Het Kerkhof

Het is een mooie zomerdag en mijn vrouw en ik besluiten om een fijne wandeling te maken rondom de waterpartij en het Scheveningse bos. De tijd lijkt hier enigszins te hebben stilgestaan. De statige woningen hebben nog steeds dezelfde uitstraling als vroeger. Voor de gewone burger gewoonweg niet te betalen, maar des ondanks mooi om te zien. Rondom het Westbroek park en de waterpartij is het gezellig druk en we lopen langs Madurodam en de oude Bataaf, die in de loop van de jaren wel de nodige veranderingen hebben doorgevoerd. Ook het verkeer is er drukker en we lopen richting Kerkhoflaan, om een bezoekje te brengen aan het oude kerkhof. Het kerkhof ligt in een prachtige omgeving, ondanks dat het zowat midden in de stad Den Haag ligt, straalt en heerst er altijd een serene rust. Het is dan ook steevast een feit dat er, tijdens een wandeling in deze omgeving, we ook een bezoek brengen aan dit kerkhof.
Elke stad of dorp kent zijn begraafplaats waar het merendeel zijn dierbare begraaft. Zo ook de Scheveningse bevolking die merendeels begraven wordt, in de Kerkhoflaan. Een enkeling, die de middelen had, kocht er zelfs een familiegraf. De minder bedeelde onder ons werden afzonderlijk begraven of in een gezamenlijk graf bijgezet, die dan werd gedeeld met twee of drie andere. Het is zeker een jaar of twee, misschien wel langer dat wij hier voor het laatst waren en het wat mij deze keer opviel was dat het geheel er enigszins verwaarloosd bij lag. Het onkruid en de paardenbloemen stonden er rijkelijk bij, en het gras kwam tot mijn kuiten. Gearmd en zwijgend liepen we over het pad. De familiegraven, waarvan de meeste er goed verzorgd bij lagen, ging over in…
Plots kwamen we voor een groen bord met witte letters tot stilstand. Het viel me op dat deze borden tegenwoordig wel drie keer groter waren dan vroeger. En met een brok in mijn keel, las ik.

“Door wettelijke bepalingen worden deze graven per …, opgehaald”

Ik bedacht me, dat als mijn liefste nu begraven zou worden, ik haar over vijftien jaar niet meer zou kunnen bezoeken. Ik liet mijn ogen langs de ingevallen graven gaan. Zo hier en daar stonden er verse bloemen bij de steen, deze waren dus recent nog bezocht. Ik heb diep in gedachten moeten zitten en had niet gemerkt dat mijn vrouw zich van me had losgemaakt.
Terwijl zij en ik de nieuwe graven van het afgelopen jaar aan het bekijken waren, kwam er een oude man leunend op zijn stok aanlopen. Zijn begeleidster droeg het bosje bloemen wat zij bij het stalletje aan de ingang hadden gekocht.
‘Wat is het gras hoog, ze mogen het weleens maaien’, zei hij.
Een moment keek ze hem aan, maar gaf geen antwoordt.
‘Ik ga even water halen, ik kom zo’, zei ze. De oude man knikte en bleef voor het graf staan. Met gebogen hoofd en zijn handen samengevouwen, staarde hij naar de steen.
‘Dag Knier, ik kon niet eerder bij je zijn. Jannie heeft me gebracht, ze is wat water gaan halen voor de bloemen, daar hou je toch zo van?’
‘Zo pa, hier heb ik wat water. We zullen de steen ook maar meteen wat opknappen.’
De oude man keek haar verdrietig aan.
‘Liggen er maar twee in dit graf of heeft die andere geen steen’, vroeg hij.
‘Ik weet het niet, misschien liggen er hier maar twee’, antwoordde ze, en vluchtig keek ze achterom.
Buiten een paar zingende vogels, werd het opeens beduidend stil en toen ik wilde doorlopen, kuchte hij en zei. ‘Dan moet ik maar gauw gaan, dan kan ik er nog bij.’
Ik draaide me om zag hem bedenkelijk staan. Triest keek hij naar het graf en tipte vluchtig een traan weg.
‘Die plant heeft Bert zeker neergezet, hij is niet van ons’, zei Jannie die de dorren bladeren ervan weg kneep.
De oude man die zijn verdriet niet aan haar toonde, vroeg plompverloren.
‘Ze kunnen me toch wel hier bij haar neerleggen, die plaats is toch nog vrij?’
‘Ja, dat zou best kunnen’, zei ze zonder op te kijken.
‘Misschien zijn er alleen nog maar wat botten van haar over als ik kom’, ging hij verder.
Een moment bleef ik diep getroffen staan, maar besloot toen om verder te lopen.
Even verderop bekeken mijn vrouw en ik de stenen van de nog niet zo oude graven, toen een man naast me zei. ‘Ze heeft een mooie leeftijd gehaald hé?’
Even begreep ik niet wat hij bedoelde, maar toen ik naar de steen keek, zag ik dat ze 102 was geworden. Ik zelf ben niet zo’n kei om mijn gevoelens in het openbaar te tonen en antwoordde dan ook onbezonnen. ‘Daar wil ik voor tekenen, maar dan wel in een goede gezondheid.’
‘Ik ben ook al 78″, ging hij verder. ‘Ze heeft altijd hard gewerkt, ze liep wat af met haar handeltje vis. Twee wereldoorlogen heeft ze meegemaakt. Ik zelf ben in de tweede wereldoorlog 5 jaar in Engeland geweest. Ik voer op een mijnenveger. Van de 40 man zijn er maar tien af gekomen.’
Aandachtig luisterde ik naar zijn verhaal en bedacht me dat de man wel heel veel geluk had gehad om bij één van de laatste 10 te hebben behoort. Ik nam afscheid van hem en vervolgde mijn eigen weg. De oude man stond nog steeds liefdevol bij het graf van zijn vrouw en praatte nog steeds tegen haar. Hoeveel hij haar mistte en dat hij zo graag bij haar wilde zijn.
Zo stil mogelijk liepen we verder. Van opzij keek ik naar mijn vrouw en was dankbaar dat ik haar nog bij me had. Ze stak haar arm door de mijne, pakte mijn hand, kneep erin en stak hem samen in mijn jaszak. Even legde ze haar hoofd tegen mijn schouder en zei.
‘Je hebt geen religie nodig om tot bezinning te komen. Als er een God bestaat, dan zal hij of zij zeker ook voor ons wel stoeltje hebben.’
Plotseling bleef ze staan, wees naar de graven en zei. ‘Hier kijk nou, de meeste hebben groen uitgeslagen stenen. Dat is toch wel veelzeggend.’
Ze stapte op één van de vele niet meer bezochte grafstenen en las.
‘Hier rust mijn lieve man vader en opa, ‘wel verloren, maar niet vergeten’. Gelukkig komen wij ze af en toe nog eens bezoekje brengen, waar of niet, fluisterde ze’
Ik moest erom lachen en zei. ‘Zo kan die wel weer, maar je hebt volkomen gelijk. Kom, ik heb trek in koffie gekregen’, en tevreden liepen we het kerkhof af.

Einde