Thomas

Mijn kleinzoon zit prinsheerlijk in het raamkozijn en tuurt met zijn verrekijker, die hij overigens maar nauwelijks kan dragen, de horizon af. Hij plaatst de verrekijker terug op het tafeltje en leunend op zijn ellenbogen en zijn handje tegen zijn wangen gedrukt kijkt hij fronsend naar buiten.

‘Opa…?’ Hij draait zich naar mij toe en kijkt me een moment zwijgend aan en rent op me af. Geeft me een kus en gaat vervolgens op de schoot van zijn oma zitten. Even is het stil en plots hoor ik hem vragen: ‘Oma, Thomas is dood hè?’

Fronsend kijkt ze hem bedenkelijk aan en ik luister aandachtig naar het kinderstemmetje Ik heb er geen flauw benul van waar of over wie hij het heeft.

‘Nu Thomas dood is, kan ik niet meer met hem spelen. Hij kon wel veel hè,’ gaat hij verder.

Oma knikte, en haar ogen spreken boekdelen. Ze drukte hem even stevig tegen haar borst en geeft hem een kus op zijn blonde haren. Met zachte stem hoor ik haar zeggen: ‘Hij kon zeker veel. Hij kon zo grappig in het rond draaien, alsof hij zijn achterkant wilde pakken.’

‘Ja oma, en hij luisterde heel erg goed. Hij deed gewoon wat ik wilde, maar nu is hij dood,’ antwoordt hij droevig en laat zich van haar schoot zakken om vervolgens weer plaats te nemen voor het raam.

Het was mij al opgevallen dat hij rustiger was dan anders. Nu weet ik waarom, hij miste Thomas zo erg dat hij geen puf had om met andere dingen bezig te zijn. Zijn ogen richtten zich naar de lucht en volgen de postduiven die hun dagelijkse cirkels vlogen.

‘Opa, de duiven zijn moe. Ze gaan rusten kijk maar, nu zijn ze weg. Kijk opa, ik zie oma buiten. Ze geeft de plantjes water want die hebben dorst.’ Hij gooit zijn verrekijker op de bank en rent naar zijn oma. Stram sta ik op en volg hem naar het balkon. Ik neem plaats op één van de stoelen en kijk naar wat hij nu weer in petto heeft. Opeens valt mij het boek, dat op tafel ligt, op. De wind laat de bladzijdes heen en weer fladderen. Vol bewondering bekijkt hij hoe de wind met de bladzijdes speelt. Ten minste dat denk ik, dan kijkt hij me aan en zegt: ‘Kijk eens opa, het zonnetje gaat lezen.’ Mijn vrouw en ik schieten in de lach, maar mijn kleinzoon is alweer met hele andere dingen bezig en het ziet er naar uit dat hij Thomas alweer is vergeten en weer zichzelf wordt.

Mijn vrouw keek mij een moment vragend aan, maar zegt niets. Wat er zich in haar hoofd afspeelt weet ik niet, maar dat er iets zat aan te komen dat voel ik maar al te goed aan. Ik ken haar al zolang en zie aan haar ogen dat zij iets van plan is.

Mijn kleinzoon plukt een paar bloementjes en klimt op mijn schoot, legt dan zijn hoofdje tegen me aan en aandachtig bekijkt hij de bloementjes.

‘Heb je deze voor mij geplukt?’

‘Nee, gekke opa, jij bent toch niet dood. Deze zijn voor Thomas.’

Ik snap er niet zoveel van. Hoe kwam hij aan die wijsheid. Zo klein en ik neem aan dat hij…., maar ik kreeg geen kans om mijn gedachten te ordenen, opeens zegt hij: ‘Opa heeft toch ook bloemen van mama gekregen toen je in het ziekenhuis lag.’

‘Ja maar, lieve schat, toen was opa ziek. Thomas is…,’ maar hij luistert al niet meer en glijdt alweer van mijn schoot. Voelt in zijn broekzak en haalt er een pipet uit. Dat was de pipet waar hij Thomas zo vaak water mee had gegeven. Hij bijt met zijn tandjes op zijn onderlip en tuurt naar de pipet. Hij kijkt zijn oma vragend aan en zegt plots: ‘Deze mag jij hebben oma, dan kan je de plantjes water geven,’ legt het in haar hand en rent naar binnen.

‘Ik moet hier iets mee doen. Dat kind is helemaal van streek. Zo kan het niet langer,’ zegt ze en stopt de pipet in haar zak en gaat naar binnen.

‘Ik begrijp er geen hout van. Wat is er hier toch gaande. Ik begrijp wel dat hij in de put zit nu hij Thomas niet meer heeft, maar dat het hem zo aantrekt, daar maak ik me nu toch wel bezorgt om.

Binnen staat mijn vrouw met haar jas aan en ook mijn kleinzoon komt met zijn schoentjes aanlopen.

‘Opa ga je ook mee. Ik ga met oma in het zonnetje wandelen.’

Ik kijk mijn vrouw aan en schud met mijn hoofd en zegt: ‘Zou je dat wel doen?’ Al had ik er geen benul van wat ze van plan is.

‘Opa wil niet mee, maar we blijven niet lang weg hoor. Even naar de ganzen kijken,’ roept de kleine opgewonden tegen oma. Dat is weer de kleine jongen die ik kende en met zijn korte beentjes huppelt hij zijn oma voorbij. Ik sluit de deur achter ze en in gedachten slof ik naar mijn schilderkamer. Daar staat nog steeds het niet afgemaakte schilderij. Ik bekijk het van een afstand en krijg weer zin om hem af te maken. Mijn kleinzoon staat er al gedeeltelijk opgeschilderd en mijn handen jeuken weer om verder te gaan. De tubes verf liggen er nog net zo bij, als toen ik plots ziek werd. Nog eenmaal kijk ik in het rond en sluit dan de deur achter me. Door het raam kijk ik ze na en zie dat mijn kleinzoon zoals altijd het grootste woord voert. Hij is het er totaal niet mee eens dat ze niet de weg naar de ganzen nemen. Wat oma tegen hem zegt, kan ik niet horen, maar hij gaat vervolgens rustig in zijn wagentje zitten en ze verdwijnen achter de bomen. Ik neem plaats op de stoel en denk aan Thomas waar hij helemaal bezeten van was geweest. Hij had gelijk, Thomas kon heel veel en hij speelden er uren mee.

 

Na een poosje hoor ik gerommel op de galerij en er wordt op de deur gebonkt. ‘Opa, doe eens open,’ hoor ik roepen. Ik doe de deur open en zie mijn kleinzoon staan. In zijn handjes draagt hij een doos die hij nauwelijks kan dragen.

‘Kijk opa, ik heb een nieuwe. Samen spelen, samen delen,’ en behoedzaam schuurt hij het papier ervan af. Ongeduldig kijkt hij naar de doos, terwijl ik alle draadjes losknip, die aan de doos vast zitten.

‘Niet de batterijen vergeten hoor, opa. Thomas is nu weer gemaakt hè. Kijk hij kan weer draaien en rook blazen. Thomas is nu niet meer dood. Oma heeft hem levend gemaakt. Kom oma, samen spelen,’ en oma gaat aan de andere kant van de kamer staan, zodat hij Thomas de trein met de afstandsbediening naar haar toe kon laten rijden.

Schaterend van het lachen, plaagt hij haar en zij zweept hem en zegt dat ook zij met Thomas wil spelen. Zo druk als hij was, zo leuk kon hij spelen. Hij was onvermoeibaar, een gezonde Hollandse jongen.

 

Einde