Is het een konijnenhol of.....?

Noortje en mama zitten samen op de schommel en hebben de grootste lol.

‘Mama, als je daar zin in hebt mag je van mij altijd op mijn schommel zitten,’ zegt Noortje.

‘Dat vind ik fijn om te horen. Gelukkig heeft papa de schommel breder gemaakt, zodat we er ook samen op kunnen schommelen,’ antwoordt mama en geeft een flinke ruk aan het touw.

‘Zullen we iets hoger schommelen?’

‘Ja…, laten we dat doen,’ antwoordt Noortje.

Ze kijkt recht vooruit op het meer. Op een gegeven moment gaat de schommel zo hoog dat de rand van het meer een moment uit haar blikveld verdwijnt. Ze knijpt haar ogen dicht en laat zich door de schommel heen en weer zwieren. Even droomt ze weg en laat de stilte op zich inwerken.

‘Ik word nu toch echt een beetje misselijk schat,’ fluistert mama plotseling. ‘Schommel jij nog maar lekker door. Ik heb nog zoveel te doen.’ Moeder loopt naar het huis en draait zich nog even om. Kijkt naar haar dochtertje en een trotse glimlacht verschijnt op haar gezicht.

Nu mama gestopt is met schommelen heeft Noortje er eigenlijk ook niet veel zin meer in. Het was best gezellig zo samen met mama, denkt ze en in gedachten loopt ze naar de waterkant.

Ze besluit om daar even te gaan zitten, maar dan vraagt ze zich af of die rare vogel misschien nog in de boom zit. Onderzoekend kijkt ze in het rond en roept: ‘Ja…, ja…, je verstop je zeker. Nou, ik bemoei me echt niet met jou hoor. Appelflap!’

Op eens hoort ze achter zich het voor haar al bekende zinnetje. ‘Daar bemoei ik me niet mee!’

Noortje draait zich om en ziet Oerepauwoerekoet boven op de kop van Droef zitten.

‘Je kunt dus wel degelijk vliegen,’ vraagt ze? ‘Laat Droef met rust, anders krijg je met mij te doen!’

‘Daar bemoei ik me niet mee, roept de vogel opnieuw,’ en vlieg terug naar zijn vertrouwde plekje in de boom.

Droef kijkt hem verbaast na en gaat weer in het gras liggen. Het lijkt wel alsof hij wil zeggen. Nou, daar ben ik het helemaal mee eens. Ik bemoei me er ook niet mee.

Noortje begrijpt dat het vandaag geen enkele zin heeft om Droef en de vreemde vogel zover te krijgen dat zij met haar willen praten of spelen.  Druilerig pakt ze een stok en slaat ermee tegen de struiken. Plotseling valt haar het hol op. Dat hol heeft ze al eens eerder gezien. Het is hetzelfde hol waar het takkenmannetje haar in wilde loodsen. Mooi dat ze daar niet in is getrapt. Ze gaat op haar hurken zitten en steekt de stok in het gat. Ineens ziet ze dat het groter en groter wordt. Het wordt zelfs zo groot dat ze er makkelijk inpast.

‘Nou mooi niet, echt niet,’ mummelt ze. Toch weerhoudt het haar niet om een paar stappen dichterbij te komen.

Onverwacht land de kraai voor de ingang en roept dat ze een paar stappen terug moet gaan.

‘Het is erg gevaarlijk. Loop alsjeblieft zo snel mogelijk weg voordat het te laat is!’

Maar Noortje hoort en ziet de kraai niet eens en ze gaat het hol in. Ergens is er een stemmetje in haar hoofd dat zegt dat ze terug moet gaan. Tegen de tijd dat ze weer helder kan denken, merkt ze dat het te laat is. De ingang is inmiddels weer gekrompen.

‘Oh nee, wat ben ik weer dom. Waarom trap ik er telkens opnieuw weer in. Er zit niets anders op dan door te lopen en hopen dat er ergens een andere uitgang is,’ mompelt ze.

‘Stop,’ wordt er geroepen.

Ondanks dat er een boel vuurvliegjes de gang verlichten, heeft ze het enorme spinnenweb over het hoofd gezien.

‘Niet door mijn web heen lopen anders moet ik het weer rechttrekken,’ roept een zwarte spin. ‘Wacht, ik zal een stukje van mijn web optillen zodat je er onderdoor kan. Je hebt geluk dat ik je zag, anders was je erin gelopen en dan zou ik je moeten opeten.’

Noortje vindt de spin eng en kruipt snel onder het web door. ‘Dank u, ik zal voortaan uitkijken.’

‘Ga maar liefje, maar pas op. Niet alle beesten zijn zo aardig als ik,’ antwoord de spin.

Er loopt een rilling over Noortjes rug. Alleen het idee al dat er nog meer van die enge beesten zijn doet haar een beetje huiveren en oplettend wandelt ze door. De spin krijgt gelijk, want opeens staat er een enorme grote rode mier voor haar.

‘Kijk nou eens mannen. Dat is nog eens een lekker hapje. Dat wordt smikkelen en smullen,’ roept hij naar de andere mieren, die achter hem staan.

Van schrik doet Noortje een paar stappen achteruit, maar de rode mier lacht haar gewoon uit.

‘Het heeft geen zin om te vluchten. Laat het maar toe. Je denkt toch niet dat wij zo’n lekker brokje vlees zullen laten gaan,’ roept de mier.

Noortje begrijpt dat ze iets moet bedenken. Ze besluit dat ze zo snel mogelijk weg moet rennen. Ze rent en rent en hoopt maar dat haar plan lukt, maar de mieren zijn sneller dan zij en één ervan trekt aan haar jurk. Ik ben er geweest, denkt ze. Maar zo snel geef ik mij niet gewonnen. Ik denk er niet over om het op te geven. Ook al ben ik moe en kan ik niet nog harder rennen, ik geef het niet op.

‘Bukken,’ hoort ze de stem van de spin roepen. Nu weet Noortje dat haar plannetje misschien toch gaat lukken. Snel laat ze zich vallen en rolt onder het web door. De rode mier wil hetzelfde doen maar hij is net te laat. Net op tijd laat de spin het net vallen en de rode mier wordt in het web gevangen en kan zich niet meer bewegen. De andere mieren kunnen alleen maar lijdzaam toezien hoe één van hen gevangen zit in het web.

‘Bedankt lieve spin. Je hebt mijn leven gered,’ fluistert Noortje.

De spin hoort haar al niet meer. Nee, die begint aan het lekkerste maaltje wat ze al in tijden niet meer heeft gegeten.

Noortje slaat opnieuw één van de vele gangen in, maar dan ineens valt haar een klein lichtje op.

‘Zou ik al die tijd in het rond hebben gelopen en ben ik weer gewoon terug in onze tuin,’ fluistert ze.

Als ze op het licht afloopt en ziet dat het een uitgang is, ziet ze inderdaad dat ze weer in de tuin is. Verderop is Droef, die bij zijn hok ligt te zien. Maar vreemd, hij lijkt wel zo groot als een paard. De bomen lijken wel vier keer zoveel hoger. Dicht bij het hol zit de kraai met zijn zwarte snavel en ook hij lijkt angstaanjagend groot.

‘Dit is echt niet leuk meer. Ik wil weer een gewoon meisje zijn,’ begint ze te jammeren.

Droef hoort het gejammer van Noortje en gaat op onderzoek uit. Hij snuift met zijn neus over de grond op zoek naar Noortje. Als Droef bij de kraai komt vliegt hij op.

‘Wegwezen stomme kraai. Je staat in de weg,’ snauwt Droef.

Af en toe blijft hij staan en luistert of hij Noortje nog kan horen. ‘Ik denk dat ik die kant op moet, daar moet ze ergens zijn,’ moppert hij.

‘Wie zoek je,’ vraagt de kraai?

‘Bemoei jij je er niet mee,’ antwoordt Droef.

‘Je lijkt die rare vogel wel. Die roept ook telkens dat ik me er niet mee moet bemoeien. Weet je wat ik denk? Ik denk dat je een papagaai bent, in plaats van een hond,’ grinnikt de kraai.

‘Help me liever om Noortje te vinden. Volgens mij is ze in gevaar, stomme kraai!’

‘Als je zo tegen me doet, zoek je haar maar lekker zelf. Ik heb haar voor het laatst gezien toen ze dat hol daar inging. Ik heb haar nog gewaarschuwd, maar ze luistert nooit naar wat ik zeg.’

Droef luistert al niet meer en rent op het hol af en de kraai vliegt achter hem aan. En ja, ze vinden Noortje inderdaad in het hol.

‘Zeg jonge dame, wat doe je daar. Ik had je toch gezegd dat dat gevaarlijk is,’ roept de kraai. ‘Kom maar snel naar buiten.’

Noortje weet niet of het wel veilig is om naar buiten te gaan. De anderen zijn immers zo groot. ‘Kom maar. Als je het hol uitkruipt dan ben je weer net zo groot als voorheen. Geloof me maar,’ zegt de kraai.

Achterdochtig kijkt ze hem aan maar dan knikt Droef een paar keer met zijn hoofd en dan durft ze het wel aan. Als ze uit het hol kruipt duurt het een paar tellen, maar dan wordt ze weer vanzelf de oude Noortje. Opgelucht kijkt ze in het rond en zucht. Gelukkig is het ook deze keer weer goed afgelopen, denkt ze.

 

Einde