De kerstduifjes

In een klein een lieflijk hofje woont een bejaarde vrouw. Ze is een vriendelijk mens en altijd bereid om de ander met een glimlach en een bemoedigend woord tegemoet te treden. Al jaren wordt ze getergd door reuma en de pijn die dat veroorzaakt. Er zijn periode dat zij zich met moeite kan voortbewegen, maar ondanks dat blijft ze zorgzaam voor haar man en haar hondjes. Haar huwelijk is niet al te best, maar dat ligt zeker niet aan haar. Haar man heeft totaal geen begrip voor haar pijn en gefrustreerd moppert hij dat ze niet zo moet zeuren en kwetst haar dikwijls. Naar mate ze ouder wordt worden ook zijn grieven groter.

De zorg voor hem valt haar zwaar en haar lichaam kan de zorg voor hem niet meer aan. Alle dagen zit hij in zijn stoel en volgt ze zijn commando’s op. Door zijn zware gewicht is het voor haar niet meer mogelijk om hem te verzorgen en zo breekt de dag aan dat hij moet worden opgenomen in een verpleeghuis.

Plichtsgetrouw blijft ze hem elke dag bezoeken. Een enkele keer moet ze verstek laten gaan omdat ook zij regelmatig naar de dokter moet. Hij moppert dan en daar voelt ze zich heel schuldig over. In de loop van de jaren is ze datgene gaan geloven waar hij haar telkens van beschuldigd.

Het bezorgt haar een ondragelijk pijn en ze is moe…, zo moe. 

 

Elke dag omstreeks dezelfde tijd laat Lieske haar hondjes in de vroege morgen uit en wandelt door het parkje achter het hofje. Lieske heeft niet door dat haar buurvrouw haar vaak van achter het raam nakijkt. De buurvrouw kent haar en mag haar graag. Lieske en zij zijn ongeveer van dezelfde leeftijd en zo af en toe ontmoeten ze elkaar en hebben dan een fijn gesprek over de dingen die het leven met zich meebrengt. Nee de buurvrouw maakt ze niets wijs, die begrijpt dat ze pijn heeft die ze een ander niet wil vertellen. Op een mooie herfstdag had hun gesprek een diepere betekenis gekregen.

‘Hallo Lieske, hoe gaat het met je,’ had Bep gevraagd.

‘Ach wat zal ik zeggen Bep, het leven wordt er niet makkelijker op. Zijn gangentje laten we maar zeggen, iedereen heeft op onze leeftijd wel wat. Ja toch?’

‘Je hebt gelijk, maar jij moet wel heel veel pijn verdragen schat. Als je erover wil praten, kom je maar lekker even bij me langs hoor.’

‘Erg lief van je Bep, maar ik red me wel,’ hoort ze haar nog zeggen. ‘Ik ga snel terug naar huis anders wordt er weer gezeurd dat ik mijn hondjes los laat lopen. Die mensen moeten ze eens zelf een riem omdoen,’ grinnik ze en trots loopt ze door.

 

Ook vandaag laat Lieske, ondanks de neervallende sneeuwvlokken, trouw haar hondjes uit. De vlokken gaan over in fijner sneeuw en de windt trekt aan. Het is koud en moeizaam ploetert ze zich voort. Haar gezicht bedekt ze met een sjaal en vertederend kijkt ze naar de honden die vrolijk door de sneeuw struinen en hier en daar in de sneeuw happen. Haar krom vergroeide handen steekt ze diep in haar zakken. Even rust ze uit op het bankje voor één van de huisjes en dan roept ze haar hondjes weer om weer terug naar huis te gaan.  

Bep ziet haar langs lopen en bedenkt dat het inmiddels alweer een week voor kerst is.

Wat gaat de tijd toch snel, denkt ze. Wat kan er in een jaar toch veel gebeuren.

Het hofje is vrolijk versierd. Hier en daar hebben bewoners zelfs een boompje buiten voor de deur gezet en het geheel geeft een oudhollandse aanblik. Het hofje bestaat uit 25 woningen. De woningen zijn niet groot, maar je kan het er heel gezellig maken en er een fijne oude dag doorbrengen. Het enige nadeel is het kleine groepje roddeltantes dat er woont, maar ja die zijn er overal, bedenkt Bep.

Gelukkig woont ze zelf redelijk in het begin van het hofje en heeft ze er niet zoveel last van. Ze hoort ze zo nu en dan wel fluisteren en stiekeme grappen maken, met name over Lieske en dat doet haar pijn. Bep begrijpt niet waar die negatieve gevoelens jegens Lieske vandaan komen. Oké, ze heeft haar hart op de tong liggen, maar daar kan je niets op tegen hebben. Verder is ze de goedheid zelve.

 

Bij thuiskomst verzorgt Lieske haar hondjes en knuffelt ze wat extra. Nu de kerstdagen naderen voelt ze zich eenzamer dan ooit tevoren, en haar gedachten gaan automatisch terug naar de vorige kerstdagen. Ze vraagt zich bezorgt af wat het leven haar nog brengen zou. Eén van de hondjes voelt instinctief aan dat het vrouwtje wat somber is en legt vertrouwelijk zijn kop op haar voeten.

‘Het komt goed lieverd,’ zegt ze zacht.

Ze zoekt wat spulletjes bij elkaar en stop ze in het boodschappenwagentje. ‘Wel schatjes, vrouwtje gaat nu eerst naar het baasje en dan moet ik nog wat boodschapjes doen. Jullie moeten het even zonder mij stellen en ik vertrouw erop dat jullie rustig zullen zijn,’ fluistert ze.

Met het boodschappenwagentje ploetert ze zich voort door de sneeuw. Zo nu en dan blijft ze even rusten en kijkt ze omhoog in de hoop dat de er minder sneeuw valt.

‘Nou meid, je bent er bijna,’ fluistert ze zichzelf moed in.

In de hal van het verzorgingshuis neemt ze even plaats om uit te rusten. Er is maar bar weinig kerstversiering aanwezig, denkt ze. Het is maar goed dat ik zijn kamer wat ga opfleuren, zodat hij toch iets meekrijgt van de kerstdagen.

Het personeel kijkt haar na en één van de verzorgsters wijst haar erop dat ze met dit slechte weer beter thuis had kunnen blijven. Ze lacht haar vriendelijk en begrijpend toe. De kamer van haar man is koud en ongezellig en ze krijgt er een onaangenaam gevoel bij. ‘Hier wil je toch niet dood gevonden worden.’

Ze neemt plaats op het bed en wacht geduldig op haar man, maar die komt niet opdagen. Wat gek, hij weet toch dat ik kom, nou dan moet ik de boel maar alleen versieren, denkt ze.

Uit haar boodschappenwagentje haalt ze een kunstkerstboompje en versiert hem met de overige spulletjes die ze thuis zorgvuldig voor hem had uitgezocht. Aan elke versiersel, die zij in de boom hangt zit een verhaal en ze hoopt maar dat hem dat is bijgebleven. Als laatste haalt ze de piek uit zijn doosje en plaatst deze in de top. De lichtjes worden aangestoken en tevreden gaat ze weer op het randje van het bed zitten.

‘Zeg mevrouwtje, wat doet u. Dit is echt niet de bedoeling hoor. Dit kan niet, het is hier niet toegestaan een boom te plaatsen. Haal deze onmiddellijk weg,’ roept één van de verzorgsters opgewonden.

Verschikt kijkt Lieske haar aan. ‘Oh sorry, dat wist ik niet neemt u me alstublieft niet kwalijk. Ik wilde mijn man verrassen en hem een fijne kerst bezorgen.’

‘In dit huis is het nu eenmaal de regel dat er geen versieringen mogen worden geplaatst, dus haal de boom onmiddellijk weg,’ snauwt de verzorgster.

Lieske staat moeizaam op en tuigt de boom weer af. Ondertussen rollen de tranen over haar wangen en dan hoort ze zachtjes dat er op de deur wordt geklopt. Als ze omkijkt ziet ze een jonge vrouw staan, die haar met een gulle glimlach aankijkt.

‘Hallo, ik ben Lisette en mijn opa woont in de kamer hiernaast. Zal ik u helpen met opruimen. Ik vind het ook triest dat je hier niet eens een kerstboompje mag hebben. Gewoon ongezellig, maar ja regels zijn regels zeggen ze dan. Volgens mij hebben de verzorgers hier niet veel inlevingsvermogen.’

Samen ruimen ze de spulletjes weer op en even lijkt het erop dat de jonge vrouw haar wil vastpakken, alsof ze haar iets wil vertellen.

Lieske pakt haar beet en geeft haar als dank een knuffel. Zwijgend pakt ze haar boodschappenwagentje en verdrietig verlaat zij het gebouw, zonder dat ze een glimp van haar man heeft opgevangen.

Inmiddels is het weer gaan sneeuwen en de koude oostenwind snijdt door haar jas heen. Nog eenmaal draait ze zich om en kijkt naar het raam waar haar man zich moet bevinden. Hij staat voor het raam en kijkt haar na. Ze zwaait naar hem, maar hij draait zich om en loopt weg. Ze begrijpt niets van zijn gedrag, wat kan ze hebben misdaan of heeft het iets met zijn verleden te maken. Dat moet het wel zijn, denkt ze. 

Gelukkig heeft ze nu de wind in de rug die haar voortduwt, maar ze moet wel goed uitkijken om niet uit te glijden. Als ze bij haar hofje aankomt is de schemering al ingetreden en bij de meeste buurtjes zijn de

gordijnen al gesloten om de kou buiten te houden.

Bij binnenkomst wordt ze blij begroet door de hondjes, die geduldig op haar hebben liggen wachten.

‘Ach lieve schatten toch, jullie geven mij zo veel moed om dit leven aan te kunnen. Jullie zijn trouwer dan de mensen om ons heen. Jullie hebben vast honger, maar laat me even uitrusten. Ik heb vandaag een hele aardige jonge dame ontmoet. Zij was de enige die mij heeft geholpen met het aftuigen van het boompje. Weet je, het is ook zo triest dat er niet eens wat kerstversiering mag worden neergezet in zo’n kamer. Aan de andere kant is het misschien ook wel wat gevaarlijk, je weet immers niet of de verlichting deugdelijk is. Misschien wel een beetje dom van mij. Ach laten we het maar vergeten, weet je wat, ik ga iets lekkers voor jullie maken.’

 

De dagen erna gaat ze opnieuw naar het verzorgingstehuis om haar man te bezoeken, maar hij laat zich telkens niet zien. Iedere keer vraagt ze aan de verzorgers waar hij zou kunnen zijn, maar elke keer krijgt ze een ontwijkend antwoordt en uiteindelijk gaat ze dan weer naar huis terug.

Inmiddels is het weer omgeslagen en is de sneeuw verdwenen. In plaats daarvan valt er zo nu en dan een hevige hagelbui, want koud is het nog altijd. Plotseling wordt er op het raam getikt en gaat de deurbel, ze vraagt zich af wie dat kan zijn.

‘Dan moet je gaan kijken, gek mens dat je bent,’ fluistert ze in zichzelf en vermoeid wandelt ze naar de voordeur.

Voor de deur staat de buurvrouw met in haar hand twee schalen en Lieske ruikt de heerlijke geur die uit de schalen komt.

‘Jeetje, wat een pokkenweer. Eerst die rotsneeuw en nu weer die hagelbuien. Mag ik binnenkomen want het is erg koud,’ vraagt Bep.

‘Ja natuurlijk, kom verder,’ antwoordt Lieske.

‘Ik heb een heerlijke maaltijd voor ons bereid, want ik zag dat je weer laat thuiskwam. Ik hoop dat je het lekker vindt. Kom laten we het even gezellig maken, ten zij je alleen wil zijn?’

‘Nee natuurlijk niet, kom verder.’

‘Kun je de schalen even van mij overnemen, maar pas op ze zijn erg warm. Jeetje, ik hoopte maar dat je het fijn zou vinden. Toen ik naar je toeliep leek het wel alsof ik lood in mijn schoenen had. Maar ik besloot het toch te doen. Ik heb je de afgelopen tijd zo zien zwoegen en niemand die jou eens kwam verwennen. Deze donkere dagen zijn al eenzaam genoeg, dus ik dacht, ik doe het.’

‘Dank je schat, je komt als een engel. Kijk uit, want de honden ruiken iets lekkers,’ ginnegapt Lieske.

Het gebaar van Bep maakt haar zo gelukkig en ze voelt zich begrepen en geliefd. Samen dekken ze de tafel en doen zich te goed aan het lekkere eten. Ze halen wederzijdse herinneringen op en gaan elkaar steeds meer begrijpen. Lieske voelt even de pijn in haar lichaam niet en de harde woorden die haar man haar telkens toeschreeuwt verdwijnen naar de achtergrond.

Ze beseft ondanks alle moeilijkheden en onbegrip dat er toch nog mensen zijn die lief kunnen hebben, al is het er maar één, en toch heeft zij er in korte tijd al twee ontmoet. Bep blijft wel bij haar in de buurt, maar

de jonge dame…. Hoe heette ze ook alweer, oh ja, Lisette. Ach wat zou het leuk zijn als ook zij….

Bep haalt een pakje uit haar tas en geeft het aan Lieske. ‘Ik heb iets voor je. Nee geen engeltje, maar drie prachtige figuurtjes en ik hoop dat ze je geluk gaan brengen. Nee, ik weet zeker dat ze je geluk gaan brengen.’

Verrast pakt Lieske het pakje aan en als ze het opent komen er drie duifjes uit, die ze bewonderend aankijkt. Emotioneel kijkt ze Bep aan en weet niet hoe ze haar moet bedanken voor dit mooie cadeau.

‘Ik, ik moet de hondjes uitlaten, anders komen ze de nacht niet door,’ zegt ze zacht.

Bep stelt voor dat zij dat voor haar kan doen, maar dat aanbod slaat ze vriendelijk af.

‘Nee, dat hoeft niet. Blijf maar, ik ben zo terug. Mijn kindertjes hoeven alleen maar hun behoefte te doen.’

Strompelend en moeizaam wandelt ze de bitteren kou in. Haar blik glijdt langs de ramen van haar buurtjes. De ramen zijn prachtig versierd en een melancholisch gevoel overmeestert haar.

De jaren zijn verstreken en veel liefde van haar man had ze nooit gehad. Nooit was er iets goed wat ze deed. Alles moest altijd gaan zoals hij dat wensten. En nu, ja nu eindigt ze alleen in haar huisje. Gelukkig had ze haar hondjes, maar op dit moment is het haar wel duidelijk dat ze toch echt aan zichzelf moet gaan denken. Inmiddels is door de jaren heen, haar gezicht getekend door pijn en verdriet, maar eens was ze gelukkig geweest. Gelukkig met haar man, de liefde van haar leven. Hij was nog maar een schim van wat hij ooit was geweest. Eens was hij een vrolijke lieve man geweest, maar door de vele teleurstellingen die hij in zijn leven heeft moeten doorstaan is dat veranderd. Ze weet eigenlijk niet eens wanneer die omslag is begonnen, mede door haar eigen verdriet. Haar grote verdriet waar ze niet over kan praten. Teleurstellend is het vooral omdat hij daar de oorzaak van was en zij niet de moed had om tegen hem in te gaan. Hij had het haar nooit vergeven dat….

Lieske kijkt omhoog en ziet dat het volle maan is. De sterren zijn duidelijk zichtbaar en als je goed kijkt worden het er steeds meer. Mooi zo’n een mooie hemel in deze periode van het jaar, mijmert ze. Ze herinnert zich de mooie sfeervolle kerstdagen van vroeger. De tijd dat ze samen alleen oog voor elkaar hadden en alles nog voor hen openlag, maar plotseling was alles anders. En toch zal ze tot aan zijn dood van hem blijven houden. De honden rennen blaffend om haar heen en plotseling ziet ze Bep haar richting opkomen, die een heerlijke warme omslagdoek om haar heen slaat.

‘Sorry Bep, ik was helemaal vergeten dat je op mij zat te wachten. Het is ook zo’n mooie heldere avond, vind je niet?’

‘Ja dat is het, maar nu moet je toch echt naar binnen. Straks word je nog ziek,’ antwoordt Bep.

Samen wandelen ze terug naar het huisje en Bep besluit dat ze wel een lekkere mok warme chocolademelk hebben verdiend.

‘Dat is lekker, maar ik moet eerst nog mijn insuline inspuiten. Weet je, dat vergeet ik de laatste tijd wel eens. Misschien komt dat wel omdat ik er eigenlijk geen zin meer in heb,’ fluistert Lieske.

‘Wat bedoel je,’ vraagt Bep. ‘Je wilt toch niet stiekem uit het leven stappen?’

‘Nee natuurlijk niet, wie moet er dan voor mijn hondjes zorgen. Nee zolang ik hen nog heb, heb ik genoeg reden om door te gaan. Vergeet het maar, ik moet niet klagen, maar dragen.’

‘Kom op Lieske, je mag best tegen mij klagen hoor. Ik begrijp je best.’

De hondjes kruipen dicht tegen Lieske aan, alsof ze haar willen troosten in haar sombere gedachten en zij liefkoost ze dankbaar. Bep komt binnen met de warme chocolademelk en samen genieten ze daarvan. De hondjes krijgen een extra brokje en Lieske knapt langzaam weer op. 

Na een poosje zegt Lieske dat ze moe is en graag naar bed wil. ‘Het is genoeg geweest voor vandaag.’

‘Ja het is al laat, maar morgenochtend kom ik weer langs om te kijken hoe het met je gaat en of ik wat voor je kan doen,’ antwoordt Bep.

‘Dat vind ik fijn,’ antwoordt Lieske en laat haar buurvrouw uit. ‘Slaap lekker Bep.’

‘Jij ook Lieske.’

Als ze in haar bed kruipt, kruipen de hondjes lekker dicht tegen hun vrouwtje aan en al snel vallen ze in slaap.

 

Bep daarentegen kan de slaap niet goed vatten, telkens gaan haar gedachten weer terug naar haar buurvrouw en het verhaal wat zij haar in vertrouwen heeft toevertrouwd.

Hoe anders is haar eigen leven verlopen en wat een geluk heeft zij gehad met haar Andre waar zij veel te vroeg afscheid van heeft moeten nemen. Uiteindelijk valt ook zij in een diepe slaap.

 

De zon krabbelt gestaag omhoog. Oké, lastig voor de weggebruikers, want hij staat laag aan de hemel maar het verschijnsel in deze tijd van het jaar is prachtig.

Bep neemt allereerst een warme douch en nadat ze zich heeft aangekleed loopt ze naar het huisje van Lieske. ‘Hallo heb je lekker geslapen,’ vraagt Bep.

‘Prima,’ antwoordt Lieske. ‘Ik was wel al heel vroeg wakker en heb mijn schatjes al uitgelaten.’

Het valt Bep op dat er op de tafel allerlei papieren en geschreven kerstkaarten liggen. ‘Als je wilt dat die kaarten nog voor de kerst aankomen, dan moet je ze vandaag wel op de bus doen hoor!’

‘Oh, maar dat zijn nieuwjaarskaarten, dus ik heb nog even,’ antwoordt Lieske en snel verbergt ze een stapel papieren die op haar tafel liggen.

Bep kijkt haar argwanend aan en vraagt: ‘Je bent toch niets van plan hè Lies. Geen gekke dingen in je hoofd halen hoor!’

‘Nee hoor lieverd, echt niet. Ik ben alleen het een en ander aan het uitzoeken. Ten slotte ben ik nu helemaal alleen en je kent me. Een Pietje Precies toch,’ antwoordt ze lachend. ‘Het gaat goed met me.  Echt. Trek in een bakkie?’

Bep knikt. ‘Lekker, daar ben ik aan toe.’

Ze babbelen samen ongestoord en dan gaat plotseling de deurbel. Lieske staat op en loopt stijf naar de voordeur. Daar staat een vrouw die haar vaag bekend voorkomt, maar ze kan zich niet herinneren van waar ze haar van kent.

‘Mag ik even binnenkomen,’ vraagt de vrouw.

‘Wat kan ik voor u doen,’ vraagt Lieske.

‘Ik heb niet zo’n prettige mededeling voor u. Het gaat over uw man. Hij is vannacht helaas overleden.’

Lieske kijkt haar verslagen aan en doet een stap opzij om de vrouw binnen te laten.

Bep staat op en loopt naar haar buurvrouw om haar te ondersteunen.

‘Hij heeft niet geleden, maar is rustig ingeslapen,’ gaat de vrouw verder. 

Lieske kan haar alleen maar aankijken en Bep vraagt aan de vrouw wat er nu moet gebeuren. De vrouw legt haar de procedure uit en Bep belooft haar dat ze Lieske daarmee zal helpen. Daarna neemt de vrouw afscheid van beide vrouwen en laat haar kaartje achter voor het geval er nog vragen zijn.

 

Het is een donkere sombere dag. Even komt er een glimlach rond de mond van Lieske. Somber en donker, net zoals jij was, denkt ze. Kan het zo zijn dat onze lieve Heer het weer aanpast aan de persoon die wordt begraven. Ze is verdrietig, maar op de één of andere manier is er ook een soort van bevrijding en daar voelt ze zich een beetje schuldig over. Zou hij nog steeds invloed over mij hebben, ook nu hij dood is, vraagt ze zich af.

De begrafenisondernemer had haar beloofd dat ze naast de chauffeur mocht zitten en zo rijden ze vanaf de rouwkamer, rechtstreeks naar het kerkhof.

Er is vooraf aan de begrafenis geen dienst, ook niet achteraf. ‘Dood is dood,’ had hij zelf altijd gezegd en daar handelt ze nu dan ook naar.

Op een enkeling na, die het graf van hun geliefde bezoeken, is het stil op het kerkhof.

‘Mevrouw, wilt u nog iets zeggen,’ vraagt de begrafenisondernemer.

In haar jaszak zit een papiertje met een gedicht wat haar man altijd zo mooi vond, maar ze kan de moed niet opbrengen om het voor te lezen. Lieske schut met haar hoofd en fluistert: ‘Rust zacht lieve. Ik hoop dat je gevonden hebt waar je naar op zoek was.’

Ze knikt naar de begrafenisondernemer en deze laat de kist rustig naar beneden zakken. Lieske kijkt naar de zakkende kist en vervolgens naar de lucht. Zou hij naar de hemel zijn gegaan. Heeft hij er wel recht op om daarnaartoe te gaan, vraagt ze zich af.

Ze sluit haar ogen en dan voelt ze ineens een zachte warme hand tussen haar gekromde vingers glijden. Als ze haar ogen opent blikt ze in de mooie ogen van de jonge vrouw die zij in het verzorgingshuis had ontmoet. Hoe heet ze ook alweer, piekert ze. oh ja, Lisette.

‘Uw zult zich wel afvragen wat ik hier doe. Dat is niet zomaar uit te leggen, maar ik ben hier om u te steunen. In het verzorgingshuis hoorde ik dat uw man was overleden. U verdient het niet om hier alleen voor te staan, maar aan de andere kant is het wel beter zo.’

‘Misschien wel. Wat lief van je om mij op dit moment te steunen. Maar waarom?’

‘Dat is een heel verhaal en een lange historie. Laten we eerst maar afscheidt van hem nemen, hij heeft u al lang genoeg pijn gedaan,’ antwoordt Lisette.

Lieske knikt en pakt een handje aarde en gooit deze boven op de kist. ‘Vaarwel mijn liefste,’ fluistert ze.

Niemand zou haar begrijpen, maar zij weet maar al te goed hoeveel ze van hem hield. Moeilijk, ja dat was hij, maar in wezen had hij een heel klein hartje. Jammer dat hij zich nooit heeft kunnen ontplooien.

‘Kom ik breng u naar huis. Het is hier veel te koud voor u,’ hoort ze Lisette zeggen.

‘Ja, laten we maar gaan,’ antwoordt ze en samen wandelen ze naar de uitgang waar de auto van Lisette staat, die haar naar huis brengt.

 

Bep zit bij haar thuis op haar te wachten. Lieske had niet gewild dat ze met haar meeging. Nee dit afscheid was iets tussen haar man en haar. Dit was te persoonlijk voor haar.

Lisette laat haar auto voor het hofje stoppen en wacht geduldig af wat de oude vrouw beslist.

‘Je gaat toch nog wel even mee naar binnen? Ik wil heel graag je verhaal horen.’

‘Weet u het zeker, ook als het u wel eens verdrietig zou kunnen maken,’ vraagt Lisette.

‘Ja, want als dat zo is dan weet ik zeker dat jij er ook verdriet van hebt, dus kunnen we dat verdriet delen.’

‘In dat geval wil ik u graag mijn verhaal vertellen.’

Bep is druk in de weer met het zetten van een pot koffie en als ze de jonge dame ziet wil ze afscheid nemen om beide vrouwen hun privacy te gunnen, maar daar willen ze niets van weten.

‘Nee hoor Bep, blijf gerust. Ik heb geen geheimen voor jou. Lisette vind je het erg dat Bep blijft?’

‘Daar heb ik geen problemen mee, blijf gerust,’ antwoordt ze.

Ze drinken eerst hun kopje koffie leeg en dan begint Lisette aan haar verhaal.

‘U weet dat ik Lisette heet, maar wat u niet weet is dat ik uw kleindochter ben.’

‘Mijn kleindochter, echt waar. Jij bent mijn kleindochter?’

‘Ja oma, ik ben uw kleindochter.’

Even wordt het doodstil in de kamer. Geen van de vrouwen durft de stilte te doorbreken.

‘Kan je mij daar meer over vertellen, waarom denk je dat ik jouw oma ben,’ vraagt Lieske.

‘Mijn moeder is jarenlang opzoek naar u geweest, de laatste jaren heb ik haar daarbij geholpen. Stapels documenten hebben we doorgespit om u te kunnen vinden. Geloof me dat was nog niet zo makkelijk.’

‘Maar waar is je moeder dan nu,’ vraagt Lieske.

‘Mijn ouders zijn een jaar geleden tijdens een bootongeluk om het leven gekomen. Er was iets niet in orde met de gasaansluiting en toen deze ontplofte waren ze op slag dood.’

‘Oh, wat vreselijk voor je en ben jij toen in je eentje verder gaan zoeken?’

‘Ja, ik vond dat ik het aan mama verplicht was om jou te vinden en toen vond ik uiteindelijk een spoor. Een oude foto met achterop geschreven ‘Lisette Lianne’. U moet weten dat dat ook mijn geboorte namen zijn en dus besloot ik om daarop verder te zoeken en toen kwam ik op u uit. Natuurlijk ben ik eerst verder gaan spitten en kwam ik er achter dat opa in een verzorgingshuis zat. Daar ben ik toen als vrijwilliger gaan werken om wat meer over u te weten te komen. Al snel kwam ik er achter dat opa geen makkelijke man was, maar u daarentegen erg sociaal. Uiteindelijk wist ik het vertrouwen van opa te winnen en tijdens één van die gesprekken vertelde hij mij dat hij u in het verleden heel veel pijn had gedaan. Zoveel dat hij eigenlijk uw liefde niet meer verdiende en daarom deed hij ook zo vaak naar tegen u. Hij kon er eenvoudig weg niet mee omgaan dat hij u zo gekwetst had en het kostbaarste bezit, waar u het meeste van hield had weggegeven omdat hij te egoïstisch was om u met iemand te delen, ook al was dat zijn eigen kind.

Zwijgend kijkt Lieske haar aan en ziet dat ze uit haar tas een oude vergeelde foto tevoorschijn haalt.

‘Kijk oma, herinnert u zich deze foto. Die moet u onder het jurkje van mijn moeder hebben verstopt op het moment dat ze haar bij u hebben weggehaald.’

Lieske pakt de foto aan en de herinneringen van dat moment komen levensecht bij haar bovendrijven. Vijftig jaar zijn er inmiddels verstreken en toch voelt ze opnieuw het verdriet van dat moment. Het moment dat hij haar dochter uit haar armen trok en overhandigde aan de man die haar kwam ophalen. Vaak had ze aan haar man gevraagd of hij wist waar ze was, maar telkens was het antwoord: ‘Nee, gedane zaken nemen geen keer.’ Er lopen tranen over haar wangen en Bep overhandigt haar stil wat tissues.

‘Was je moeder gelukkig,’ vraagt Lieske.

‘Ja dat was ze en toch wilde ze u graag leren kennen. Niet om te weten waar haar roots vandaan kwamen, maar omdat ze u wilde laten weten dat ze gelukkig was. Weet u ze leek heel veel op u. Toen ik u in de kamer van opa dat boompje zag aftuigen leek het wel of ik haar weer even bij me had. Als u wilt laat ik u alle bewijzen zien die mama en ik de afgelopen jaren hebben verzameld. Het is alleen jammer dat zij u zelf niet meer kan leren kennen. Ik ben blij dat ik u eindelijk heb gevonden en ik ben ook zeker van plan om voor u te gaan zorgen.

‘Ach kind, dat hoeft toch niet, je bent mij echt niets verplicht. Toch ben ik blij dat je me gevonden hebt, dat maakt mijn leven een stuk rijker en als je me af en toe komt bezoeken dan zou ik daar al heel blij om zijn.’

‘Niets ervan oma, ik woon in een enorm huis en daar is genoeg ruimte om voor u een eigen ruimte te creëren. Zo zijn we dan toch nog samen.’

 

Lieske, Lisette en Bep hebben nog uren zitten babbelen en de volgende dag heeft Lisette haar oma meegenomen naar het graf van haar ouders. Lieske had een mooie bos witte rozen gekocht voor op het graf van haar dochter, die zij helaas nooit heeft mogen leren kennen.

 

Enkele weken later stopt er voor het hofje een busje die de meest dierbare spulletjes die Lieske bezit in te laden. Het was niet veel, maar buiten haar hondjes waren dat de dingen die haar de afgelopen zeventig jaar zouden herinneren. De drie duifjes, die zij van Bep had gekregen had ze ook zorgvuldig in gepakt. Geluk hebben ze haar zeker gebracht, denk ze.

Ze kreeg inderdaad een mooi optrekje met een eigen ingang en een stukje tuin. Daar zou niemand haar meer kunnen kwetsen en om bij haar kleindochter te komen hoefde ze alleen maar even de tuin door te lopen.