Dinner by candlelight

Heden

 

Sophie beweegt zich rustig naar de gereserveerde tafel. Deze was met veel zorg gedekt. De afstand tussen het servies, de glazen en het bestek waren volgens de etiquette op tafel geplaatst. De beiden kandelaars en het boeketje maakte het geheel compleet.

De koningsblauwe jurk laat haar figuur sierlijk uitkomen. Haar licht blauwe ogen schitteren in het zachtgele licht. Niemand zou de tegenstrijdige gevoelens, die op dit moment door haar heen gingen kunnen begrijpen. Dit was één van die avonden waar zij altijd tegen opzag. Niet omdat ze het niet fantastisch vond om zo chic uit eten te gaan. Nee dat was het niet, maar zij kent de keerzijde van het leven.

Haar gedachten voeren haar telkens terug naar haar jeugd, en dan ziet ze het armoedige wijkje weer levendig voor zich. Daar waar de meeste zich met weinig moesten behelpen omdat armoede zichzelf in stand houdt.

Ze vroeg zich af hoeveel van haar leeftijdsgenootjes uit die armoedegrens hadden kunnen ontsnappen.

Er was discipline en kracht voor nodig, en soms ligt de eenzaamheid op de loer. De machtsverschillen tussen arm en rijk blijven immers bestaan en worden groter naar mate men hoger op de sociale ladder stijgt of daalt.

Eén van de obers steekt de kaarsen aan, en zijn collega verzoekt de aanwezig plaats te nemen. Hij kijkt Sophie vriendelijk aan en schuift haar stoel wat naar achteren.

Ze bedankt hem vriendelijk. Dan reikt hij haar de menukaart aan en zegt: ‘De kreeft is hier optimaal mevrouw.’

Ze knikt verlegen en keert weer terug in het verleden.

 

Eind 1967

 

De sneeuwvlokken dwarrelen als veertjes naar beneden. Vanachter het raam staart Sofie naar de besneeuwde straat. Ze ziet de buurtkinderen een glijbaan maken. Eerst wat wankelend, maar al snel vinden zij hun evenwicht terug en één voor één glijden ze achter elkaar over de baan. Bram zwaait naar haar en vraagt of ze ook naar buiten komt. Ze schudt met haar hooft en steekt haar tong naar hem uit. Hij begrijpt dat het geen zin heeft om haar over te halen en spijtig steekt hij zijn handen in de lucht.

Sophie wrijft over haar benen en wikkelt de deken nog wat steviger om haar voeten. Oh, wat zijn ze koud. Aan de overkant ziet ze de buurvrouw voorovergebogen over de tafel staan. Op de gedekte tafel ziet ze het schijnsel van de brandende kaarsen met hun geel oranjeachtige gloed, die zich een weg banen tussen de kristalliserende sneeuwvlokken. De sneeuw, die nog steeds naar beneden dwarrelt lijken samen met de spelende kinderen zo uit een sprookjesboek te komen.

‘Als ik hier een foto van zou kunnen maken, zou ik er vast en zeker een prijs mee winnen,’ fluistert Sophie.

Opnieuw probeert ze haar voeten warm te wrijven, maar springt dan plotseling op.

‘Oh jee, ik moet Japie en Lientje nog te eten geven,’ en ze rent naar het hok, die achter het erf in een schuurtje staat. Ze voelt de snijdende kou, maar is vastbesloten om de konijnen te voeren. Ze had een winterpeen van de groenteboer gekregen. Zo nu en dan krijgt ze wat afgedankt voer waar, ze hem altijd heel dankbaar voor is. Ze breekt de peen in stukken en geef beiden elk hun deel. Japie die het nieuwsgierigst is, zet zijn pootjes tegen het gaas en met zijn neusje besnuffelde hij haar vingers.

‘Hier Japie, een lekker stukje winterpeen. Ja, Lientje, niet zo ongeduldig. Ook jij krijgt er één. Wat zijn jullie al groot geworden. Eet maar lekker op, dan blijven jullie gezond.’

Sophie stampt met haar voetjes om warm te blijven en snel gaat ze weer naar binnen.

‘Gelukkig hebben ze een dikke vacht tegen de kou,’ fluisterde ze. ‘Brr wat is het koud!’

Opnieuw pakt ze de deken en slaat deze rond haar schouders. Snel ruimt ze nog even de rommel, die haar broertjes hebben gemaakt, op en besluit om weer bij het raam te gaan zitten. De straat is inmiddels leeg en in de verte hoort ze de torenklok acht uur slaan.

‘Oh jee, is het al zo laat.’

Ze staart naar de spelende vlammetjes die de kaarsen aan de overkant veroorzaken.  In het licht kan ze de buurtjes goed onderscheiden en in gedachten probeert ze te bedenken waar ze het over zouden kunnen hebben. Haar dagdromen voeren haar weg uit de werkelijkheid en al snel voelt ze de kou niet meer.

In het schijnsel van het licht ziet ze dat de man zich naar voren buigt en zijn vrouw liefdevol kust. Zij op haar beurt strijkt met haar handen door zijn haren.

Sophie schrikt op uit haar dagdroom als er een stel luidruchtig langs haar raam loopt.

‘Moet je dat eens zien. Dat stel is wel erg klef. Zag je dat,’ zegt de man die gearmd naast zijn jonge vrouw langs het raam loopt.

‘Ja, ze kusten elkaar. Jeetje wat gezellig zo met al dat licht.’

‘Dat is nou eens romantiek. Ik zie jou dat nog niet doen, terwijl wij vrouwen dat van tijd tot tijd nodig hebben. We hebben een mooie kandelaar, maar de kaarsen zijn onderhand zo oud geworden dat inmiddels verkleurd zijn. Loop nou maar door. Je zou hier eens een voorbeeld aan kunnen nemen. Jij moet nog veel leren wat romantiek aangaat,’ antwoordt zijn vrouw.

Er verschijnt een glimlach rond de mond van Sophie. Wat zij aan de overkant ziet heette dus romantiek. Nou daar was hier in huis niets van terug te vinden, nee integendeel.

Ze staat op en gaat in het hoekje van de versleten bank zitten. Trekt haar knietjes op en nestelt zich in de oude versleten deken.

Langzaam zakt ze weer weg in haar droomwereld. Een droomwereld waarin ze een zelfstandig bestaan creëert en een oplossing zoekt om uit haar huidige situatie te ontsnappen.

Plotseling hoort ze een indringend gekrijs, maar ze kan niet achterhalen waar het geluid vandaan komt. Het is maar goed dat ze niet weet wat er zich achter in het schuurtje afspeelt.’

 

‘Geen probleem, het is zo gefikst,’ zegt de man en opent het konijnenhok.

‘Eèn voor èèn pakt hij de konijnen en slaat deze met een eind hout achter hun oren. Bij de tweede slaat hij mis en even is er een afschuwelijk gekrijs te horen. De volgende slag is raak en dan is het stil. Hij bindt de pootjes bij elkaar en overhandigt de konijnen aan de man die voor het hekje staat te wachten. Deze haalt het afgesproken bedrag uit zijn beurs en neemt de konijnen van Sofie’s vader over.

‘Bedankt hè, ook namens moeder de vrouw,’ zegt de man en verdwijnt in de duisternis.

 

Van achter het slaapkamerraam hebben de broertjes van Sofie het gebeuren gadegeslagen en ze rennen naar de woonkamer.

‘Sofie, Sofie. Papa heeft onze konijnen verkocht,’ roepen ze in paniek.

Even denkt Sofie dat ze een grapje maken, maar dan ziet ze de paniek in hun oogjes. Ze rent naar buiten en ziet haar vader nog net achter het schuurtje verdwijnen. De hokken zijn leeg en ze voelt een intens verdriet en een machteloosheid in zich opborrelen.

‘Papa heeft ze aan een man verkocht,’ snikt èèn van haar broertjes.

Zwijgend kijkt ze nog steeds naar het hok, waar ze nog geen half uurtje geleden de konijnen nog liefkozend had geaaid en gevoerd. Ze voelt de tranen in haar ogen branden en al snel vloeien ze over haar wangen. Sofie voelt zelfs de kou aan haar voeten niet meer. In paniek rent ze de poort in, in de hoop de man te vinden en hem te smeken haar konijnen terug te geven. De man is in geen velden of wegen te bekennen.  Ze ziet haar vader om de hoek verdwijnen en ze weet maar al te goed waar het geld, dat hij voor Japie en Lientje heeft gekregen naar toe gaat.

Regelrecht naar de kroeg. Vaak vroeg ze zich af wat voor mensen kroegbazen waren. Weten ze dan niet welk leed ze aanrichten met het geld dat ze verdiende aan de verkoop van hun waar.

Verslagen wandelt ze terug en ziet de kinderen huilend voor het lege hok staan. Ze knuffelt ze, ondanks dat ook zij zo verdrietig is.

‘Mag ik de winterpeen Sofie,’ vraagt èèn van haar broertjes. ‘Japie en Lientje komen toch niet meer terug.’

‘Kom jongens, gauw naar binnen en naar jullie bedje. Misschien heeft papa ze alleen maar even uitgeleend en zitten ze morgen gewoon weer in hun hok,’ probeert ze de broertjes te troosten.

Ze pakt ze beiden bij de hand en wandelt naar binnen. Samen zingen ze nog een liedje en dan brengt ze de kleintjes naar bed.

‘Ga nu maar lekker onder de dekens liggen, want het wordt erg koud vannacht. Slaap lekker,’ en liefdevol geeft ze beiden een nachtkus.

Voordat ze weer op haar vertrouwde plekje op de bank gaat zitten, kijkt ze nog even bij haar moeder, die hoogzwanger is. De baby kan elk moment geboren worden en Sofie weet dat dat weer een boel werk met zich meebrengt.

‘Is alles klaar voor de baby. Heb je de was van vandaag nog gedaan. Veeg de sneeuw nog even van de stoep en het erf achter de keukendeur weg. Je weet hoe je vader te keer kan gaan.

Wil je nog even een bakje koffie voor me maken,’ vraagt haar moeder.

‘Ja mam,’ antwoordt Sofie vermoeid.

Voordat ze naar de keuken gaat controleert ze nog even of haar broertjes inmiddels in slaap zijn gevallen. Tot haar grote schrik ziet ze er maar èèn in zijn bedje liggen. Waar kan hij toch zijn, mijmert ze in zichzelf. In huis is hij niet te vinden, ze trekt haar schoenen aan en gaat naar buiten. Al snel vindt ze hem en ziet dat hij ijverig de sneeuw aan het fijnstampen is.

‘Moet jij niet in je bed liggen. Kom, ben je nou helemaal belatafelt!’

‘Kijk nou Sofie, ik maak een sneeuwhut. De meester heeft verteld dat het binnenin een sneeuwhut veel warmer is dan onder een deken. Ach, toe nou, mag ik hier slapen?’

‘Laten we dat nou maar niet doen, misschien vergist de meester zich wel. Laat mij je nou maar gewoon naar je eigen bedje brengen. Ik denk dat je eerst heel goed moet leren hoe je een sneeuwhut moet maken voordat je er echt in zou kunnen slapen.’

Samenlopen ze door de heldere avond weer naar huis. De sneeuw schittert als diamantjes in het avondlicht hen toe. Ze lopen langs het huis waar de buurtjes nog steeds aan hun rijkelijke maaltijd bezig zijn. De geur van de kip in een heerlijke saus dringt hun neus binnen.

‘Ruik eens Sofie, wat lekker hè,’ fluistert haar broertje.

Ze aait hem over zijn bol terwijl hun maagjes reageren op de geur van de kip.

Ja, dit is heel wat anders dan de boterham met wat margarine die zij vanavond hadden gekregen. Hongerig lopen ze naar huis.

‘Later als ik groot ben dan maakt ik voor ons ook zo’n heerlijke kip klaar,’ belooft ze haar broertje.

Blij kijkt hij haar aan en volwassen antwoordt hij: ‘Afgesproken.’

Thuis brengt ze hem weer snel naar zijn bedje en wrijft nog even zijn beentjes warm.

In de keuken steekt ze het gas aan om het water in de wasketel, die op het fornuis staat op te warmen. Ze moet er zuinig mee zijn want de flessen waren toch al zo snel leeg. Al weken hadden ze geen gas via het net meer. Deze was wegens achterstallige betaling afgesloten. Normaal gesproken draaide ze op het erfje, via het putje de kraan dicht, maar deze was eenvoudig zelf weer open te draaien. Dus had het elektriciteitsbedrijf deze keer de leiding onklaar gemaakt. Op een ochtend waren ze gekomen en hadden een gat in de poort gegraven om de leiding onklaar te maken. Sofie moest er niet aandenken hoeveel extra kosten dat weer met zich mee gaat brengen als deze werd aangesloten. Terwijl ze daarover piekerde doet ze trouw de was zoals moeder het haar had geleerd. Haar kleine handjes gaan gedreven over de wasplank. Af en toe voelt ze de pijn die de wasborstel in haar handjes veroorzaakt. De hardnekkige vlekken smeert ze in met een beetje Sunlightzeep en dan borstelt ze het vuil er meestal wel af. Het naspoelen is het vervelends, omdat het water zo koud is. Na het spoelen hangt ze de was buiten, waar het al snel zo stijf als een plank aan de lijn hangt. Eindelijk is ze klaar en vermoeid gaat ze weer op haar vertrouwde plekje bij het raam zitten.

 

 

Plotseling ziet ze een schaduw voor het raam staan. Er staan twee mannen in uniform voor de deur. Sophie herkent één van de mannen en ziet dat de andere een boekje uit de binnenzak van zijn warme overjas haalt.

‘Dit is het adres waar we moeten zijn,’ zegt hij.

Zo laat nog op pad, denkt Sofie,’ en heeft geen idee wat ze nu zou moeten doen. Het tolt in haar kleine hoofdje, ze weet maar al te goed dat de problemen zich blijven opstapelen. De kans is groot dat zij er weer op uit werd gestuurd om het probleem op te lossen.

Haar moeder ligt hoogzwanger en moe op bed en er was niemand die hulp bood. Logisch, men bleef niet aan de gang, er was immers altijd wel wat aan de hand.

Even hoopt ze dat de mannen alsnog zouden doorlopen of dat ze bij de verkeerde deur zijn blijven staan.

Eén van de mannen trek aan de bel. Het geluid van de bel is met geen mogelijkheid te negeren. Hij trekt er nog driemaal aan, alsof hij wilde zeggen dat er met hem niet te spotten viel.

Even twijfelt Sophie of ze wel open zou doen. Ze weet maar al te goed waarvoor ze aanbellen. Nee, deze keer zouden ze geen genoegen nemen met een leugen.

Toch moest ze iets doen, ze wilde niet dat de andere kinderen wakker zouden worden.

Angstig staat ze op en schoorvoetend loopt ze naar de voordeur. Voordat ze hem opent staakt ze een diepe zucht en dan opent ze de deur.

De mannen kijken haar zwijgend aan. De grote man met zijn brede schouders herkent haar van de vorige keren dat hij aan de deur was geweest. Hij haatte dit. Het gebeurde zo vaak dat de deur werd geopend door een kind met de mededeling dat papa en mamma niet thuis waren. Inmiddels hadden ze voor deze situaties, een beroepsmasker gecreëerd, anders zou de kans groot zijn dat ze er op den duur zelf aan onderdoor zouden gaan. 

‘Is je vader of moeder thuis,’ vraagt de man.

Ze kijkt ze even zwijgend aan. In het schijnsel van de lantarenpaal herkent ze inderdaad de enorme grote man met zijn brede schouders. Waarschijnlijk was deze speciaal om zijn postuur uitgekozen om dit werk te doen. De andere man was een lange magere. Hij was altijd degene die aan het woord was en geen genoegen nam met ‘NEE’.

Vreemd meestal kwamen ze vroeg in de ochtend, maar soms veranderde ze van tactiek, zoals nu vroeg in de avond. Waarschijnlijk omdat de meeste mensen niet opendeden. Als ze werden gesignaleerd waarschuwde de buurtjes elkaar en ging het als een lopend vuurtje dat de heren van het G.E.B. in aantocht waren.

‘Mijn moeder ligt al op bed, ze is erg moe,’ probeerde ze de man te overtuigen in de hoop dat ze een andere keer terug zouden komen.

“Ga haar toch maar even halen,’ zegt de magere man.

Sofie gaat naar de slaapkamer, waar haar moeder een diepe zucht slaakt en haar aanhoort.

‘Waarom heb je niet gezegd dat ik niet thuis ben. Je weet toch wat ze willen. Vraag maar of ze een andere keer terug willen komen.’

‘Dat doen ze niet mam. Ze deden dat de vorige keer ook niet. Kom op mam. Dat weet je toch nog wel.’

‘Nou goed, ik kom al,’ snauwt ze. Zuchtend en steunend loop ze al sloffend naar de deur.

‘Goedenavond heren, wat is er aan de hand?’

‘Wel mevrouwtje, wat mij betreft niets. Tenzij u deze rekening niet direct betaalt, anders zullen wij u moeten afsluiten.’

‘Dat kan niet, u ziet toch wel dat ik op alle dag loop.’

‘Ja, dat zien wij ook wel, maar u zult toch echt moeten betalen. Dit is al de tweede keer dat we bij u langskomen en de vorige keer had u beloofd deze rekening zo snel mogelijk te betalen. Helaas is de rekening nu alleen maar opgelopen. In die tussentijd heeft u uw kinderbijslag ontvangen, dus u had daarvan deze rekening kunnen betalen. Als u nu niet direct betaalt, zullen we u toch echt moeten afsluiten.’

Verslagen gaat moeder opzij. Ze begrijpt dat de heren zich deze keer niet met een smoes laten wegsturen. Haar hersens pijnigt ze af met de vraag waar ze het geld vandaan zou moeten halen. De man had gelijk. Het bedrag loopt alleen maar op. Ook het afsluiten brengt weer kosten met zich mee. Ze had de rekening inderdaad moeten betalen, maar ja, toen het geld binnen was moest de huurachterstand ook al betaald worden. Moeder doet een stap achteruit en de mannen treden binnen.

De lichtmeter bevindt zich in de hoek van de huiskamer direct naast de deur.

Sofie kijkt de mannen en haar moeder verschikt aan en begint zachtjes te huilen. Ze is moe en weet dat de nieuwe baby elk moment geboren zou kunnen worden. Vandaag hadden ze ook al geen geld gehad om boodschappen te kunnen doen. Weer tolt het in haar hoofdje en raakt in paniek.

‘Maar u kunt het licht niet afsluiten. Mamma krijgt gauw de baby. We kunnen u niet betalen. Er was vandaag niet eens geld om eten voor ons te kopen.’

De man kijkt haar somber aan, aait over haar bol en zegt: ‘Moet jij nog niet in je bed liggen?’

‘Nee hoor, ik help mamma,’ en weer rollen de tranen over haar wangen.

Ze ziet dat de man in zijn binnenzak naar iets zoekt en haalt zijn portemonnee tevoorschijn. Pakt er een rijksdaalder uit en geef hem aan haar.

‘Hier, koop hier morgen maar een brood en melk voor. Hebben jij en de andere kinderen in ieder geval morgen iets te eten.’

Verbaast kijkt Sofie naar de rijksdaalder in haar handje en zachtjes zegt ze.

‘Maar die kan ik u niet teruggeven hoor.’

‘Dat hoeft ook niet, hij is voor jou.’

Snel knijpt Sofie haar handje dicht. Stel je voor dat hij de rijksdaalder terug zou willen.

Intussen verwijdert zijn collega de zegel van de elektriciteitsmeter en sluit de toevoer af.  Verzegelt de meter opnieuw en vult het formulier in. Deze overhandigt hij aan haar moeder en zegt:

‘Zo mevrouwtje, met dit formulier kunt u zich op het hoofdkantoor melden en de rekening betalen. Zodra deze is voldaan komen wij u weer zo snel mogelijk aansluiten. Probeer in het vervolg de rekeningen op tijd te betalen dan bespaart u zichzelf en u gezin veel leed.’

Haar moeder knikt van schaamte en laat de mannen uit.

‘Ik durf er een weddenschap op af te sluiten, dat de rest van de adressen die we nog moeten aflopen, niet thuis zijn. Misschien dat we die morgen maar een bezoekje moeten brengen,’ zegt één van de mannen.

Sofie bekijkt en bevoelt de rijksdaalder. Liefdevol drukt ze hem tegen haar borst. Morgen, ja morgenochtend zou ze er een brood en een pak hagelslag voor kopen. Dan hoeven de kinderen in ieder geval niet met een lege maag naar school. Ze stopt hem in haar schortzakje en wandelt naar het schuurtje. Misschien had ze gedroomd en zitten Japie en Lientje gewoon in hun hokje.

Maar helaas, ze begrijpt maar al te goed dat het de werkelijkheid was. Triest staart ze naar het hok. In gedachten hoort ze weer dat afgrijselijke gekrijs dat zij eerder op de avond had waargenomen. Ze hoopt maar dat haar broertjes het gekrijs niet hadden gehoord.

‘Nee, we krijgen ze niet meer terug. Dat is wel duidelijk,’ fluistert ze.

Haar gedachten worden verstoord omdat ze achter zich het hekje hoort kraken en vlak daarop een doffe klap.

Ze ziet haar vader languit in de sneeuw liggen. De dranklucht, die hij verspreid komt haar tegemoet.

Zachtjes gaat ze naar binnen en neemt plaats in een donker hoekje. Haar vader komt waggelend de kamer binnen. Voordat hij de slaapkamer in verdwijnt struikelt hij nog een paar keer Sofie sluip naar boven en controleert of haar broertjes nog slapen. Opgelucht loopt ze weer naar de huiskamer en zoekt in de kast naar de kaars die ze nog over heeft van de vorige keer dat het licht was afgesneden. Ze steekt het lontje aan en laat een paar druppels vet op het schoteltje vallen zodat de kaars op het schoteltje blijft staan.

Liefdevol wrijft ze over het grote sprookjesboek dat ze van de buurvrouw had gekregen en slaat deze open. In het zwakke kaarslicht probeert ze èèn van de verhaaltjes te lezen. Eigenlijk kent ze ze bijna allemaal uit haar hoofd. Ze helpen haar de wereld wat mooier te zien dan dat zij deze in werkelijkheid beleeft, maar begrijpt heel goed dat ze hard zal moeten vechten om een beter bestaan voor zichzelf op te bouwen. Wat nog het meeste aan haar knaagt is dat zij heel goed begrijpt dat ze misschien haar broertjes en zusjes hiervoor moet opofferen.

Vermoeid wrijft ze in haar ogen en legt het boek opzij.

Weer tuurt ze naar de overkant. Op de tafel staan nog steeds de brandende kaarsen, maar er is nu ook een zee van licht die wordt verspreid door de schemerlampen. Het licht van de lantarenpaal verdwijnt hierbij in het niets. Er gaat een rilling door Sofie als ze ziet dat haar kaars nog maar een stompje is. Het flikkert en laat een zwarte walm opstijgen.

Wat zit de wereld toch raar in elkaar. Voor de èèn is een brandende kaars gezelligheid en romantiek, terwijl het voor een ander pure armoede is, mijmert ze.

Ze werpt nog een blik op het stel dat het samen zo fijn hebben. Ze kent ze wel. Zijn altijd heel vriendelijk voor haar. Van hen had ze het mooie sprookjesboek gekregen en af en toe babbelen ze heel gezellig met haar. Het is een leuk stel en ze is erg op ze gesteld. Haar ogen worden zwaar en vermoeid zakt ze in een diepe slaap.

 

Heden

 

‘Sofie, zal ik de wijn bij laten schenken? Kijk nou, je hebt nog niets gegeten. Sla je deze gang over?’

Sofie komt weer terug in de werkelijkheid en bekijkt haar gezelschap. Ze voelt zich een beetje schuldig omdat ze zo afwezig was. Kijkt haar tafelheer aan en zegt: ‘Sorry, ik was even met mijn gedachten elders.’

Ze wenkt de ober en hij schenkt haar glas op professionele wijze vol. Sofie bedankt hem vriendelijk en kijkt in het rond.  Een fijn geluksgevoel komt bij haar boven en bedenkt dat het haar uiteindelijk toch is gelukt om haar sprookje te bewerkstelligen en dat is iets om heel dankbaar voor te zijn.

 

Einde