prinses de ander zo arrogant vond.

Veel tijd om erover na te denken hadden ze niet, beiden hadden immers verplichtingen die zij moesten nakomen voor hun koninkrijk. Elke dag kwamen er wel gasten die ze moesten ontvangen en vermaken.

In de loop van de eeuwen was er een strijd ontstaan tussen deze twee koninkrijken. Waar ooit het geschil om was begonnen wist allang niemand meer en zo ging dit geschil over van vader op zoon of dochter. De twee koningsparen overladen hun zoon en dochter met liefde. Ze konden alles krijgen wat ze maar wilden. Die liefde was zo uit zijn verband getrokken dat de prins en prinses het er benauwd van kregen. Beiden genoten van de rijkdom en aandacht, maar ze misten de spanning en avontuur. In hun hart waren ze ondanks dat er veel mensen om hen heen waren erg eenzaam.

Op een dag veranderde hun leven opslag. Niemand zou ooit kunnen begrijpen waarom ze beiden op hetzelfde ogenblik besloten om diep in de nacht het kasteel te verlaten.

Zoals elke avond zat de prinses dromerig naar de ondergaande zon te turen. Gestaag zakte deze achter de bomen en kleurde de horizon met een wondermooie rode gloed. Terwijl de zoele avondwind door haar donkere krullen streek, kon ze haar ogen er niet vanaf houden.

Plots zag ze iets aankomen vliegen. Ze kneep haar ogen tot kleine spleetjes en zag een schitterende sneeuwwitte uil op haar afkomen. Hij besloot om niet ver van haar vandaan op één van de boomtakken te landen en in de rode gloed van het zonlicht zag ze de ogen van de uil schitteren en hij keek haar strak en wijs aan.

‘Ben je niet bang voor me’, vroeg de prinses.

‘Waarom zou ik bang zijn, ben jij bang voor mij? Ik doe je niets zolang jij mij niets doet,’ antwoordde de uil.

De uil schudde zich eens lekker uit en draaide zijn kop bijna rondom zijn romp, maar intussen hield hij zijn omgeving nauwlettend in de gaten. Hij keek de prinses aan, bewonderde haar schoonheid en zei: ‘Het wordt een mooie nacht.’

‘Dat zal wel, maar wat moet ik ermee. Ik ga straks slapen en merk er verder niets van.’ Een rilling liep over haar lichaam en deed haar huiveren. Opeens kreeg ze een onbedwingbare drang om erop uit te gaan. Die drang naar avontuur werd met de minuut sterker. Ze verlangde naar het bos buiten de hoge muren. Ze keek de uil nog eens goed aan en het was alsof er door zijn aanwezigheid iets in haar veranderde. Ze bewonderde zijn sneeuwwitte verenpak. Deed een paar stappen in zijn richting, maar de uil spreidde zijn de vleugels en vloog in de richting van het andere kasteel. Turend door de duisternis zag ze hem opgaan in het donkere bos. Ze voelde een vorm van jaloezie in haar opkomen. Kon zij zich maar, net als de uil zo vrij bewegen.

Net toen ze de toren wilde verlaten, zag ze op het andere kasteel licht opvlammen. Nieuwsgierig als ze was, probeerde ze in het zwakke licht iets te onderscheiden. Een moment dacht ze een schim op de muur te ontdekken, maar het licht doofde zich weer.  De prinses rekte zich eens goed uit en keek nog éénmaal naar de overkant en besloot naar bed te gaan, maar kon de slaap niet vatten. Haar gedachten gingen uit naar de verhalen die vader haar over de struikrovers en de mannen op de zwarte paarden had verteld. Even leek het alsof ze het galopperen van de paarden kon horen. Angstig draaide ze zich van de ene op de andere zij. Uiteindelijk besloot ze maar weer op te staan en wandelde naar het raam. Overdag kon ze over de uitgestrekte bossen kijken. Er was dan zelfs een deel van het andere kasteel te zien. De prinses vergaarde al haar moed bijeen en besloot om naar buiten te gaan. Ik zal wel zien hoever ik kom en als ik vannacht niet ver genoeg kom, probeer ik het morgennacht nogmaals totdat ik weet waar de weg veilig is, dacht ze.

Ze besloot om zich in iets makkelijks te kleden en verliet stil haar kamer. In de gelagkamer hoorde ze haar vader, die zich op dit late tijdstip nog steeds vermaakte met zijn gasten. In gedachten zag ze hem in zijn luie stoel zitten, maar hij was lief en toegewijd. Ze kon alleen niet meer zogoed tegen de saaiheid die elke dag weer terugkeerde. Elke dag leek op die van de vorige. Wanneer ze vakantie hadden gingen ze altijd naar één van de andere koninkrijken die verre familie van hen waren. Eigenlijk leken die dagen precies op die van thuis.

Nee, ze wilde spanning en vannacht zou ze die gaan zoeken. Ze wilde eindelijk eens met eigen ogen zien hoe het erbuiten de poort uitzag, ook al was het nacht.

Eindelijk was het stil in huis en kon ze aan haar avontuur beginnen. Haar vader sliep en op haar tenen liep ze langs de slaapkamer van haar ouders. Met haar hoofd recht omhoog wandelde ze langs de wachters. Het personeel in de keuken begonnen met de voorbereidingen voor het bakken van de broden en keken haar zwijgend na. Geen van hen durfde haar te vragen waar ze naartoe ging.

‘Wat doet de prinses nog zo laat op. Ze komt nooit om deze tijd in de keuken’, sprak de bakker met een gedempte stem.

De prinses wandelde terug en keek de bakker vriendelijk aan. ‘Willen jullie net doen alsof jullie mij niet gezien hebben.’

‘Wij zeggen niets, echt niet, nee hè mensen’, sputterde de bakker.

Ze lachte het keukenpersoneel wat schuchter toe en met een vriendelijke stem zei ze.

‘Ik weet dat jullie kunnen zwijgen en ik zal jullie daar erg dankbaar voor zijn’, en knikte hen vriendelijk toe.

Onder het kasteel bevond zich een gangenstelsel die in vroegere tijden gebruikt werden om te kunnen ontsnappen aan de vijand. Eens had haar vader haar daar rondgeleid wat een enorme spanning bij haar teweeg had gebracht. Bij de ingang vond ze een toorts die ze aanstak en al snel stond ze buiten het kasteel. Ze voelde plotseling de angst in zich opkomen en diep in haar hart wilde ze direct weer omkeren, maar ze sprak zichzelf flink toe.

‘Kom op, je wilde toch avontuur.’

Toen ze om zich heen keek, zag ze pas goed hoe hoog de vestigingsmuren waren. De hoge bomen die voor haar opdoemde, versterkte haar angstgevoelens nog eens extra.

Heel in de verte hoorde ze gerommel en even dacht ze dat het van naderend onweer afkomstig was, maar besefte opeens dat het ook wel eens de mannen op de zwarte paarden konden zijn.

Naarmate het geluid sterker werd, zag ze in gedachten de zwarte ruiters op haar afkomen.

‘Doe niet zo gek Lisa. Je verbeeldt het je alleen maar. Kom op angsthaas. Laat de angst niet de overhand krijgen. Erop af, sprak ze zichzelf vermanend toe.

Op hetzelfde moment dat de prinses besloot om naar buiten te gaan, besloot de prins aan de andere kant hetzelfde te doen. Als prins was hij in het voordeel. In tegenstelling tot de prinses kwam hij wel buiten de muren van zijn kasteel, maar nooit alleen. Altijd waren er lijfwachten die hem beschermde. Deze keer wilde hij naar buiten zonder dat er altijd iemand naast of achter hem liep. Ook hij moest moed verzamelen om de donkere nacht in te gaan. Net als de prinses, had de hij keer op keer de verhalen over struikrovers en de mannen op de zwarte paarden te horen gekregen. Af en toe liepen de koude rillingen over zijn rug, als hij een geluid hoorde dat hij niet kon thuisbrengen. De takken onder zijn voeten kraakte en voorzichtig liep hij naar de grens van de twee koninkrijken.

Vrolijk floot de prinses een deuntje en liep steeds dieper het bos in. Opeens hoorde ze geritsel en verschrikt verschuilde ze zich achter een boom. De nacht was helder en daardoor was het zicht redelijk goed. Ze staarde in de richting vanwaar het geluid vandaan kwam en zag een schim op haar afkomen. Verstijft staarde ze naar twee glinsterende ogen van een omvangrijk beest dat sluipend op haar afkwam. Ze drukte haar rug tegen een enorme dikke boom, maar nu kon ze geen kant meer op.

Dat, dat, dat, moet één van de zwarte ruiters zijn. Oh, waar ben ik aan begonnen, dacht ze en sloot haar ogen. Even hoorde ze in gedachten de stem van haar vader die haar verbood zich buiten de muren van het paleis te begeven. Trillend van angst wachtte ze af, maar er gebeurde niets, of toch wel.

Voorzichtig durfde ze haar ogen te openen en kwam tot de ontdekking dat de gedaante weer was verdwenen. Niet ver van haar vandaan kon ze vaag een persoon achter een hek bespeuren. Ze besefte opeens dat ze zich net op de grens tussen de twee koninkrijken bevond en schuifelend bewoog ze zich naar het hek. Daar stond een man die ongeveer van haar leeftijd moest zijn.

‘Dat is ook toevallig’, sprak de prins met een stem die kalm en zoel overkwam. ‘Met wie heb ik het genoegen? Kom eens wat dichterbij. Ik eet je heus niet op hoor. Ik zal me even voorstellen. Ik ben de prins van het kasteel hier achter mij.’

Schuchter als een straatkat spande de prinses haar spieren en trots stond ze zo recht mogelijk voor hem. Als een kat in het donker schoten haar ogen vuur in het maanlicht. Ze verhief haar stem en riep: Je denk toch zeker niet dat ik jou vertrouw. Ik ben de prinses van het kasteel hier achter mij. Mijn vader is machtiger dan de jouwe. Heb niet het lef om je op mijn domein te begeven, anders’, maar verder kwam ze niet.

‘Jij opgedirkte prinses’, riep de prins. ‘Wat verbeeld jij je wel. Je kijkt me aan als een straatkat!’

Ze werd nog bozer. Wat denkt die vervelende kwast wel. Hoe durfde hij haar de les te lezen.

‘Wat denk je wel. Je gedraag je als een straatvechter’, riep ze fel.

Ze keken elkaar zwijgend aan en beiden voelden een verwarring in zich opkomen en hun hart bonkten in hun keel. Het liefst hadden ze beiden zich zo snel mogelijk omgekeerd, maar geen van tweeën wilde ze zich laten kennen.

‘Je kunt mij dan wel een straatvechter noemen, maar ik vecht met openvizier. Dat kan je van een straatkat niet zeggen, in ieder geval ben je ook nog eens een rat’, snauwde hij haar toe.

Een moment werd het stil. Zwijgend namen ze elkaar op en beiden zaten verstrikt in hun eigen gedachten. Ze voelde de verwarring en een vreemd gevoel maakte zich van hen meester. Op dat moment was alleen het ruizen van de blaadjes te horen.

Langzaam ebde de spanning weg en keken ze elkaar wat vriendschappelijker aan, maar toen dook de uil uit het niets op en waarschuwde hen voor de wachters die hun kant opkwamen.

‘Als ze jullie hier zien, heb je de poppetjes aan het dansen. Jullie ouders zullen alles in het werk stellen om jullie voor altijd te scheiden.’

Ze keken elkaar vluchtig aan en begrepen van elkaar dat zij om de één of andere reden elkaar heel graag beter wilden leren kennen.

‘Wat denk je, zie ik je morgennacht weer om dezelfde tijd’, vroeg de prinses. ‘Ik ben nog lang niet klaar met jou’, en snel rende ze terug naar haar kasteel.

Ze begreep niets van zichzelf. Waarom had ze hem uitgenodigd om elkaar morgennacht weer te ontmoeten. ‘Hoe haal je het in je hoofd om de vijand uit te nodigen,’ snauwde ze tegen zichzelf. Ze rende zo hard als ze kon. Dorens striemden langs haar benen en maakte dat het bloed langs haar benen sijpelde. Af en toe struikelde ze over een boomstronk, maar dapper stond ze weer op. De wolven, die in groepen in het bos opererende, werden door de zoete geur van haar bloed aangetrokken. Ze hoorde het gejank van de wolven door de nacht en één van hen kwam gevaarlijk dicht in haar buurt. Ze voelde als het ware zijn gehijg in haar nek en dat maakte dat ze nog harder ging lopen. Ze was slim genoeg om te weten dat hij op haar geur afkwam en ze moest zien om zo snel mogelijk weer veilig thuis te komen. De vermoeidheid nam toe, maar om de één of andere reden gelukte het haar om door te gaan. Nee, ze was nog veel te veel aan haar leven gehecht. Achter haar hoorde ze het gegrom, maar gelukkig was ze net op tijd bij het geheime luik dat naar de gangen voerde. Vluchtig keek ze om en zag de wolf met opgetrokken lippen vlak achter haar.

Met haar laatste krachten dook ze onder de struiken en liet zich letterlijk en figuurlijk door het luik vallen. Snel trok ze hem achter zich dicht, maar het luik wilde niet goed sluiten. De wolf had kans gezien om zijn poot ertussen te steken en ze hoorde zijn gekerm achter het luik. De nagels van de wolf hoorde ze tegen het luik krassen en heel voorzichtig probeerde ze het luik een stukje omhoog te duwen. De wolf trok zijn poot terug en snel duwde ze het luik in zijn vergrendeling.

Opgelucht snakte ze naar zuurstof en zachtjes slofte ze naar haar kamer. Daar liet ze zich vermoeid op haar bed vallen en voelde haar hart als een razende tekeer gaan. Haar gedachten dwaalden weer terug naar de prins en ze zag zijn beeltenis voor haar geest opdoemde. Een vreemd raar gevoel stroomde door haar lichaam.  Oh, wat was ze boos op zichzelf. Waarom begreep ze niet. Ze zou hem wel krijgen die akelige straatvechter, wacht maar. Langzaam klopte haar hart weer zijn normale ritme en starend naar het hoge plafond dacht ze na over haar avontuur van die nacht.

De volgende morgen kon ze de gebeurtenissen van de afgelopen nacht nog steeds niet verklaren. Even dacht ze dat ze alles had gedroomd, maar toen ze haar benen optrok, voelde ze de pijn van het harde lopen en zag de striemen op haar benen. Na dat ze haar gezicht had opgefrist met het water dat haar dienstmeid had neergezet, waste ze het bloed van haar onderbenen. Omdat niemand mocht weten wat er was gebeurd, gooide ze het vuile water door het raam naar buiten.

‘Zo, het valt gelukkig mee’, fluisterde ze en liet zich nog even terug op bed vallen. En opnieuw gingen haar gedachten automatisch terug naar de prins en weer voelde ze dat vreemde gevoel binnenin haar. Ze begon zich af te vragen of ze misschien verliefd was. Ze hadden elkaar nauwelijks gesproken en wat ze tegen elkaar hadden gezegd, was nou niet bepaald aardig geweest. Nee, dat mag echt niet gebeuren. Wat zouden mijn ouders er wel niet van denken, dacht ze. Al eeuwen was er een strijd gaande tussen de twee koninkrijken. Nog nooit had maar één nazaat het gewaagd om verliefd te worden op één van de zonen of dochters van de andere partij. De eeuwen oude strijdt tussen de twee koninkrijken, was nooit geluwd en met de regelmaat van de klok hadden ze oorlog gevoerd.

Het gefladder van een vogel deed haar opkijken en ze zag de uil in de smalle opening van het raam neerstrijken.

‘Dat was op het nippertje’, zei de uil. ‘Voortaan moet je beter uitkijken. De wolven wachten geduldig totdat je opnieuw in het bos verschijnt. Denk goed na waar je aan begint. Jullie mogen niet met elkaar in contact komen. Als de prins en jij verlieft op elkaar zouden worden, heb je de poppetjes aan het dansen. Blijf in je kasteel en laat het voor wat het is.’

Voordat ze nog een vraag kon stellen vloog de uil weg.

‘Nou ja zeg, ik denk echt dat ik gek word. Waar bemoeit die uil zich mee. Ik mag gaan en staan waar ik wil. Niemand kan mij dwingen om iets te doen wat ik niet wil, of toch wel. Ik weet het niet meer. Wat mankeert me toch?’

Aan het eind van de dag ging ze al vroeg naar haar kamer. Ze voelde zich moe, maar kon toch de slaap niet vatten. Ze lag te woelen, maar uiteindelijk viel ze toch in een diepe slaap.

Vogels zongen hun lied in het raam, toen ze nog vermoeiender wakker werd dan toen ze in slaap viel. Ze rekte zich even uit, ging rechtop in haar bed zitten en wist dat het al erg laat was. Zolang ze het zich kon herinneren, was ze opgestaan voordat de zonnestralen haar kamer verlichten.

Gehaast kleedde ze zich aan, maar de kilte van de ochtend deed haar terug en aangekleed onder de dekens duiken. Haar gedachten namen haar weer mee naar de weg die ze die nacht had bewandeld.

‘Ik wil niet. Mijn vader zou verschrikkelijk boos op me worden, als hij het zou weten, fluisterde ze en staarde naar het raam. Toch werd de dwang naar hem steeds sterker en wat ze ook bedacht, ze had maar één doel en dat was hem ooit weer eens te ontmoeten. De dag was lang en de verveling was zoals alle andere dagen. Zoals gewoonlijk hadden ze een gast. Ze vond ze altijd stierlijk vervelend en werd misselijk van dat slijmende gedoe. Ze wist maar al te goed dat deze gasten iets bij haar vader wilde bereiken. Blijkbaar hadden ze niet in de gaten dat haar vader donders goed wist waarom ze hem zo naar de mond praatte. Stiekem glipte ze van tafel en ging naar haar kamer. Ze nam zich stellig voor om wakker te blijven en ging in de vensterbank zitten. Daar genoot ze weer van de ondergaande zon. De kou maakte zich van haar meester en ze besloot op bed te gaan zitten en sloeg een deken om zich heen om zich te warmen.

De nacht viel en de vogels zochten hun nestje op, dus besloot ze het erop te wagen. Opnieuw ging ze via de ondergrondse gang naar de uitgang en strompelend wandelde ze dor het bos in de hoop hem te ontmoeten.

De wolven huilde door de nacht. Waar ze ook heen rende, overal was het gehuil van de wolven te horen en ze omsingelde haar.

‘Hierheen prinses’, hoorde ze zacht. Tot haar vreugde stond de prins nog geen twee stappen van haar vandaan.

‘Snel, neem mijn hand. De wolven kunnen elk moment aanvallen’, en samen rende ze door het bos.

Abrupt stond de prins stil en in het licht van een brandende fakkel zag ze een klein maar leuk huisje voor zich opdoemen. De wolven waren hen zo dicht genaderd dat ze hen in haar nek kon horen hijgen. De prins liet plots haar hand los, rende het huisje binnen en sloot de deur achter zich.

Laat me erin, jij vuile rotzak, laat me binnen’, en ze probeerde met alle kracht die ze in zich had de deur te openen. Toen dat niet lukte, draaide ze zich om en zag dat het te laat was.

De wolven stonden met gespreide achterpoten voor haar en versperde haar de weg.

Huilend en trillend over haar hele lichaam, smeekte ze de prins haar te helpen, maar de deur bleef potdicht. De wolven vielen aan en scheurde haar kleding van het lijf. En wat deed de prins. De prins schaterde van het lachen.

Badend in het zweet schrok ze wakker en keek om zich heen. De kaarsen, die in de nissen hadden gestaan waren inmiddels gedoofd. Alleen het schijnsel van de maan, dat zijn licht door de smalle raampjes liet schijnen verlichte enigszins haar kamer. Bibberend stapte ze haar bed uit en sloeg de mantel van berenvel rondom haar lichaam. Ze nam voor het raam plaats en tuurde naar het kasteel. Toen ze de maan achter een wolk schuil zag gaan, vond ze de duisternis angstaanjagend.

Klaarwakker was ze nu, trok het berenvel nog steviger rond haar volle borsten en probeerde een glimp van hem op te vangen. Zijn beeltenis stond in haar geheugen gegriefd en ze voelde de warmte in haar buik weer opkomen. Was dit nu wat ze noemen liefde of is het de spanning waar ze al die jaren naar had verlangd. Haar gevoelens verwarden haar en weer tuurde ze naar het bos, waar ze het janken van de wolven kon horen. Ze dacht aan al die verhalen over de wolven, die ze zo vaak had gehoord. Bij volle maan zouden ze op jacht gaan naar mensenvlees. Ze kon het maar moeilijk geloven, maar aan de andere kant. Ze hadden haar die nacht wel opgejaagd.

Ondanks haar angst voor de wolven, was de drang om naar de prins te gaan sterker dan haar angst.

‘Niet doen Lisa’, fluisterde ze.

‘Het kan niet. Het mag niet en ik wil het niet,’ maar die drang bleef bestaan.

Ze gooide het berenvel van haar lichaam en liet zich op bed vallen. Ze was verward. Haar liefde voor de prins zou immers betekenen dat ze haar ouders zou verraden.

 

Einde deel 1