De Schapen

Na een langdurige regenperiode is de temperatuur buiten eindelijk weer behaaglijk. De zon schijnt hoog aan de hemel en nodigt je uit om vooral naar buiten te gaan.

Onze kleinzoon speelt met zijn legotrein en zijn zusje, die in de box ligt volgt met haar grote blauwe ogen elke beweging van de trein. Ze schatert het uit van pret wanneer het treintje langs haar box rijdt. Na een tijdje hebben ze er genoeg van en oma besluit om samen met hun tante en de koters naar buiten te gaan. Mijn kleindochter wordt in de wandelwagen gezet en haar broer loopt met zijn korte beentjes vooruit.  Hij rent heen en weer en telkens tikt hij oma aan en roept: ‘Tik, nu ben jij hem oma.’

Eerst wordt er een bezoekje gebracht aan de kalkoenen en de struisvogels die aan de linkerkant van het veld staan. Al snel heeft hij er genoeg van en hij begint rondjes om de wandelwagen te rennen en iedere keer als hij weer bij zijn zusje komt roept hij ‘Kiekeboe’, en dan klapt ze van plezier in haar handjes.

Verderop, staan de schapen, die gewillig naar het hek komen. Eén van de schapen steekt haar kop door een gat van het hek omdat het gras aan de andere kant nog lekkerder is. Blijkbaar is bij schapen het gras ook altijd groener bij de buren. Het vers geplukte gras, rolt ze in haar bek heen en weer en mekkerend laat ze weten: ‘Tot hier, en niet verder.’

Geschrokken en verbaast blijft mijn kleinzoon staan. Steekt zijn hoofd wat naar voren en begint plotseling heel hard te lachen. Met half dichtgeknepen ogen kijkt hij naar het schaap dat op haar beurt haar kont naar hem toegedraaid. Het schaap kijkt om en blijft hem strak aankijken en houdt op met mekkeren.

‘Tante Hedda, de batterijen zijn op,’ roept hij naar zijn tante wier naam hij nog niet goed kon uitspreken. Zijn tante komt achter hem staan, klapt in haar handen en verbaasd kijkt hij haar aan. Het schaap doet een paar passen naar voren en begint dan hart te blaten.

‘Oma oma, hij doet het weer. Telkens als het schaap stopt met mekkeren, klapt hij in zijn handjes en zo gaat hij alle schapen langs. De één mekkert wel en de ander negeert hem, maar het maakt hem niets uit. Hij heeft een nieuw spelletje ontdekt. Schaterend van het lachen, kan hij er maar geen genoeg van krijgen. Tot hij zich opeens bedenkt en roept: ‘Oma, zullen we nu naar de ganzen gaan?’  Snel huppelt hij vooruit naar de ganzen. De wereld om hem heen is veel te spannend. Hij wil er geen seconden van missen.

 

Einde