De Zonsondergang

Mijn kleinzoon banjert al schoppend door de herfstbladeren. Het knisperende geluid van de bladeren zorgt ervoor dat hij zich nog wilder door de berg heen worstelt. Het plezier dat hij eraan beleeft straalt van zijn gezichtje af. Hij kan er geen genoeg van krijgen en schopt telkens weer de bladeren omhoog. Als de zon erop schijnt krijgen de opwaaiende bladeren een oranjeachtige gloed.

‘Kom knul, we gaan naar oma,’ dring ik aan. Hij kijkt mij aan en probeert nog wat tijd te rekken. Moeizaam kan hij zich van de berg bladeren losmaken en wandelt braaf aan mijn hand mee naar huis. Al snel wordt zijn aandacht weer opgeëist door zijn omgeving. Aandachtig kijkt hij naar de timmerman die in de speeltuin bezig is het dak van de glijbaan te repareren.

Bedenkelijk staat hij de werkzaamheden van de timmerman gade te slaan. Niet begrijpend wat de man aan het doen is, kijkt hij de man en mij om de beurt glimlachend aan.

“Wat bent u aan het doen,’ vraagt hij plots.

‘Ik maak het dak.’

‘Anders,’ vraagt mijn kleinzoon met zijn stopwoordje, waar hij ons iedere keer mee probeert te vangen.

De man laat zijn hamer langs zijn lichaam hangen, kijkt mijn kleinzoon aan en je ziet hem nadenken. Plots verschijnt er een glimlach om zijn mond en zegt: ‘Nee hè, de waarom fase,’ slaat met zijn hamer tegen het dak en roept naar mijn kleinzoon.  ‘Anders blijft hij stuk en dan rot het dak eraf.’

‘Oh, maar dan moet je er een schroef indraaien. Dan blijft hij heel,’ is het antwoord van mijn kleinzoon.

‘Dat kan ook,’ antwoordt de timmerman.

‘Nou zullen we nu dan maar naar oma gaan?’

Wat mokkend kijkt hij mij aan, dan draait hij zich om naar de timmerman en zwaait vluchtig naar hem.

Als ik de voordeur open, zie ik de oranjeachtige kleuren van de ondergaande zon de woonkamer binnen stralen. Door het raam is een prachtige rode zon te zien en de hemel erom heen kleurt mee.

‘Wat is dat opa?’

‘Dat is de ondergaande zon. Ga maar bij oma voor het raam kijken.’

Hij loopt naar het raam en met zijn handjes onder zijn kin bewondert hij de grote rode bol die laag aan de hemel staat. Dit natuurverschijnsel is ieder jaar een lust voor het oog om te zien.

Luuk staat nog steeds naast oma het schouwspel te bekijken en oma probeerde hem uit te leggen hoe het komt dat de zon zo laag aan de hemel te zien is. Ik neem plaats op de bank en luister aandachtig hoe ze hem dit verschijnsel probeert uit te leggen.

Ze pakt zijn voetbal op en zegt: ‘Kijk Luuk, we doen nu even of jouw bal de zon is.’

‘Dat kan toch niet, oma?’

‘Jawel, we doen toch alsof. Kijk, nu gaat de zon zakken en dan verdwijnt hij langzaam naar de andere kant van de aarde. Daar wonen ook kleine jongentjes, zoals jij. Wanneer de zon aan de andere kant van de aarde is, dan is het hier donker en is het licht bij die andere kleine jongens.’

Wijs keek hij van zijn voetbal naar de zon die steeds meer begon weg te zakken.

‘Nu wordt het donker en aan de andere kant licht.’

’Ja lieverd, nu wordt het donker.’

Ik dacht dat hij het begrepen had en zonder woorden kijken ze samen naar de ondergaande zon.

‘Nu is het echt donker hè oma. Mag ik de lamp aandoen?’

‘Natuurlijk knul.’

‘De lamp gaat alleen aan als het donker wordt, ja toch? ‘Ja, hè opa,’ en kijkt voor bevestiging mijn richting op.

 

Na het eten gaat hij in bad waar hij al zijn bad speeltjes verzamelt en ik hoor hem hele verhalen vertellen. En natuurlijk telkens zijn stopwoordje, te pas en te onpas gebruiken . ‘Anders?’

Na de koffie wordt het tijd om naar bed te gaan en zoals gewoonlijk wil hij nog steeds niet in zijn eigen bedje, maar verkiest hij nog steeds het ledikantje dat in onze slaapkamer staat.

Moe van de dag, laat hij zich vallen. Neemt zijn dekentje tussen zijn beiden handjes en binnen de kortste keer valt hij in een diepe slaap.

 

De volgende morgen dringt het daglicht door een kier van de gordijnen. Ik rek me eens goed uit en ligt te wachten tot de kleine jongen wakker wordt. Ik had hem al horen woelen en het zou niet lang meer duren voor ik zijn koppetje boven het ledikant zien verschijnen.

‘Opa, Luuk is wakker. Het licht is er weer. Nu is het aan de andere kant donker hè!’

Ik ben even beduusd over zijn opmerking. Ik had alles verwacht, maar niet dat hij het verhaal van zijn oma begrepen had. Ik til hem uit bed en zet hem op de grond. Meteen rent hij naar de keuken aan de andere kant van het huis en klimt op het keukentrapje om naar buiten te turen.

‘Is er iets Luuk,’ vraag ik.

Hij kijkt me verbaast aan en zegt plots: ‘Aan de andere kant is het ook licht!’

Einde