Verboden Liefde

Deel 2

‘Prinses, wakker worden. Het zonnetje schijnt. Het is tijd om op te staan.’

De prinses opende haar ogen en zag dat de uil haar uitdagend zat aan te kijken. Verbaast keek ze naar de dekens die over haar heen waren geslagen. Ze kon zich niet herinneren dat ze daar onder was gaan liggen.

‘Wat moet je toch. Laat me met rust!’

‘Ik wil je alleen maar waarschuwen prinses. Blijf uit de beurt van de prins. Het zal je alleen maar leed brengen. Wees verstandig en luister naar een wijze uil.

De prinses begreep er niets van. Knipte met haar ogen en hoopte dat het een vlaag van verstandverbijstering zou zijn.

De uil vloog op en nam plaats in het raamkozijn. Draaide zich nog eenmaal om en zei. ‘Geloof me, er zal nooit iets moois kunnen groeien tussen de prins en jou’, en weg was hij weer.

 

Dagen verstreken en de drang om de prins te ontmoeten werd steeds heftiger. Ze vocht ertegen, maar het verlangen naar hem was zo sterk. Zelfs de goede raad die de uil haar regelmatig gaf en de haat die haar ouders voor het andere koninkrijk koesterde konden haar niet tegenhouden. De behoefte om in de aanwezigheid van de prins te zijn werd steeds sterker. De angst haar ouders te verliezen en de aanwezigheid van de wolven in het bos, raakte steeds meer op de achtergrond.

 

Aan de overkant van de grens liep de prins met zijn handen op zijn rug te ijsberen. Ook hij wist niet wat hem was overkomen. Hij had haar uitgescholden voor straatkat, maar alleen omdat zij hem een straatvechter had genoemd.

‘Ik zal haar de volgende keer, als die ooit komt, eens een lesje leren hoe je met mensen om moest gaan. Wie heeft haar die omgangsvormen geleerd. Ik zal, ik zal, maar verder dan deze woorden kwam hij niet. Ondanks dat ze zo tegen hem tekeerging, was er iets waar hij niets van begreep. Zijn behoefte om bij haar te zijn was net zo sterk als die van haar. Hij wist dat als zijn ouders hier ooit achter zouden komen ze het hem zouden verbieden.

De nachten waren zwaar. Sinds hij haar had ontmoet had hij geen nacht meer goed geslapen en dat maakte hem kribbig. Het gevoel in zijn aderen dat hij niet kende, maakte hem in de war. Het was of de duivel ermee speelde. Het enige waar hij aan kon denken was aan haar.

‘Ik zou het niet doen prins. Ze is je niet waard. Als je haar blijft ontmoeten zou het je de troon wel eens kunnen kosten. Een oorlog kan dan niet uitblijven’, zei de uil.

‘Wegwezen rot beest. Ik beslis zelf wel wat ik wel en niet kan doen.’

‘Je moet het zelf weten. Je gaat je ongeluk tegemoet. Ik weet dat er op je gewacht wordt. Je denkt toch niet dat de koning gek is. Overal heeft hij zijn spionnen zitten en wat dacht je dat de ouders van de prinses zullen doen. Het is gevaarlijk om haar te ontmoeten. Luister toch eens naar een wijze uil.

De prins moest erover nadenken, maar hij kon haar niet uit zijn hoofd zetten. Zoals hij zo vaak deed de afgelopen dagen, ging hij voor het raam zitten en tuurde naar het vijandige kasteel.

 

De nacht viel in en onafhankelijk van elkaar besloten ze dat het tijd was om te proberen weer een glimp van de ander op te vangen.

Gewapend met pijl en boog verliet hij in het geheim het kasteel. Sloop door het bos op weg naar de grens. Toen hij daaraan kwam, zag hij tot zijn vreugde de prinses aankomen wandelen. Zijn lichaam trilde aan alle kanten.

Oh, wat wilde hij haar graag zien en met haar praten. Het liefst zou hij haar in zijn armen willen nemen en nooit meer loslaten.

Op de openplek hield hij de lantaarn omhoog. Toen hij bij het hek aankwam kon hij haar blauwe ogen in het licht van zijn lantaren zien schitteren. Haar krullen hingen over haar schouders en het berenvel rond haar lichaam zat als gegoten.

‘Heb je op me zitten wachten of is dit puur toeval’, vroeg de prinses.

‘Ik kom net als jij net aanlopen’, antwoordde hij.

Beiden worstelden met hun gevoelens voor elkaar. Het kon toch niets worden tussen hen. Zelfs een vriendschap zat er niet in, hoe lief en aardig ze elkaar ook vonden. Het mocht gewoon niet zo zijn en al snel waren ze opnieuw met elkaar in conflict. Lelijke woorden gingen over en weer en het verleden werd niet geschuwd. De gebeurtenissen die in het verleden hadden plaatsgevonden hadden hun tol geëist, ook al wist niemand meer wie ooit was begonnen of wat er werkelijk was gebeurd.

Het gehuil van de wolven die door het donkere bos galmde, deed hun boosheid stoppen en een moment werd het stil. Zelfs het geritsel van de nachtdieren, was niet te horen. Bang voor de naderde wolven kwamen ze stapje voor stapje dichtbij, tot ze elkaar bijna konden aanraken.

Wie van hen beiden zou de eerste stap zetten, maar net als de prins genoeg durf had om haar aan te durven raken, kijken ze beiden in de richting van de wolven. De angst van de prins was totaal verdwenen en net toen hij haar een kus wilde geven, draaide ze zich om en rende weg.

Wat ze beiden niet wisten, was dat de wolven door spionnen op veilige afstand werden gehouden.

Diep in hun hart wisten ze beiden dat zij verliefd waren op de ander, maar dat zou een goed bewaard geheim moeten blijven. Tussen hun koninkrijken was geen vriendschap mogelijk dat had het verleden wel geleerd. Beiden leden onder het gebeuren en konden er niet van slapen.

Het zal wel slijten, als ik hem niet meer zou zien. Ja, dat is de beste oplossing, ik moet hem uit mijn hoofd zetten, dacht de prinses.

Beiden voelde de verslagenheid. De ouders zouden hen dwingen om met een prins of prinses uit een ander koninkrijk te trouwen.

 

Nog eenmaal keek de prins vanuit zijn raam naar het andere kasteel. Hij begreep dat hij met zichzelf in het reine moest komen, maar hoe. Haar aanwezigheid was zo dichtbij.

 

De prinses dwaalde wat rond en had de hoop opgeven dat zij haar prins ooit nog eens zou zien. Ze probeerde hem uit haar hoofd te zetten, maar dat ging erg moeilijk. Diepongelukkig had ze het liefst willen vluchten naar een stil plekje, ver weg van het kasteel dat voor haar een zwarte geschiedenis had.

 

Dagen weken gingen voorbij. De liefde die de twee jongen mensen voelde was niet verminderd, maar eerder versterkt. De drang om elkaar te ontmoeten werd opnieuw zo sterk dat op een avond zij de lantaarn in de nis van het kasteel zette. Ze wachtte en wachtte, maar niets dat erop leek dat hij ook aan haar dacht. Net toen ze de muur wilde verlaten, flitste er een licht op. Van vreugde zwaaide ze, wetende dat hij dat nooit zou kunnen zien.

Niet doen. Hij zou denken dat ik hem heb gemist, dacht ze. Nam de lantaarn op en verliet de muur. Ze trok een berenvel rond haar lichaam en verliet het kasteel. De uil landde op haar schouder en waarschuwde opnieuw voor het gevaar.

‘Ga meteen terug naar het kasteel. Alleen daar ben je nu veilig. Het is vannacht gevaarlijker, dan welke nacht dan ook. Hoor je de wolven huilen. Nee, het is niet wat jij denkt. Weet je, de zwartenpaarden zijn op jacht naar goud. Ze willen maar één ding. Jou uitleveren aan het kasteel van de prins. Dat wil je toch niet. Die haat tegen jouw ouders is zo groot dat ze jou zullen doden, maar de prinses wilde niet luisteren.

 

Ook deze nacht leek het wel alsof een kracht hen wilde verenigen. De prins deed hetzelfde en worstelde zich door de hoge en dichte struiken. Alweer was het gehuil van de wolven te horen.

De prinses bereikte de grens en zag tot haar vreugde de prins aankomen.

‘Ik ben zo blij dat je er bent, maar kijk uit de wolven komen eraan!’

‘Maak dat je wegkomt’, fluisterde de prins. ‘Ik zal je proberen te beschermen. Het is niet wat jij denkt. Dit zijn geen echte wolven. Rennen, ren!’

Ze zag de prins zijn boog van zijn rug nemen. Hij nam een pijl uit de koker die op zijn zij hing en riep: ‘Rennen, nu het nog kan’, en hij spande de boog.

De prinses wist niet wat haar te doen stond en was in de war. Wat bedoelde hij toch. Wolven die geen echte wolven waren, maar spoken van de zwarte ruiters, ging het door haar heen. Plots zag ze de pijl in het hoofd van een zwarte ruiter verdwijnen.

‘Rennen,’ hoort ze de prins opnieuw schreeuwen.

Voordat ze op de vlucht ging, keek ze hem nog éénmaal niet begrijpend aan. Brandnetels die langs haar benen schuren zorgen ervoor dat het leek alsof ze in de brand stond. Opnieuw rende ze voor haar leven en toen ze struikelden viel ze met haar gezicht tegen een boomstronk. De pijn aan haar hoofd was heftig, maar ze wist dat ze daar niet kon blijven liggen. Moeizaam stond ze op en dan is het opeens doodstil om haar heen.

Blijven liggen’, hoorde ze een stem in haar hoofd. ‘Doodstil blijven liggen prinses,’ en tot haar eigen verbazing deed ze precies wat de stem haar vroeg. Voorzichtig opende ze haar ogen en zag de uil die haar zat aan te staren.

‘Ik had toch gezegd dat het niets zou worden tussen jullie twee.

Verslagen keek ze hem aan en moet toegeven dat hij gelijk heeft.

‘Je had gelijk, wijze uil. Ik moet het vergeten, maar dat zal moeilijk zijn. Het is niet eerlijk’, en strompelt liep ze terug naar haar kasteel.

Ze draaide zich om en wandelde terug naar de uil. ‘Is er echt geen kans dat ik hem zonder problemen zou kunnen ontmoeten?’

Als je mijn raad in de wind slaat en de prins toch wil ontmoeten. Kan ik je niet verder helpen en moet jij je eigen boontjes zien te doppen. Zonder hem te groeten wandelde ze teleurgesteld terug naar het kasteel.

In de keuken ging de prinses uitgeput op één van de keukenstoelen zitten en het personeel keek haar verbijsterd aan. Niemand durfde iets te vragen. De kok die al heel lang voor de familie kookte en de prinses al vanaf haar geboorte kende, sloft op haar af en met trillende stem vroeg hij wat er aan de hand was.

‘Prinses u ziet er zo droevig uit. Zo ken ik u niet’, en geduldig wachtte hij op haar antwoordt.

‘Ik ben zo ongelukkig Kokkie. Ik heb alles wat mijn hartje begeert, maar toch voel ik mij doodongelukkig. Al dat moois wat ik bezit en de liefde van mijn ouders…. Ik zou de gelukkigste prinses van de hele wereld moeten zijn. Alleen, stotterde ze. De liefde die ik zo graag zou willen hebben is voor mij verboden terrein. Wat moet ik doen kokkie?’

Moedeloos stond ze op en verliet de keuken op weg naar haar kamer. Daar neemt ze plaats op haar bed, maar haar gedachten bleven daar waar de prins zich bevond. Ik weet dat er een oorlog uitbreekt als ik op deze manier door zou blijven gaan, maar hoe kan ik hem vergeten, piekert ze.

Huilend laat ze zich op het bed vallen en na een poosje valt ze in een diepe slaap.

 

Net als de prinses, zwalkt de prins door het kasteel en kan er met niemand over praten. Vrienden had hij genoeg, maar die waren toch net iets anders. En praten over de prinses, was uit den boze. De drang om op de muur te staan om een glimp van haar op te vangen, bleef sterk.

Hun lot was bezegeld. Het zou nooit iets worden, hoe graag ze dat ook zouden wilden.

 

Kokkie had haar al weken niet in de keuken gezien en hij maakte zich zorgen. Het personeel dat erg op haar gesteld was, zag de prinses dikwijls verdrietig aan tafel zitten.

Op een avond wandelde de kok stiekem naar haar kamer. De Brandende fakkels in de kale gangen, gaf de omgeving een gevoel van eenzaamheid. Het flikkerende gele licht van de vlammen werpen schaduwen op de muren. Voorzichtig sloop hij door de gangen naar de toren van de prinses. Zachtjes klopte hij aan, maar kreeg geen respons. Net toen hij weer terug wilde gaan naar de keuken opent ze de deur. Hij schok van haar gedaante. De prinses was sterk vermagerd sinds de laatste keer dat hij haar zag. Met tranen in haar ogen keek ze hem aan.

Mag ik alsjeblieft even met je praten, lieve Prinses? We kennen elkaar al zolang. Ik weet dat u erg ongelukkig bent.

‘Ik ongelukkig’, antwoordde ze glimlachend. ‘Hoe kom je erbij kokkie. Hoe durf jij mij dat te vragen. Weet je wel dat ik je hiervoor kan laten opsluiten’, maar opeens gaf ze zich over. Keek door de gang en liet de kok binnen. Ze boog haar hoofd en fluisterde: ‘Ik kan daar niets over vertellen kokkie. Ik weet dat jij je mond kunt houden, maar het is zo ingewikkeld, dat moet ik alleen zien op te lossen. Je bent lief kokkie. Ik stel het zeer op prijs dat jij bezorgt over mij bent. Laat het maar rusten. Ik moet ermee leren leven, maar het is zo moeilijk. Ik weet echt niet wat mij bezield.’

De kok wist genoeg. Besluiteloos en moedeloos, verliet hij de kamer. Oh, wat had hij met haar te doen.

 

Opnieuw verstreken de dagen, maar op een dag besloot ze dat het zo niet langer kon.

Vanaf de muur tuurde, ze net als vroeger in de richting van het kasteel. De lantaarn die al die tijd in een nis was blijven staan, zette ze op de muur en ze tuurt naar het kasteel in de hoop dat de prins het licht zou zien.

 

De vossenjachten eisten veel tijd van de prins en intussen reisde hij ook door vele landen. Hij ontmoette mooie vrouwen, maar hoe mooi ze ook waren, voor hem stelde ze niets voor.

Zijn ouders spoorde hem aan tot een huwelijk en lieten velen vrouwen naar het kasteel komen. Vrouwen die heel mooi waren, lief en jong, maar iedere keer zag hij de prinses op zijn netvlies. De prinses, waar hij nooit mee zou kunnen trouwen.

Moe kwam hij terug van één van zijn jachten, toen een gevoel van onbehagen door zijn aderen begon te stromen. Na het avondmaal, ging hij naar zijn kamer. Het was een zoele avond en hij stond uren in het niets te staren. Plots, nee het kan niet waar zijn, mummelde hij. Hij knipperde even met zijn ogen. Nee, ik zie het toch echt, denkt hij. Ze moet mij missen, net als ik haar. Hij nam zijn lantaren, stak hem aan en bewoog hem een paar keer. Gespannen wacht hij af en toen zag tot zijn genoegen dat ook het licht aan de overkant bewoog.

Ze moet me hebben gezien. Ik weet het zeker, en van blijdschap danste hij in het rond.

De prinses is dolblij en voelde de enorme drang om naar de grens te gaan. Als hij vannacht niet op de ontmoetingsplek zou verschijnen dan beloof ik mezelf hem te vergeten, denkt ze.

De bontjas die ze van haar vader cadeau had gekregen, slaat ze rond haar lichaam. Gaat voor de spiegel staan en is heel blij met zichzelf.

‘Je bent mooi prinses. De jas kleed nog mooier af dan het berenvel,’ riep de uil vanuit het raamkozijn.

‘Wat moet je nu weer. Je had beloofd me met rust te laten. Je kunt me niet meer tegenhouden. Ik wil de prins zien.’

‘Ik zal je niet tegenhouden. Dat heb ik nooit gedaan. Als jij niet naar mijn wijze woorden wilt luisteren, moet je de consequenties dragen. Wees op je hoedde. Het gevaar ligt op de loer’, en weg is hij.

Het leek er sterk op dat de wolven rond haar dwaalde, maar toch niet tot de aanval over gingen. Af en toe bleef ze staan om te horen of er iemand in de buurt was. Bij het hek ziet ze de prins aankomen wandelen. De prinses kijkt diep in zijn ogen en verlegen tuurt hij naar haar lippen en de nerts die als gegoten rond haar lichaam hangt.

‘Ik ben blij je te zien, maar het kan niet en het mag niet. Hier komt oorlog van en wij zullen verbannen worden. Prins, ik weet het niet meer.’

Plotseling horen ze de zware hoefslagen hun kant opkomen. De prins weet dat ze niet meer kunnen ontsnappen en verzint een list. Trekt zijn mantel uit en verwisselt deze met die van haar.

Ze worden omsingeld door de zwarte ruiters die hen knevelen. Er wordt een zak over hun hoofd geplaatst en dichtgebonden en de ridders rijden naar de kastelen waar zij voor hun prooi een geldbedrag ontvangen en dan verdwijnen ze weer in de donkere nacht.

 

De twee koningen voelen zich machtig en dolgelukkig. Ze zijn in het bezit van het dierbaarste bezit van hun grootste vijand.  De haat en euforie zijn zo sterk dat ze niet meer helder kunnen nadenken.

‘Bind hem vast aan een paal en laat iedereen zien hoe wij de prins van zijn hoofd ontdoen!’ schreeuwt de koning.

Blind wordt de prins aan een paal gebonden. Het gerucht dat de prins wordt onthoofd verspreidt zich snel en het plein loopt vol woedende mensen. Ze schreeuwen dat de beul moet komen en spugen naar de prins. Ze gooien met afval, rotte eieren, muizen en paardendrollen en intussen scherpt de beul zijn bijl en wacht op het teken van de koning. Als de beul de jutezak van het hoofd van de gevangen wil halen zegt de koning: ‘Een beul verstaat zijn vak.’

‘Maar Majesteit, ik moet zien hoe de nek eruitziet. Mijn bijl is dan wel scherp, maar….’

De koning wordt boos en onderbreekt hem: ‘Als jij het werk niet aan kan, wachten we op de beul die overmorgen komt. Het gaat erom dat de prins gedood wordt. Tien goudstukken boven op de prijs, als je zijn nek er in één keer afhakt,’ schatert hij. ‘Zo niet, dan zal het je spijten.’

Het geschater van de koning galmt over het plein en het volk raakt in extase en roept in koor.

‘Dood, dood. Dood de prins, de prins moet dood!’

De beul denkt aan de tien goudstukken en slijpt zijn grootste bijl en wacht opnieuw op het sein van de koning.

De koning heft zijn hand op en vraagt het volk: ‘Moet de prins dood?’

Het volk antwoordt in koor: ‘Dood de prins!’

De hand van de koning gaat omlaag en de beul heft zijn bijl omhoog en in één beweging suist hij in de richting van de nek. Zonder enige moeite doorklieft hij de jutte zak en het hoofd rolt over het plein. Het gejuich is overweldigend en dat is zelfs in het ander kasteel te horen.

De beul neemt het hoofd en haalt de jutezak eraf en dan is het doodstil op het plein. De koningin valt flauw en de koning zit onbeweeglijk op zijn troon en grijpt naar zijn borst. Happend naar adem valt hij neer.

De beul staat nog steeds met het hoofd in zijn handen….. Het hoofd van de prinses.

 

Aan de andere kant staat ook de prinses op het schavot. Net als haar geliefde wordt zij tot de dood veroordeeld. Niet met de bijl, maar door middel van vier paarden die haar uit elkaar zullen trekken.

De koning geeft het bevel: ‘Laat de paarden komen!’ Touwen worden aan polsen en enkels gebonden en in langzaam tempo trekken de paarden de touwen strak. Het publiek schreeuwt om haar dood, net als haar volk het bij de prins deed. Sommige kunnen niet dicht genoeg bij de gebeurtenis staan en ruien de paarden nog eens extra op.

Geschal van trompetten galmt over het land en de koning heft zijn staf op en laat deze met een harde klap op de houten vloer neerkomen. Dat is het sein en de paarden zetten zich in beweging.

Een afgrijselijk kreet is hoorbaar en de jutezak wordt van het hoofd gehaald en net bij het andere koninkrijk valt er een stilte. De koningin blijft verschrikt op haar troon zitten en haar man staat op en pakt zijn zwaard uit zijn schede en steekt zichzelf recht door het hart.

Geruisloos loopt het plein leeg. De rouw is groot om het verlies van de prins.

 

Enkele maanden later

 

De moeder van de prinses trekt haar mantel aan en gaat op weg naar het andere kasteel. Ze neemt dezelfde weg die haar dochter in de nachtelijke uren nam op weg naar haar prins, maar dat weet haar moeder niet. Ze snuift de dennengeur diep in en het doet haar goed om buiten de kasteelmuren te zijn. Bij de grens van het andere koninkrijk blijft ze staan en groet de moeder van de prins. Samen wandelen ze verder en bespreken dat de eeuwen durende ruzie om niets nu maar eens moet worden beëindigd. De hekken die de grens vormen moeten worden verwijderd en iedereen moet vrij in en uit kunnen wandelen in beiden koninkrijken.

Maanden verstrijken en de beiden koninkrijken leven inderdaad op vriendschappelijke wijze naast elkaar. De beiden koninginnen kom je vaak samen wandelend tegen in de bossen. Het lot van de prins en de prinses, heeft geleid tot de vrede tussen alle onderdanen en de koninginnen.

 

Einde