Momfit is verdrietig

Humeurig draait Momfit heen en weer. Vandaag is één van die dagen die hij het liefst over zou willen slaan. Hij is erg eenzaam en mist zijn Mientje en de kinderen. Boven zijn hoofd hoort hij plotseling een enorme herrie.

‘Ze moeten die kittens eens opsluiten. Ik word gek van dat gestamp,’ knort hij. ‘Nee, dat is onzin. Dat mag ik niet zeggen. Vandaag is mijn humeur beneden alle peil, denkt hij.

Mokkend loopt hij van de ene naar de andere kamer of gang. ‘En toch ga ik er wat van zeggen,’ bromt hij. ‘Dat lawaai moet nu maar eens afgelopen zijn. Zijn ze nou helemaal van lotje getikt.’

Zo snel als zijn pootjes kunnen graven, graaft hij zich een weg naar boven. Daar steekt hij zijn koppie boven de grond en kijkt recht in het koppie van één van de kitten.

‘Hallo Momfit, kom je met ons spelen?’ vraagt de kitten.

‘Nou nee, ik kom vragen of jullie wat rustiger willen zijn. Ik word gek van dat gestamp!’

Vlekkie doet een stap achteruit en kijkt Momfit met een schuin kopje aan.

‘Wat is er met jou aan de hand Momfit, heb je kiespijn, of zo… Dan moet je naar de tandarts gaan. Of heb je gewoon een rotbui?’

‘Dat gaat jou niets aan,’ antwoordt Momfit. Maar dan breekt hij. Zet zijn brilletje af en begint te huilen. ‘Weet je, ik ben zo eenzaam alle mollen zijn door de mollenvanger meegenomen. Zelfs mijn allerliefste is er niet meer. Ik heb haar nog kunnen redden, maar opeens was ze toch verdwenen. Ik voel me zo alleen,’ huilt Momfit.

Vlekkie kijkt hem mistroostig aan. Zo had hij Momfit nog nooit gezien. Ja…, hij bromt wel veel, maar dit. Nee, dit is toch heel iets anders. Uit zijn rugtasje haalt hij een zakdoek en geeft hem aan Momfit.

‘Dat vind ik heel erg naar voor je. Waarom heb je ons dat niet verteld. Wij hebben met zijn allen staan kijken hoe ze de mollen uit de tuin van de buren hebben meegenomen.’

Intussen zijn ook de andere kittens op het gesnik van Momfit afgekomen en zijn diep onder de indruk van zijn verdriet. Dat verdriet is zo intens dat de tranen over zijn toetje stromen.

‘Wij dachten dat jij en Mientje alleen in onze tuin wonen,’ zegt Dorientje. ‘Hebben zij haar ook gevangen?’

‘Dat weet ik niet zeker. Opeens was ze weg. Ik snap er niets van. Ik weet zeker dat ze achter me aanliep,’ snikt Momfit.

Dorientje wil hem graag troosten, maar dat wil Momfit niet. ‘Blijf van me af, straks eet je me nog op,’ roept hij en duikt terug zijn hol in.  

Dorientje steekt haar neus in het gat en roept dat ze hem alleen maar wil troosten. ‘Kom nou Momfit, we zijn toch vrienden!’

Heel voorzichtig komt hij weer tevoorschijn en laat zich door Dorientje aaien.

‘Het kan me eigenlijk ook niets meer schelen wat je met me doet. Ik ben toch al ongelukkig,’ klaagt hij.

‘Doe niet zo gek Momfit,’ spreekt Toos hem streng toe. ‘We gaan met zijn alle kijken wat we voor jou kunnen doen om jouw liefje terug te vinden. Als jij beweerd dat ze zomaar verdwenen is, dan moet ze toch ergens rondzwerven. Misschien is er onderweg wel iets met haar gebeurd. Iets waar jij niets van hebt gemerkt. Dat kan toch?’

‘Misschien moet ik beter zoeken, maar wie kan mij daarbij helpen,’ vraagt Momfit.

Bukkie biedt aan om te helpen, maar Momfit zegt dat hij dat niet kan omdat hij al te groot is.

‘Lotte is kleiner dan jij. Wil jij me helpen Lotte?’

‘Bedoel je mij, meen je dat,’ vraagt Lotte?

‘Ja jou bedoel ik. Durf je dat?’

‘Natuurlijk durf ik dat. Zal ik een zoeklicht met een extra batterij meenemen?’

Dat vindt Momfit best, al begrijpt hij niet waarom ze een zoeklicht nodig heeft. Hij kan toch ook de weg door zijn gangenstelsel vinden. Maar hoewel, ik ben het donker natuurlijk gewend en Lotte niet.

Lotte en de andere verzamelen zich rondom de molshoop. Ze merkt dat de andere toch best een klein beetje jaloers op haar zijn. Eindelijk is het voor een keer nuttig dat ik de kleinste van allemaal ben, denkt ze. Dapper en met een opgeheven hoofd gaat ze met Momfit mee onder de grond.

‘Lotte, zou je dat wel doen,’ vraagt Bukkie bezorgt. ‘Het is daar erg donker en er is altijd een kans op instortingsgevaar. Ik kan je niet komen redden omdat, ook ik daar te groot voor ben.’

‘Doe niet zo gek. Wil je me bang maken of zo, ik vertrouw erop dat Momfit me dan helpt. Daar zijn we toch immers vrienden voor,’ antwoordt Lotte.

‘Oké, hier heb je mijn zoeklicht, die is veel beter dan de jouwe. Doe je best,’ zegt Bukkie. ‘Pas goed op jezelf en ik hoop dat jullie haar vinden.’ Snel geeft hij zijn kleine zusje nog een dikke pakkerd.

Lotte kruipt achter Momfit aan en knipt de zaklamp aan. Terwijl ze hem volgt voelt ze dat het onder de grond lekker koel is. Maar in de winter zal het hier best wel koud zijn. Misschien hebben de mollen daar geen last van, denkt ze.

‘Niet bang zijn hoor, ik kan heel goed gaven. Soms stort het hier en daar wel in, maar dat is normaal. Ik heb je er dan zo weer uit. Dat gebeurt ons zo vaak.’ Fluistert Momfit.

Lotte schrikt, ze moet er toch niet aan denken om onder een hoop aarde te liggen en opeens krijgt ze het erg benauwd.

‘Rustig ademen Lotte, er gebeurt je niets. Vertrouw me maar.’

Het gangenstelsel is groot genoeg voor Momfit, maar om Momfit te kunnen volgen moet Lotte zich er soms doorheen wurmen. Soms voelt ze wat sliertjes tegen haar koppie glijden en dat geeft haar dan een kriebelig gevoel.

‘Momfit, waar zijn we nu. Wat is nu precies de bedoeling en wat kan ik voor je doen. Kunnen we niet beter teruggaan,’ vraagt Lotte. Maar dan staan ze plotseling in een enorme ruimte en zegt Momfit: ‘Hier moet je heel voorzichtig lopen. Dit is het gevaarlijkste gedeelte. We zitten hier naast de sloot en als het water hoog staat, loopt het hier vol.

Lotte beseft dat ze haar angst moet overwinnen. Het heeft geen zin. Angst helpt je niet verder en is een slechte raadgever zegt vader altijd. Met haar zaklamp schijnt ze de ruimte in en stelt ze voor dat ze de ingestorte gangen uitgraven. Momfit vertelt haar dat dat geen zin heeft. Voor een mol kost het weinig moeite om daaruit te komen, dus daar kan ze niet zijn.

‘Dan weet ik het ook niet. Wat is dan het probleem,’ vraagt Lotte?

Boven hun hooft klinkt er gestommel en het lijkt wel alsof er een aardbeving losbarst.

 

Bukkie rent op de buurjongen af en gaat dreigend voor hem staan. Hij bolt zijn rug omhoog en blaast naar hem.

‘Wegwezen rotkat of moet ik je wegschoppen,’ snauwt de buurjongen.

Bukkie laat zich niet zomaar wegjagen. Wat denkt die knul wel. Nee…, Bukkie haalt een paar keer flink uit met zijn poot naar de bruut. Maar voordat hij het been van de buurjongen kan raken krijgt hij zelf een flinke schop. Bukkie vliegt door de lucht en beland onder de boom waar Barend en Barbet hun nest hebben gebouwd.

‘Wat is dat nou. Ga je leren vliegen,’ grinnikt Barend? ‘Kom op, laat je niet door die knul op je kop zitten. Ik help je wel.’ 

Barend bedenkt zich geen moment en vliegt op de buurjongen af. Hij pikt hem een paar keer op zijn hoofd en maakt krijsende geluiden. De jongen slaat in paniek om zich heen en ziet dat ook de andere dieren hem belagen.

‘Denk maar niet dat jullie het kunnen winnen. Ik kom terug. Ik zal en moet die mol uit die mollenval hebben,’ roept hij.

Boris die op zijn gemak de hele situatie heeft liggen bekijken spits opeens zijn oren. ‘Wat hoor ik nou. Mollenval, hoor ik dat goed. Is er een mollenval in de tuin?’

De dieren verzamelen zich rondom Boris en begrijpen dat ze dus opzoek moeten naar een mollenval. Het ergste is dat zij moeten uitvinden waar de val zich bevindt, terwijl die knul weet waar hij verstopt is.

Plotseling zien ze de man, die de vallen in de tuin van de buurman heeft geplaatst. Boris springt brommend op hem af en laat zijn tanden zien. De mollenvanger begrijpt er niets van. Hem is verteld dat die hond zo mak als een lammetje is.

‘Rustig maar, ik doe je geen kwaad. Ik wil er alleen even langs,’ sust hij.

Boris is niet van plan om maar één centimeter te wijken en dan verschijnt de buurjongen weer en gaat zich er ook nog eens mee bemoeien. Hij pakt een stok en probeert Boris ermee te slaan. Hij raakt de neus van Boris en de buurjongen loopt juichend in het rond en zingt: ‘Na…, na…, na…, na…!’

De mollenvanger loopt op de buurjongen af en roept: ‘Zeg, wil jij dat eens laten. Maak dat je wegkomt.’

De mollenvanger geeft de knul een schop onder zijn kont en loopt op Boris af. Boris laat zich gewillig door hem aaien. ‘Rustig maar, die komt ooit nog wel eens zijn meerdere tegen,’ fluistert de mollenvanger.

‘Wat doe jij nou,’ roept Toos. ‘Je laat je aaien door de vijand. Je moet hem verjagen, niet aardig vinden!’

Boris begrijpt er niets meer van en gaat verward voor zijn hok liggen. Is het dan nooit goed. Wat of ik ook doe, er wordt altijd gemopperd, denkt hij.

‘Ik wil hem ook niet op ons erf, maar als ik hem bijt krijg ik het met mijn baas aan de stok,’ moppert hij.

‘Ik snap je wel Boris, maar we moeten toch echt iets ondernemen om de geliefde van Momfit te vinden. Hij is doodongelukkig en dat is erg triest,’ antwoordt Toos.

‘Dat vind ik ook, maar ik mag niet zomaar iemand bijten. We moeten er iets op bedenken.’

Bukkie vindt dat Boris gelijk heeft en ze besluiten de mollenvanger, die met zijn grote laarzen door het gras loopt te stampen, te volgen.

 

Intussen zoeken Momfit en Lotte geduldig verder. ‘Weet je Lotte, ik begrijp het niet. De mollenvanger zet zijn vallen altijd op bepaalde plaatsen. Wij volwassen mollen weten heel goed hoe hij te werk gaat. Voordat ik er erg in had waren onze kleintjes in zijn val gelopen, maar Mientje kan er nooit in zijn geraakt. Dat is onmogelijk, maar waar is ze dan wel?’

Lotte heeft met hem te doen en drukt hem dicht tegen zich aan. Troostend aait ze hem over zijn koppie, maar dan heeft ze opeens een idee.

‘Zeg Momfit, laten we nog één keer al jouw gangen bekijken. Je weet maar nooit. Ik heb zo’n gevoel dat ze dichterbij is dan we denken.’

Momfit begrijpt er niets van, maar besluit haar raad op te volgen. Hij graaft de ingestorte gangen uit, maar zonder enig resultaat. Mientje is nergens te vinden.

‘Ik heb nu toch echt alle gangen uitgegraven, maar je ziet het, hier is ze niet. Ik moet de realiteit onder ogen zien, ze is er niet meer,’ huilt hij en weer rollen de tranen uit zijn kraaloogjes.

‘Niet opgeven Momfit, antwoordt Lotte. ‘Wat is toch die rot herrie boven ons hoofd? Straks stort de hele boel hierin.’

 

‘In tegenstelling tot het gazon van de buren, is bij u alles schoon, zegt de mollenvanger tegen de baas. ‘Even de hoopjes platstampen en u hebt weer een mooi gazon.’

De baas die het gazon aan het maaien is loopt zigzaggend over het veld. De buurjongen bekijkt het geheel en krijgt een idee. Boven het geluid van de maaimachine schreeuwt hij vragend of hij de rest van het gazon mag maaien.

De baas stopt met maaien en zegt: ‘Dat vind ik geen slecht idee, dan kan ik intussen nog wat onkruid wieden. Bedankt. Als je klaar bent kom je maar iets lekkers halen.’

De buurjongen duwt de maaimachine over het veld, maar om de één of andere manier vergeet hij telkens een klein stukje gras of doet hij dat expres?

‘Ik moet die mol hebben. Die stomme mollenvanger zal die ene verroeste val toch niet missen,’ en grijnzend loopt hij met de maaimachine over het gras.

Als hij klaar is, zet hij de machine in de schuur en neemt plaats bij een gat waar de val staat en kijkt erin.

 

Wees maar niet bang Lotte, dat is de grasmaaimachine, maar wat kunnen we nog doen?’

‘Vertel me eerst maar waar je Mientje bent kwijtgeraakt. Van daaruit gaan we verder bedenken wat we kunnen doen.’

Momfit gaat haar voor en wijst de plaats aan waar hij haar voor het laatst had gezien. Lotte laat de lichtstraal langs de wand glijden en vraagt wat dat losse aarde betekent.

Momfit zet zijn brilletje wat verder op zijn neus en bekijkt het eens grondig. ‘Het is geen gang, maar wel een instorting. Ik zal het moeten uitgraven.’

Momfit graaft en graaft en plotseling valt er een lichtschijnsel naar binnen.

 

In het gras wacht de buurjongen nog steeds geduldig op zijn prooi. De dieren houden hem ongezien goed in de gaten. De schemer valt in en de baas sluit de deur achter zich. Dat is het moment waarop de jongen in actie komt. Hij bukt en steek zijn hand in een hoop aarde,

 

Momfit snapt er niets van en graaft als een wilde om zich heen.

‘Wat ben je aan het doen,’ vraagt Lotte verontrustend?

Momfit stopt met graven en vertelt haar dat hij zeker weet dat hij deze gang nooit heeft gegraven.

‘Laat me nou maar. Ga jij maar alvast naar huis,’ zegt hij.

Lotte piekert er niet over om hem nu in de steek te laten en ijverig helpt ze Momfit om de gang vrij te maken. Ze schuift de aarde aan de kant zodat ze veilig door kunnen werken.

Momfit is niet te stoppen. Zijn gevoel zegt hem dat Mientje in de buurt moet zijn.

‘Au verdorrie,’ hoort Lotte hem roepen.

‘Wat is er Momfit?’

‘Ik heb mijn poot aan iets scherps opengehaald,’ en hij laat haar zijn bloedende pootje zien.

‘Ik neem het wel van je over, ga jij nou maar even zitten,’ zegt Lotte en schuift voorzichtig het zand opzij. Tot haar schrik ziet ze een mollenval tevoorschijn komen.

Door het maaien was er veel aarde in de val terechtgekomen en kunnen ze niet goed zien of er iets onder ligt. Een moment kijken ze elkaar verschikt aan, maar dan verschijnt er plotseling een hand vanuit de opening. Zonder erbij na te denken bijt Momfit als een razende in de hand.

 

De dieren die nog steeds de jongen in de gaten houden zien hem opeens krijsend opspringen en direct rennen ze erop af. Boris hapt in zijn broek en roept: ‘En nu wegwezen. We willen je hier niet meer zien.’

Nog één keer geeft hij een ruk aan de broek, waar nu een enorme scheur in ontstaat.

De buurjongen maakt dat hij weg komt en de kittens rennen achter hem aan. Hij springt over de heg en verdwijnt in de duisternis. De kittens willen het niet opgeven, maar Barend fluit ze terug. ‘Ga niet verder. Stop, hij staat jullie met een knuppel achter die struik op te wachten. Hij zal niet aarzelen om jullie ermee te slaan.’

De kittens begrijpen wat Barend bedoelt. Ze hebben immers al eerder met dat joch te maken gehad en lopen snel terug naar Boris.

De buurjongen blijft vertwijfelt achter en wrijft met zijn hand door zijn haren. ‘Wat vreemd, ze weten precies wat ik ga doen. Ik denk dat ik voortaan maar een beetje bij hen uit de buurt blijf het lijkt wel alsof het daar spookt,’ mokt hij.

Opeens wordt hij aangevallen door een vogel en krijgt hij een opnieuw paar flinke tikken op zijn hoofd.

‘Dat zou ik zeker doen. Ik waarschuw je, laat je neus hier niet meer zien. Wegwezen, want de volgende keer kom je er niet zo gemakkelijk vanaf,’ krijst Babet en vliegt weer terug naar haar nest.

Verbaast kijkt de buurjongen de vogel na en begrijpt nu helemaal niets meer van deze vertoning.

Hoor ik nu een vogel praten, of word ik gek. Dat moet ik Pa vertellen, maar ja die gelooft me natuurlijk niet. Nee, die zal denken dat ik een klap van de mallemolen heb gehad. Diep onder de indruk sloft hij weg.

Momfit steekt zijn koppie boven de grond en vraagt of Boris hem wil helpen. Boris snuffelt over de grond en blaast Momfit zowat terug het gat in.

‘Zeg, als ik je vraag mij te helpen moet je me niet wegblazen. Zou je deze val uit de grond kunnen trekken?’

‘Oh, dat is geen probleem. Zo gepiept,’ antwoordt Boris. Hij zet zijn tanden in de val en trekt hem langzaam omhoog.

Gespannen kijken de anderen toe waar Boris mee bezig is en ze hopen maar dat Mientje inderdaad in de val zit. Nu de val boven de grond is gluren ze met zijn allen naar een teken van Mientje, maar helaas ze kunnen haar niet zien. Teleurgesteld wandelen ze weg. Boris schudt eens flink aan de val en doet van schrik een paar stappen achteruit.

‘Hee zeg, doe eens wat rustiger aan. Ik zie allemaal sterretjes van dat schudden,’ hoort hij.

Momfit kruipt zijn hol uit en ziet zijn Mientje gezond en wel in de val zitten.

‘Waar bleef je nou. Ik zat maar op je te wachten en waar zijn de kinderen,’ vraagt Mientje?

Momfit slikt een paar keer en bedroefd vertelt hij haar dat ze door de mollenvanger zijn meegenomen en dat hij ze niet had kunnen redden.

‘We hadden ze nog zo gewaarschuwd dat ze in onze buurt moesten blijven, maar ze hebben onze waarschuwingen in de wind geslagen. Ik hoorde van Boris en de kittens dat ze door de mollenvanger zijn meegenomen. We weten allebei dat ze in dat geval elders een nieuw leven gaan opbouwen. Het spijt me zo lieve Mientje. Het spijt me dat ik ze niet bij ons heb kunnen houden.

Boris snapt er de ballen niet van en staart van de één naar de ander.

‘Wat bedoel je Momfit, worden ze dan niet gedood?’

‘Nee hoor, mensen hebben alleen maar last van mollen. Waarom begrijp ik niet. We doen zoveel goeds voor de natuur. Mijn kindertjes worden ergens anders uitgezet. We zullen vast en zeker wel horen waar of ze zich bevinden en dan kunnen we altijd een keer bij ze op visite gaan.

 

Einde