Moord bij de Sluis

Diep in de nacht was de man ongezien de Noordersluis overgestoken. De hevige regenval gaf de omgeving een mistroostige aanblik en de man verschool zich in het portaal naast het buurtcafé. De bliksem, die zich nu om de paar seconde liet zien, verlichte het bouwterrein. Op dat moment kroop de man zo dicht mogelijk tegen de gevel aan om niet gezien te worden. Het geluid van het gedonder galmde over het water. Geen mens waagde zich met dit weer op straat, maar de man keek met een verzekerde blik naar het brugwachtershuisje wat telkens opglansde tijdens de bliksem. Het gebouw dateerde uit het eind van de achttiende eeuw en lag er verlaten en spookachtige bij. De sluisdeuren waren gesloten en de vier seinen stonden op rood, wat betekende dat er geen sluiswachter aanwezig was. De man strekte zijn rug toen hij aan de overkant van de brug een schim zag opduiken. Een hond kruiste zijn weg, hij gaf hem een schop en het beest verdween jankend het kleine steegje in. Geduldig wachtte de man totdat hij de schim zag oversteken. Hij herkende de gestalte en tussen twee onweersflitsen door wandelde hij in de richting van het bouwterrein.

Rechercheur Bazuin haalde gemoedelijk zijn pijp uit zijn mond en stopte hem in de binnenzak van zijn bruine corduroy jasje. Enkele jaren geleden had het vele roken hem bijna zijn leven gekost, wat hem had doen besluiten om het roken onmiddellijk te staken. De gewoonte om zijn pijp in zijn mond te steken had hij nooit kunnen afleren. Ook al was de pijp niet gevuld, het gaf hem een rustgevend gevoel. Hij kon er goed bij nadenken, noem het een soort amulet of bijgeloof. Hij was er zeker van dat de pijp, die hij ooit eens op Vaderdag van zijn dochter had gekregen hem geluk bracht.

Bazuin keek naar het levenloze lichaam wat enkele meters boven de grond hing.

‘Ik heb hem gevonden. Man, ik ben me rot geschrokken,’ vertelde de kraandrijver.

Bazuin knikte en nam de omgeving goed in zich op. ‘Morsdood,’ mompelde hij.

‘Weinig bewijzen Bazuin. Wat doen we met de kraandrijver,’ vroeg één van zijn collega’s.

‘Neem zijn verklaring op. Ik ben benieuwd of we hier snel uitkomen. Die enorme regenval heeft zo goed als alle bewijzen weggespoeld,’ antwoordde Bazuin.

De kraandrijver zat zenuwachtig op een stoel en zijn rechterbeen ging constant heen en weer van de spanning. Hij bleef maar herhalen dat hij het slachtoffer had gevonden en er niets mee te maken had

‘Ik heb het niet gedaan hoor. Dit beeld vergeet ik nooit meer. U kunt mij nu wel beschuldigend aankijken, maar ik heb het echt niet gedaan. Wie is het slachtoffer?’

De rechercheur keek hem aan en haalde zijn schouders op. ‘Vertel jij het maar, jij hebt hem vermoord.’

‘Nou ja zeg, misschien heeft hij zichzelf wel opgehangen. Weet ik veel. Ik heb er in ieder geval niets mee te maken. Bewijs maar dat ik hem daar heb opgehangen.’

Minutenlang observeerde de rechercheur hem zonder dat hij zich maar enigszins bewoog. De kraandrijver kon de spanning nauwelijks aan en bleef maar herhalen dat hij niets met de moord te maken had.

Kribbig schreeuwde de rechercheur dat hij zijn mond eens moest houden en dat hij hem moest laten uitpraten, zodat zij verder konden met het verhoor

‘Mijn vraag is: kan iedereen zomaar die kraan bedienen? Het moet iemand geweest zijn die wel vaker met dat bijltje heeft gehakt.’

‘Weet ik veel. Ik heb de sleutel en er is camerabewaking. Ga die eens bekijken, dan kunt u zien dat ik niet op het terrein ben geweest.’

‘Dat hebben we al gedaan, maar die waren zoals altijd net niet inwerking. Jij weet wel hoe je jezelf vrij moet pleiten. Heb je daar ook een sleutel van?’

Vermoeid keek de kraandrijver de rechercheur aan. Hij begreep maar al te goed dat hij er niet goed voor stond. Single zijn was op dit moment niet in zijn voordeel. Hoe moest hij bewijzen dat hij alleen in zijn bed lag. Geen alibi dus.

Het verhoor ging maar door en door. Zo af en toe mocht hij weer naar zijn politiecel, maar na een kwartier werd hij er weer uitgehaald. Oké, ze vertelde hem wel iedere keer netjes dat hij niet hoefde te antwoorden, maar het raakte hem steeds dieper en dieper dat ze hem maar bleven verdenken. De greep op de werkelijkheid was hij kwijt geraakt en begon aan zichzelf te twijfelen.

‘Misschien had ik die avond van te voren toch wel iets te veel gedronken dan goed voor me was,’ mompelde hij. ‘Als jullie bewijzen hebben dat ik het moet zijn geweest, dan moet het wel zo zijn. Ik kan mij er alleen niets van herinneren. Misschien zit er toch iets niet goed in mijn bovenkamer.’

De rechercheur keek hem strak aan en vond dat het tijd was om een verklaring op te nemen. De kraandrijver knikte en de rechercheur begon aan zijn verklaring.

‘U was dus op de bouw, toen de man werd vermoord,’ begon hij. De moord werd de kraandrijver letterlijk en figuurlijk in zijn schoenen geschoven en na een uur zei de rechercheur: ‘hier even tekenen en dan zijn we klaar. Teken nou maar dan kun je gaan slapen.’

De kraandrijver probeerde te lezen wat er op het document stond, maar de letters dansten voor zijn ogen. Het leken meer muzieknoten dan woorden. Hij had geen enkele begrip meer van de tijd en de plaatst waar hij zich bevond. Hij pakte de pen op die hem werd voorgelegd. Even overwoog hij om inderdaad het stuk te tekenen, maar toen nam hij het papier op en scheurde het in stukjes.

‘Ik dacht het niet. Ik heb het niet gedaan. U legt steeds de woorden in mijn mond. Sluit me maar weer op.’

De rechercheur dreigde dat hij maar beter kon meewerken. Geloof me, ik heb het goede met je voor. Alle bewijzen zijn tegen je. Vertel nou gewoon dat je het hebt gedaan. Vroeg of laat komt het toch uit.

‘Ik heb het niet gedaan. Ik wil een advocaat. Ik heb het echt niet gedaan, echt niet,’ smeekte de kraandrijver.

Het bijwonen van een obductie was voor rechercheur Bazuin één van die taken die hij in zijn vak haatte. Iedere keer wanneer hij de obductieruimte betrad voelde hij zijn maag al omkeren. Klaas de Wit begroette hem vriendelijk. Ze hadden in de loop der jaren al het één en ander meegemaakt en Klaas weet als geen ander hoe hij het bijwonen van dit onderzoek haatte.

‘Hallo Klaas, hoe gaat het ermee. Ben je al iets wijzer geworden?’

Klaas de Wit knikte en liep om de overledene heen. ‘Nou, de man heeft in ieder geval een enorme klap gekregen voordat hij werd opgehangen.’

Bazuin volgde Klaas de Wit, die hem een enorme hoofdwond liet zien. ‘Weet je zeker dat die is toegebracht voordat hij werd opgehangen?’

‘Zeker weten. Dit en nog enkele andere bevindingen, die ik in mijn rapport zal verwerken. Het is voor 99% zeker dat deze verwondingen zijn toegebracht voordat de man werd opgehangen. Ik zal je de details besparen. Ik weet als geen ander hoe je deze taak haat.’

‘Bedankt Klaas. Het zal moeilijk zijn om nog enig bewijsmateriaal te vinden na al die regen. Zo te zien moet het een behoorlijk zwaar voorwerp zijn geweest. Heb je een idee wat het kan zijn?’

Klaas haalde zijn schouders op. ‘Het meest waarschijnlijke is een ijzeren staaf. Ik zal proberen om nog wat sporenonderzoek op het lichaam te verrichten. Je hoort nog van me. Nou laat me nu maar mijn werk doen, dan kan jij aan het jouwe.’

Bazuin knikte en liep naar de deur, draaide zich nog eenmaal om en zei: ‘we moeten weer eens samen een borreltje gaan drinken in een gezondere omgeving.’

Klaas de Wit keek hem lachend aan en knikte. ‘Ja, dat moeten we maar weer eens gauw afspreken. Wat dacht je van volgende week woensdag?’

‘Dat is afgesproken. Ik wil je rapport overmorgen om mijn bureau hebben liggen.’

Buiten snoof hij flink wat frisse lucht op en besloot om naar de plaats van het delict gaan.

‘Kom mensen, ga eens aan de kant,’ riep één van de sluiswachters de menigte, die zich bij de sluiskant ophielden, toe.

‘Man, maak je niet zo druk,’ glimlachte een vrouw hem toe. ‘We maken hier niet dagelijks mee dat er iemand wordt vermoord. Je kunt je toch wel voorstellen dat erover geklets wordt?’

‘Mij best, als ik er maar geen last van heb. Ga even een eindje verderop staan, dan kan je net zolang kletsen als je wilt.’

De menigte keek hem verwijtend aan. ‘Wat is die vandaag sacherijnig zeg,’ zei de vrouw.

Een dame die zich nog maar zelden buiten vertoond en in één van de oude huisjes langs de sluis woont, mengde zich tussen de menigte en luisterde naar wat men te vertellen had.

‘De kraandrijver is opgepakt,’ meldde een vrouw.

‘Hoe weet jij dat,’ werd er gevraagd.

‘Nou, dat vertelde een agent vanmorgen tegen de opzichter van de bouw. Hij zou al bijna bekend hebben.’

‘Ach mens, je bent hartstikke gek. Die man heeft het helemaal niet gedaan,’ riep de dame.

‘Och nee, weet jij het weer beter. ’ antwoordde de vrouw.

‘Ja, ik heb zelf gezien dat de sluiswachter die man heeft vermoord. Jullie geloven mij niet hè. Jullie denken dat ik gek ben. Nou ik weet wel beter,’ en nijdig liep ze terug naar haar huisje.

‘Dat mens is knettergek. Die ziet altijd spoken. Straks beweerd ze nog dat er een heel complot achter zit. Het wordt tijd dat ze haar eens een tijdje opnemen. Heeft altijd ruzie met god en iedereen.’

‘Zou je denken,’ vroeg een man.

‘Zeker weten.’

Intussen was de sluis leeg en de sluiswachter liet de brug zakken. Het bekende belletje klonk, wat betekende dat de hekken werden geopend. Voetgangers en fietsers haasten zich om over de brug te komen. Het leek erop alsof ze de tijd, die ze tijdens het sluiten van de sluis waren verloren, zo snel mogelijk wilde inhalen.

Rechercheur Bazuin liep diep in gedachten verzonken over het bouwterrein. Hier en daar bleef hij even staan om de situatie in zich op te nemen. Hij wilde er zeker van zijn dat hij niets over het hoofd zag en dat zijn team alle sporen hadden nagetrokken. Plotseling hoorde hij een betonwagen tot stilstand komen en de chauffeur kwam vloeken zijn wagen uit.

‘Lul, kan je niet uitkijken. Het is hier geen kermisattractie en waarom draag je verdomme geen helm. Je weet toch dat die verplicht is op een bouwterrein. Sta je boven de wet of zo,’ schreeuwde de man.

Bazuin keek de man verontschuldigend aan. De chauffeur had gelijk, hij had beter moeten opletten. Bood de man zijn verontschuldiging aan en liep rustig het bouwterrein af. Hier was al weer zoveel bedrijvigheid aan de gang dat de bewijzen inmiddels waren vernietigd.

Konden ze het moordwapen maar vinden. Met zoveel ijzer op een bouwterrein was dat zoeken naar een naald in een hooiberg.

Terug op het bureau overhandigde zijn partner een envelop met de onderzoeksresultaten over de moord. ‘Als je deze leest, heb je de dader. Geen twijfel mogelijk.’

Bazuin bekeek de resultaten met gemengde gevoelens. Het bewijs was overduidelijk, maar waarom had hij dan toch zo’n raar onderbuikgevoel.

‘Haal de verdachte maar op,’ sommeerde hij zijn partner.

De kraandrijver werd de verhoorruimte binnengebracht en nam plaats op één van de houten stoelen die hem werd aangewezen. Hij zag er vermoeid en verward uit. De verhoren die hij inmiddels achter de rug had hadden zijn tol geëist. Het enige wat hij wilde was slapen, slapen en nog eens slapen.

Ze confronteerde hem met de bewijzen die allen tegen hem waren. Het enige wat ze van hem wilde weten was waarom en hoe hij de moord had gepleegd. In eerste instantie bleef hij de moord ontkennen, maar uiteindelijk gaf hij toe. Alleen het motief hadden ze hem niet kunnen afdwingen. Hij kon weer naar zijn cel en zou dezelfde dag nog worden overgebracht naar het huis van bewaring in Scheveningen.

Bazuin keek door het glas naar de kraandrijver. Hij had het gehele verhoor gevolgd en bedenkelijk met een frons op zijn voorhoofd verliet hij de ruimte.

Drie weken later

Het dorp haalde opgelucht adem. ‘Ik ben zo blij dat de dader gepakt is,’ zei een vrouw die rustig stond te wachten bij de ophaalburg. ‘Ik vond het best eng om ’s avonds naar buiten te gaan. Wat bezield zo’n kerel om iemand zijn hersens in te slaan?’

‘Hoe kom je erbij, dat de dader gepakt is. Die kerel loopt nog steeds vrij rond. Ik heb hem gisteren toch zeker nog voorbij zien lopen. Ze hebben de verkeerde, dat heb ik toch al eens gezegd. Het is de sluiswachter. Ik heb het zelf gezien,’ antwoordde de dame die aan de sluiskant woont.

‘Ja hoor,’ riepen er een paar en lieten haar verder links liggen. Het was duidelijk dat ze niet erg geliefd was in het dorp. Ze stond bekend als een roddeltante waar je maar beter niets aan kon vertellen.

Daar klonk het belletje ten teken dat de hekken weer werden geopend en men baande zich weer een weg door de menigte om aan de overkant te komen.

 Vier maanden later

Met zijn rubberbootje dreef de muis midden op de vliet. Achter zijn bootje trok hij een flinke haak, die hij over de bodem liet slepen. Op deze manier had hij al behoorlijk wat rommel boven water gekregen. Soms knapte hij het op en verkocht het voor een appel en een ei, maar meestal was het rommel dat bij het grofvuil kon worden neergezet. Zijn bijnaam had hij te danken aan zijn spitse gezicht en zijn enorme flaporen. Behendig trok hij aan het touw, liet hem dan weer eens vieren, om hem vervolgens weer strak te trekken. Plotseling voelde hij een enorme weerstand. De muis begreep dat hij iets aan de haak had geslagen en voorzichtig haalde hij zijn buit binnen. Hij bekeek het voorwerp wat hem bekend voorkwam.

‘Nou, wat moet ik hier nu mee, weg met dat ding. Hoewel, misschien krijg ik er bij de schoothandel nog wel een paar euro’s voor,’ en gooide het voorwerp in zijn rubberboot.

De muis legde zijn bootje aan en wandelde met zijn voorwerp in de richting van de sluizen.

Één van de sluiswachters bleef staan, toen hij de belhamel zag aankomen. Hij kende de muis maar al te goed. ‘Nu heb ik je betrapt jochie, hoe kom jij aan dat ding? Hier blijven, weglopen heeft geen zin.’

‘Doe niet zo raar man. Dat ding vis ik net uit de vliet. Ik heb hem niet gestolen hoor, zo ben ik niet. Je gelooft me niet hè? Ik dacht nog, misschien krijg ik er nog een paar eurotjes voor.’

‘Hier houdt dat rotding maar,’ en de muis gooide het voorwerp voor de voeten van de sluiswachter.

De sluiswachter deed een stap naar achteren, anders was het voorwerp lelijk op zijn voet terecht gekomen. Hij geloofde de jongen en maakte eigenlijk een geintje. Hij wilde alleen weten hoe hij er aan kwam. ‘Joh, doe niet zo gek. Ik wist niet eens dat het ding weg was. Misschien is het nog een oud exemplaar. Maar toen hij het voorwerp bekeek, zag hij dat het niet al te lang in het water had gelegen.

‘Kan ik nou gaan of ga je de politie bellen. Grijze postduif,’ gaf de sluiswachter een schop tegen zijn schenen en maakte dat hij wegkwam.

‘Joh, moet je een draai om je flaporen. Rot maar op, ik weet je toch wel te vinden. Vertel me alleen waar je hem ongeveer hebt opgevist?’

‘In het midden van de vliet, net tegenover de Petrus en Pauluskerk. Kan ik nu gaan?’

‘Ja, ga maar,’ riep de sluiswachter hem lachend na.

De muis was nijdig dat zijn handeltje in de soep gelopen was. Teleurgesteld haalde hij de kauwgom uit zijn mond en plakte deze op de brievenbus dat tegen het sluiswachtershuisje staat.

Net op dat moment stapte een andere sluiswachter naar buiten en greep hem bij zijn mouw.

‘Opsodemieteren. Plak die rotzooi op je moeders deur.’

De muis stak zijn tong naar hem uit en rende grijnzend weg.

De volgende dag, werd er bij het sluiswachtershuisje op de deur geklopt.

‘Hoi Ad, dat is lang geleden. Wat breng jou hier en hoe bevalt je pensionering.’

‘Ik kan me er wel in vinden. Lekker op de camping of heerlijk even naar Italië en hoe vergaat het jullie hier, zonder mij?’

‘Ach, zijn gangetje. Heb je dat nog meegekregen over de moord op Gijs?’

‘Ja natuurlijk, maar ik was in de periode op vakantie. ‘Het is wat hè, wie doet nou zo iets. Wat is er in godsnaam voorgevallen voordat je iemand zijn hersens inslaat.? Die kraandrijver moeten ze TBS geven.’

‘Misschien wel, maar ze weten niet wat het motief was. Je hoort wel geruchten Ad, maar daar ga ik niet op in. Ik weet dat Gijs niet bij iedereen geliefd was, maar om hem daarvoor zijn hersens in te slaan, dat begrijp ik niet. Niemand hier hoor. Wil je koffie Ad?’

 ‘Ja lekker. Ik schok me wezenloos toen ik het hoorde. ’

‘Wij ook hoor. We waren helemaal van slag. Er is even een moment geweest dat ze dachten dat één van ons het had gedaan. Moesten we allemaal op het politiebureau in een rijtje gaan staan omdat één of andere getuigen had verklaard dat één van ons het had gedaan. Ik was blij dat het achter de rug was.’

De jonge sluiswachter, die na de pensionering van Ad was aangenomen luisterde zwijgend naar hun verhaal. Stond op en vertelde dat hij alvast naar buiten ging omdat er elk moment een zandschip voor de sluis zou liggen.

‘Wel nee joh, dat duurt nog wel een half uurtje. Blijf maar even zitten en neem nog een bakkie,’ maar de jonge sluiswachter had daar geen zin in en liep gemoedelijk naar buiten.

‘Vreemde jongen, zei Ad. Heeft die iets te verbergen?’

‘Hij, nee, nee dat geloof ik niet. Hij is wel oké, toch,’ en hij keek zijn ex-collega vragend aan.

‘Nee, dat gekke mens, hier verderop. Die bazuinde overal rond dat één van ons het geweest moest zijn. Als je het mij vraagt zal zij ook wel die getuigen zijn geweest.’

‘Ach joh, wat een onzin. Ze weten nu toch hoe het zit. Ja toch,’ vroeg Ad.

‘Dat wel natuurlijk. Ik ga even bij Bart kijken. Ik heb ten slotte de supervisie over hem. Niet dat hij hulp nodig heeft hoor, die jongen is slim genoeg. We zijn wel blij met hem’

Ad gaf geen antwoord en keek zijn oud-collega na toen hij naar buiten ging. Hij dronk zijn bakkie leeg en verliet zwijgend het gebouwtje. Wandelde richting het kerkje, dat in de volksmond de peperbus wordt genoemd. Daar stapte hij in zijn auto en reed weg.

Bart de jonge sluiswachter keek hem na. Hij kende Ad nog van toen hij als kleine jongen op voetbal zat. Die man was zo fanatiek, stond altijd om het harst te schreeuwen tijdens de wedstrijden. Hij had dikwijls medelijden gehad met zijn zoon. Zeker wanneer hij weer eens tegen hem tekeer ging als ze een wedstrijd hadden verloren. Het was maar goed dat hij hem niet herkend had. Bart leunde over het bedieningspaneel om de hekken te sluiten en de wachtende schepen toegang tot de sluis te verstrekken. Het mooie weer zorgde altijd voor veel bekijks tijdens het aan- en afmeren tussen de sluisjes. Fietsers benutten het historische plekje om wat uit te rusten en een ijsje te eten uit de ijssalon, wat bij menigeen bekend is in de omgeving. Het is er meestal gezellig druk en altijd wel iets te aanschouwen.

De oude sluiswachter volgde de handelingen van zijn pupil op de voet, maar tegelijkertijd moest hij aan de opmerking van Ad denken. ‘Vreemde jongen, heeft die iets te verbergen?’

Nee, dat kan niet. Daar geloof ik niet in. Die jongen heeft niets te verbergen. Is de rust zelve, dacht hij. Waarom twijfelde hij dan. Waar kwamen die twijfels vandaan. Achterdocht, intuïtie?’

Behendig stuurde Bart de kleine plezierbootjes de kom in, zodat het volgeladen vrachtschip de sluis binnen kon varen. De schroef duwde met moeite het volgeladen schip naar binnen en het water borrelde omhoog. Alles ging van een leien dakje.

‘Nou Bart, ik laat je los. Ik denk dat je het van nu af aan alleen afkan. Ik moet het wel even met de andere overleggen, maar volgens mij komen we daar wel uit.’

Tijdens de pauze bracht de sluiswachter het gesprek op Ad. Het onaangename gevoel dat hij na de opmerking van Ad had overgehouden, voelde niet goed.

‘Waarom ging je nou direct weg toen Ad en ik het over de moord hadden?’

‘Wat bedoel je? Denk je dat ik meer weet over die hele geschiedenis dan jij,’ vroeg Bart met een trilling in zijn stem.

‘Ik weet het niet, maar je deed wel vreemd toen we het er over hadden,’ antwoordde de sluiswachter.

‘Ik heb er niets mee te maken en ik wil het er ook niet over hebben,’ zei Bart.

‘Oké, als je er niets mee te maken hebt, hoef jij je ook niet zo op te winden. Ik ga nieuwe koffie zetten, want de aflossing komt zo. Heb jij trek in een vers bakkie?’

‘Lijkt mij een goed plan,’ antwoordde Bart.

Het mooie september weer nodigde rechercheur Bazuin uit om op zijn vrije dag een wandeling te maken. Het was lang geleden dat hij in zijn vrije uurtjes een wandelingetje had gemaakt. Hoewel, hij hoopte dat het hem wat ontspanning zou geven. Nog steeds piekerde hij over iets wat hem niet los kon laten. Even bleef hij op het plein staan om te kijken hoe de bouwvakkers ijverig aan het werk waren. Enkele herkende hem en groette hem vriendelijk, andere keken hem argwanend aan. Ook dat begreep hij maar al te goed, ten slotte had hij enkele maanden terug het onderzoek geleid waarop één van hun collega’s is veroordeeld.

Statig liep hij door het kleine steegje naar de sluis. Daar ontmoette hij één van de sluiswachters.

‘Goedemiddag rechercheur. Goed dat ik u zie.’

‘Hoe zo, heb je iets op je geweten?’

‘Nou nee, maar er zit me iets dwars wat ik niet kan loslaten.’

‘Wel, als ik je kan helpen doe ik dat graag.’

De sluiswachter vertelde hem wat hem zo bezig hield en Bazuin hoorde zijn verhaal aandachtig aan. ‘Misschien hebt u zich vergist en houdt de zaak u nog te veel bezig. Ik zal zien wat ik ermee kan,’ antwoordde Bazuin hem geruststellend.

‘U hebt gelijk, het heeft ons allemaal behoorlijk bezig gehouden. Toch wilde ik het even kwijt,’ antwoordde de sluiswachter.

Bazuin groette hem en liep gemoedelijk verder. Tussen de twee sluizen in ging hij op een bankje zitten. Hoelang deed hij dit werk nu al niet. Wat had hij in de loop van de jaren hier niet zien veranderen. Hij herinnerde zich als de dag van gisteren de oudejaarsrelletjes op het plein, zo nu en dan moest zelfs de ME er aan te pas komen. Het gesteggel tussen de gemeente, bewoners en winkeliers over de vernieuwingen die er rondom het Damcentrum waren geweest. Uiteindelijk kon in 2009 begonnen worden met de start van de vernieuwingen. Zijn blik gleed over het bouwterrein aan de overkant en het enige overgebleven oude geveltje. Weliswaar zwaar gestut zodat de achterzijde totaal opnieuw kan worden opgebouwd. De brand van de naast liggende panden in november van 2008 lag nog vers in zijn geheugen. Het centrum veranderde zienderogen. In de afgelopen jaren zijn rondom het centrum veel horecagelegenheden ontstaan, ook dat zorgt zo nu en dan voor problemen. Maar ja, de tijd staat nou eenmaal niet stil. Ook de sluizen werden in 2006 geheel gerenoveerd. Vanaf dat moment werden zij elektronisch bediend. Voor de sluiswachters betekende de restauratie fysiek een enorme verbetering, maar er verdween ongetwijfeld ook een stuk nostalgie. Bazuin schrok op uit zijn mijmeringen toen hij iets aan zijn schoen voelde tikken. Daar zat een enorme kraai zijn aandacht te trekken. Een glimlach kwam rond zijn mond. Vanmorgen had hij ijverig zijn schoenen staan oppoetsen, waarschijnlijk kwam de kraai op de glans af. Hij stond op en besloot een bezoekje te brengen aan de bedieningscentrale een eindje verderop.

 

Einde deel 1