Rozen of Fresia's

Monique kijkt verloren in het rond. Ze probeert een uitweg te vinden om de pestende meiden te ontwijken. Het schrift wat zij in haar handen heeft drukt ze beschermend tegen zich aan, maar de grootste pester trekt het wreed uit haar handen en scheurt het grijnzend doormidden. Haar vriendin, ten minste ze dacht dat het haar vriendin was, staat haar achter de anderen uit te lachen. Boos kijkt Monique haar aan en spreekt haar erop aan.

‘Wat ben jij gemeen. Ik dacht altijd dat je mijn vriendin was, maar in plaats daarvan maak je mij het leven zuur. Dit is de gemeenste streek die iemand me ooit heeft geleverd. Al die tijd heb je me voorgelogen. Je zei telkens weer dat ik door moest gaan met schrijven. Dat mijn verhaaltjes uit het leven gegrepen zijn. Jij bent zeker ook degene die dat briefje in mijn tas heeft gestopt.’

Monique grijpt naar haar tas en haalt er een briefje uit. ‘Weet je, je bent nog te laf om het in mijn gezicht te zeggen. Daarom span je de andere voor je karretje om mij het leven zuur te maken. Je bent een zielig hoopje. Die zogenaamde vriendschap van jou kan ik missen als kiespijn. Ik wil niets meer met je te maken hebben’ 
Monique is boos en verdrietig. De meiden duwen haar tegen de muur en trekken aan haar kleding. Haar mouwen vertonen scheuren en ze drukt zich tegen de muur. Plotseling komt er een vrouw op hen af en drijft de pestende meiden uiteen.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt ze en raapt het verscheurde schrift op.
‘Ze wilde mijn verhaaltjes lezen en dat wilde ik niet, toen hebben ze mijn schrift uit mijn handen getrokken en verscheurt,’ antwoordt Monique. ‘Mijn beste vriendin heeft ze tegen me opgezet en dit briefje in mijn tas gestopt,’ en ze geeft de vrouw het bewuste briefje. De spanning wordt haar te veel en de tranen stromen over haar wangen.

‘Mag ik het inzien schat?’ vraagt de vrouw en Monique knikt.
Ze legt haar arm om de schouders van Monique en troost haar. ‘Stil maar schat, jij hebt je kranig verweerd.’ Ze pakte het briefje van Monique aan en lees wat er staat geschreven.
Inmiddels is een handje vol toeschouwers blijven staan en willen weten wat er aan de hand Is.
De vrouw leest het briefje en zegt troosten: ‘Weet je Monique, waar dit feitelijk op neerkomt is dat er pure jaloezie in het spel is. Ik heb je verhalen niet gelezen, maar sommige mensen gunnen je het licht in de ogen niet. Waarschijnlijk kan die zogenaamde vriendin van jou niet eens zelf iets bedenken of opschrijven. Dat blijkt wel uit al die taalfouten die ze maakt. Maak je er niet al te druk om en ga gewoon door met schrijven. Eens komt er een tijd, geloof me dan krijgt ze spijt.’
‘Wat staat erin dat briefje,’ vraagt één van de toeschouwers.
‘Mag ik het voorlezen,’ vraagt de vrouw en weer knikt Monique.
‘Oké,’ zei de vrouw. 

 

Je bent een dikke vieze rotgriet. Je bent zo leleik als de nacht en geen enkel jongen wil jou hebben. Hoe kent iemand die zo lelijk is schreiven. Het zijn zielige verhalen waar nergens opslaat. Probeer eerst maar eens je taal te beheerzen. Je verhalen slaan nergens op met al die vouten. Je ben net zo fiesdik als een varken.

 

Ongeloofwaardig kijken de toeschouwers elkaar aan. ‘Wat een laffe manier om iemand zo te kwetsen,’ zegt één van hen. ‘Het is Gods geklaagd, wie schrijft nou zoiets.’
‘Ja, dit is laag aan de grond. Moet je eens naar dat taalgebruik kijken. Wat een fouten. U heeft gelijk mevrouw. Dit is een vorm van jaloezie. Laat het je niet raken kind. Ga jij maar gewoon door met schrijven en laat ze maar kletsen. Ik weet zeker dat er genoeg andere zijn die enorm van jouw verhalen gaan genieten. Er zijn altijd mensen die je afkeuren, maar er zijn er ook genoeg die je zullen prijzen.’

Monique voelt zich alweer wat beter en bedankt ze voor hun steun en ze belooft dat ze dapper door zal gaan met schrijven. ‘Ik zal ze eens een poepie laten ruiken, eens dan…,’ fluisterde ze.
‘Ach lieverd,’ zegt een man. ‘Ga gewoon door. Ze zijn het niet waard. Een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken. Ze weten niet beter. Jij redt het wel.’
Dankbaar kijkt ze hem aan en ze groet ze vriendelijk. Monique wandelt terug naar huis, maar ingedachte hoort ze nog steeds de beledegingen die ze naar haar toeschreeuwden.
Ze voelt de vernedering en het versterkt haar negatieve zelfbeeld. Ze hadden haar uitgescholden voor dikke trol en zo voelde ze zich ook dikwijls. Iedere keer als ze voor de spiegel stond had ze het gevoel alsof ze weer dikker was geworden. Wat ze er ook aan deed, het leek niet te helpen. Op school lieten ze haar links liggen. Dikwijls zag zij ze naar haar kijken en fluisteren. Ze kroop vaak als een vogeltje in een hoek en eenzaam trok ze zich terug op haar kamer. Daar voelde ze zich veilig en haar laptop was haar inmiddels erg dierbaar geworden. Ze vond het heerlijk om te schrijven en de tijd vloog voorbij. In haar kamertje kon niemand haar kwaad doen.

De maanden en jaren vlogen voorbij. Ze zag dat haar leeftijdsgenoten vriendschappen aangingen. Een enkeling woonde zelfs al samen en had een kindje, maar Monique durfde niet eens naar een man te kijken. Haar spiegelbeeld was in de loop van de jaren niet vriendelijker voor haar geworden. Ze bleef zien wat alleen zij zag. Een te dikke jonge vrouw, ten minste zo dacht zij erover. Ze zag niet dat haar gezichtje in de loop van de jaren volwassener geworden was. Dat ze een mooie zwarte bos krullend haar had en dat haar blauwe ogen haar een bijzondere schoonheid gaven. Als ze lachte verschenen er twee kuiltjes in haar wangen, maar al die schoonheid zag ze niet. Die pesterijen hadden hun tol geëist. Haar zelfbeeld was niet erg positief.

 

De ontmoeting

 

Het is een mooie warme zomerdag en Monique was langs de kustlijn gewandeld. Ze mijmerende over het verhaal, waar ze mee bezig was. De zee gaf haar rust en leverde inspiratie op. Plotseling werd de mooie strakblauwe hemel donkerder. Veel strandgangers pakte snel hun spullen bij elkaar om naar huis te gaan. Monique besloot om verderop te schuilen. Ze wist dat de bui die zou losbarsten ook zo weer over zou kunnen zijn. Het strand zou dan een heerlijke verkoelende geur verspreiden. Een geur waar zij altijd volop van genoot. Onder het afdak van één van de strandtenten drukte ze zich dicht tegen de wand. Even kijkt ze om en ziet dat ze de bui had onderschat. Het regende pijpenstelen en plotseling vallen er enorme hagelstenen. Ze hoort ze met kracht op het dak van de strandtent slaan. Lichtflitsen vlogen door de lucht en het gedonder volgde er redelijk snel op. Dat betekende dat het onweer redelijk dichtbij was. Ineengedoken kruipt ze dicht tegen de wand. Niet ver van haar vandaan slaat ergens de bliksem in. Ze hoort een enorme harde klap en voelt een dreun tegen haar hoofd. Even later verliest ze het bewustzijn.

‘Hee, wordt eens wakker,’ hoort ze een zachte stem boven haar. ‘Rustig maar, de storm is over.’
Monique opent haar ogen en kijkt in de mooiste donkere ogen die ze ooit had gezien. Hij wrijft met een zakdoek de regendruppels uit haar gezicht. ‘Gaat het weer een beetje?’ vraagt hij.
Ze knippert met haar ogen en vraagt wat er is gebeurd.
‘Ik stond even verderop te schuilen en zag dat achter jou de bliksem insloeg. Je viel en ik ben onmiddellijk naar je toegerend. Je was helemaal van de kaart. Ik wist niet wat ik moest doen. Jeetje, wat ben ik geschrokken. Ik dacht echt dat je dood was. Ik voelde je pols niet meer, maar gelukkig hoorde ik je hart nog kloppen. Het ging heel langzaam, maar je leeft ten minste.’
‘Ik had het niet eens erg gevonden als ik dood was gegaan. Het zou me niets kunnen schelen,’ antwoordt ze.
Verbaast kijkt hij haar aan en besluit om die opmerking maar te negeren.
Inmiddels is Monique weer wat helderder en kijkt de jonge man, die op zijn knieën voor haar zit bewonderend aan. Haar hart begint sneller te slaan. Het lijkt wel of haar bloed bruisend door haar aderen stroomt en in haar buik voelt ze een vreemde sensatie opkomen. Iets wat ze tot nu toe nog nooit eerder had ervaren. Ze voelt de warmte van zijn hand en had de neiging deze nooit meer los te laten. Voorzichtig maakt ze zich van hem los en verlegen zegt ze; ‘Ik ben weer de oude, maar moet nu echt naar huis,’ snel staat ze op en loopt van hem weg.
Verbijstert kijkt hij haar na en vraagt zich af wat hij verkeerd had gedaan.
Monique sloft over het zandpad naar boven. Ze voelt zich onzeker op haar benen en vermoeid blijft ze staan. De klap had haar toch meer aangegrepen dan ze had verwacht. Verward gaat ze in het helm zitten en haar ogen zoeken het pad af. Hij was met de noorderzon vertrokken. Weer voelt ze hoe haar hart te keer gaat, maar deze keer voelt ze ook het lege gevoel in haar maag. Ze kende hem niet eens en toch miste ze hem. Doe niet zo stom. Hij wilde je alleen maar helpen. Je denkt toch niet dat hij maar iets om jou zou kunnen gegeven. Zo’n lelijke dikke trol, denkt ze.
Haar gedachten waren één en al negativiteit. Toch trok iets haar terug naar het strand, maar daar was hij niet meer. Het strand was verlaten en teleurgesteld loopt ze naar huis. Ze kijkt naar haar handen en ruikt eraan. De geur brengt haar in verwarring. Ze rook de geur van zijn handen en op de één of andere manier voelde ze ook de warmte van zijn hand.
‘Zo moet het zijn als je verliefd bent. Was ik maar niet zo snel weggelopen. Nu ben ik hem kwijt,’ fluistert ze zacht.
Snel neemt ze het laatste pad. Ze was nu bijna thuis. Plots valt haar blik op een persoon die aan het eind van het pad, tegen een paaltje aanstaat. Weer gaat haar hart te keer en ze blijft staan. Langzaam komt hij op haar af en ze begrijpt er niets van. Even denkt ze dat ze aan het hallucineren is. ‘Misschien is die klap toch harder aangekomen dan ik dacht,’ fluistert ze.

Monique wrijft over haar voorhoofd om de schim, te laten verdwijnen, maar dat gebeurt niet. In tegendeel. De jonge man blijft voor haar staan en ze voelt haar lichaam verkrampen.

‘Waarom rende je nu zo snel weg. Ik wilde je niets aandoen.’
Hij doet een stap terug en herhaalt nog eens dat hij haar geen kwaad wil doen.
‘Nee, nee dat is het niet. Ik ben niet bang voor je,’ antwoordt ze. ‘Wat wil je van me?’
‘Ik wil weten hoe het met je gaat en hoe je heet. Ik kan je toch zomaar niet laten gaan. Je hebt een behoorlijke klap gehad. Waar bleef je zo lang? Je was nergens te vinden.’
Ze wilde hem vertellen dat ze was teruggegaan, maar besluit dit toch maar niet te doen. Bang voor de teleurstelling dat hij haar zou uitlachen.
‘Ik ben Koos,’ zegt hij.
‘Oh sorry. Ik ben Monique,’ antwoordt ze en buigt haar hoofd zo diep dat hij haar gezichtje niet kon zien.
‘Die naam past bij je,’ antwoordt hij zacht.
Ze wil weer doorlopen, maar hij houdt haar tegen. ‘Doe ik nu weer iets verkeerd of mag je me niet?’
‘Wat wil je, laat me met rust. Ik weet dat ik dik en lelijk ben. Laat me, alsjeblieft.’
Koos begint hard te lachen en neemt haar handen in de zijne. ‘Ik bedoelde dat je naam bij je past omdat je mooi bent. Je bent niet lelijk. Integendeel, je hebt een heel mooi gezichtje en een hele lieve uitstraling. Hoe kom je toch aan die onzin. Wie heeft je dat wijsgemaakt? Ik wil niet slijmen, maar…,’ en plotseling houdt hij zijn mond.
Ze kijkt hem verbaast aan en begrijp maar niet waarom haar hart zo te keer blijft gaan. Weer voelde ze die vreemde vlinders in haar buik en ze kreeg ze maar niet onder controle. Nog steeds had hij haar handen in de zijne en deze keer was ze niet van plan om ze terug te trekken. De warmte van zijn handen wilde ze zo lang mogelijk vasthouden.
Koos buigt zijn hoofd. Ook hij was in verwarring. Hij begreep dat hij voorzichtig te werk moest gaan anders zou hij haar wegjagen dat was hem nu wel duidelijk. Het liefst zou hij haar in zijn armen nemen.
‘Mag ik je een persoonlijke vraag stellen?’
Ze huiverde, maar werd gelukkig van zijn zachte stem en ze knikt.
‘Zou je met me uit eten willen. Even bijpraten over wat ons is overkomen en om elkaar wat beter te leren kennen?’ vraagt hij.
‘Ja, dat wil ik heel graag. Een mens krijgt honger van het strand,’ antwoordt ze.
‘Mag ik je even in mijn armen houden?’
Monique kijkt hem verward aan en even is het stil.
‘Sorry, dat had ik niet mogen vragen. Ik bedoelde het niet kwaad, maar je lijkt zo breekbaar en…,’ verontschuldigt hij zich.
‘Het is goed,’ antwoordt ze. ‘Waar wacht je nog op.”
Voorzichtig neemt hij haar in zijn armen en ze voelden de warmte van hun lichaam in elkaar overstromen. Teder kijken ze elkaar aan en voorzichtig kussen ze elkaar. Plots laten ze elkaar los en lachten elkaar toe.
‘Je bent lief. Wat zijn we toch twee onzekere malloten,’ en ze legt haar hand op zijn wang.
Samen lopen ze terug naar het strand en besluiten om daar wat te gaan eten in één van de strandtentjes.

Tijdens het eten leren ze elkaar beter kennen en bespreken wat hen zoal bezighoudt in het leven. Welke dromen ze voor de toekomst hebben en Monique vertelt over haar negatieve zelfbeeld wat haar leven zo beïnvloed.
Koos begrijpt daar niets van. ‘Hoe kom je er toch bij. Je hebt een hele lieve uitstraling. Wat is dik? Mijn vader zei altijd. ‘Kind, van een mooi bord alleen kun je niet eten.’ Ik snapte het niet, maar later begreep ik heel goed wat hij bedoelde. Mooie vrouwen heb je niet voor je zelf, zei hij. Er zijn altijd kapers op de kust. En dat bord… Ja daar kan je opgooien wat je wilt, maar als het niet te eten is, dan heb je alleen dat bord. Ook dat heb ik eens aan den lijve ondervonden. Eens moesten we voor mijn werk in een sjiek restaurant dineerden. De borden die daar gebruikt werden waren een lust voor het oog, maar wat erop werd geserveerd was niet te vreten. Nou dan ben je snel klaar.’
Monique glimlacht hem toe en daarbij verschenen de kuiltjes in haar wangen. ‘Je kunt mooipraten, maar ik moet zeggen dat ik me nog nooit zo gelukkig en veilig bij iemand heb gevoeld.’
‘Dat is wederzijds,’ antwoordt Koos.
De uren verstrijken en ze besluiten nog een strandwandeling te maken. Het was een zwoele nacht en samen zagen ze de zon weer opkomen.

Enkele maanden verstreken en op een mooie herfstdag traden ze in het huwelijksbootje.

Elk jaar, op de datum dat ze elkaar voor het eerst hadden ontmoet, gaan ze naar het strand.
Ze dineren in één van de strandtenten en wandelen over het strand tot in de late uurtjes.
Ook dit jaar kijken ze zwijgend naar de zonsondergang.
‘Zeg Koos,’
‘Ja schat,’
‘Ik bedenk me ineens dat die mooie rode zon in vele opzichte eigenlijk een vernietigende werking kan hebben,’ fluistert ze.
‘Dat klopt,’ is zijn enige antwoordt.
‘Gek eigenlijk. Het is toch wonderlijk dat wij hier samen zitten. Had jij dat kunnen bedenken?’
‘Nee,’ fluistert hij.
‘Je bent wel erg spraakzaam.’
‘Is dat zo,’ en hij zwijgt opnieuw.
Ze besluit om verder te genieten van de zonsondergang. Ze begreep dat Koos was verzonken in zijn eigen gedachtewereld. Plotseling fluistert hij: ‘Ja, erg vreemd.’
’Wat is vreemd schat?’
Hij kijkt haar aan en kust haar in haar nek. Snoof haar geur op en zegt: ‘Het leven is net tuintje. Je hebt tuinen met prachtige rode rozen. Rozen zijn verbonden aan de liefde. Je kunt één roos geven, maar ook een hele bos. Het ligt eraan hoe rijk je bent. Het nadeel van rozen zit hem in de dorens. Daar kan je je lelijk aan prikken.’
‘Zou jij rozen aan mij geven,’ vraagt ze.
‘Nee…, echt niet.’
‘Verdien ik ze niet?’
Koos kijkt haar glimlachend aan en gaat op zijn hurken voor haar zitten en zegt. ‘Nee schat, zo bedoel ik het niet. ‘Voor jou geen rozen…’ Hij ziet dat ze hem verbaast en een beetje nijdig aankijkt. ‘Lieve schat, als ik bloemen voor je meeneem krijg je een enorme bos fresia’s, en weet je waarom?’
Ze kijkt hem glimlachend aan en fluistert: ‘Omdat ze zo lekker ruiken?’
‘Juist schat. Dat is waarom ik zo van je hou. Omdat je zo lekker ruikt,’ en teder neemt hij haar in zijn armen en al snel rollen ze door het zand.

Einde