Sinterklaas en de Pandabeer

Het belooft een gure en kille dag te worden en rondom het meer is het stil. De herfst is al enkele weken geleden ingetreden en de bomen hebben hun meeste bladeren al verloren. De maan schijnt door de bomen en verspreidt zijn lichtschijnsel over het meer.

Door het schommelen van de boot speelt het licht in het slaapkamertje van Brummel met zijn omgeving.

Op de muur lijkt het net alsof er af en toe figuurtjes ontstaan. Brummel kan er gefascineerd naar kijken en fantaseren.

Op zijn knietjes gaat hij voor het patrijspoortje zitten en kijkt naar de glinsterende golfjes die een betoverende werking op hem hebben. De winter is in aantocht en hij verveelt zich een beetje. Elsje, zijn vriendin heeft het te druk met één of ander feest dat hij niet kent.

‘Het is gauw Sinterklaasfeest,’ had ze hem verteld. Dat Sinterklaasfeest zegt hem niets en eigenlijk heeft hij er ook geen belangstelling voor.

Tja, nu moet ik me zelf vermaken. Ik mis Elsje en de andere dieren, denkt hij.

Sommige houden hun winterslaap en andere zijn vertrokken naar een ver warm land. Even rekt hij zich eens lekker uit en besluit dan maar om lekker onder de warme dekens te kruipen. Met zijn handen in zijn nek denkt hij na over alles wat hij de afgelopen zomer allemaal had beleefd.

Plotseling klinkt er over het water een hels lawaai. Brummel wrijft zijn oogjes uit en tuurt door de patrijspoort, maar hij ziet niets. Onverhoeds ziet hij achter het riet een schip langzaam zijn kant op komen.

‘Wat krijgen we nou! Waar komt die plots vandaan en wat moet het hier,’ fluistert hij?

Stevig drukt hij zijn neusje tegen het raam. Op het dek van de boot ziet hij vreemde mensen die op hun handen over het dek en de stuurhut balanceren.

‘Nou ja, die zijn getikt. Hebben ze benen, gaan ze op hun handen lopen en wat doet die mafkees daar met die gekke rode hoed en die goudgele stok. Wat een halve zolen zeg! Ik droom, dat kan niet anders,’ moppert hij en knijpt zichzelf eens flink in zijn arm.  ‘Au,’ gilt hij. ‘Nou, blijkbaar droom ik dus niet. Nog maar eens proberen.’

Opnieuw knijpt hij zich, maar nu in zijn wang. Ook dat voelt hij, dus dromen kan hij niet. Hij tuurt naar de voorplecht van de boot en dan valt zijn mond open van verbazing.

Nou, het moet niet gekker worden. Er staat een paard op het voordek, dat kan toch niet. Wat gebeurt daar? Wie zijn die gekken, denkt hij.

Opeens wordt er op de deur gebonkt en snel kleedt hij zich aan om naar de voordeur te gaan.

Hij trekt de deur open en ziet iets wat hij nog nooit heeft gezien. Het is bijna net zo groot als hij, alleen is zijn vacht niet bruin maar zwart met witte vlekken. Verder lijkt het nagenoeg op hem. Drijfnat en met een gebogen hoofd staat het verslagen voor hem.

‘Wie ben jij? Je lijkt een beetje op mij, maar de kleuren van je vacht zijn heel anders dan de mijne.’

‘Ik ik, snikt het, ik ben weggelopen uit de speelgoedfabriek van Sinterklaas. De fabriek staat in Spanje en ik moest daar weg. Ze willen me als speelgoedbeer naar het warme Suriname brengen, maar daar is het veel te warm voor mij. Mijn vacht is daar veel te dik voor en daarom woon ik, net als jij, het liefs in een minder warm land.’

Voordat de beer verder gaat met zijn verhaal, zegt Brummel dat hij maar snel binnen moet komen voordat iemand hem ontdekt en hij brengt hem naar zijn slaapkamertje.

‘Hoe heet je,’ vraagt Brummel.

‘Mijn naam is Pandie en beren zoals ik wonen in China.’

‘Maar waarom ben je uit Spanje gevlucht? Wat deed je daar en wie is Sinterklaas?’

‘Weet jij niet wie Sinterklaas is? Sinterklaas woont in Spanje en elk jaar komt hij samen met een heleboel hulppieten voor zijn verjaardag naar Nederland. Die pieten helpen hem om alle cadeaus voor de kinderen rond te brengen. Toen een piet me op de boot ontdekte, wilde hij me terugsturen naar Spanje en toen ben ik van de boot afgesprongen.’

’Je bedoelt toch niet die stomme boot met slingers die daar vaart,’ en hij wijs in de richting van de boot.

‘Jazeker, maar dat jij niet weet wie Sinterklaas is. Dat begrijp ik niet,’ reageert Pandie verbaast.

‘Nou en, als ik dat niet weet, weet ik het niet. Ik heb nog nooit iets over die Sinterklaas gehoord. Is dat zo belangrijk dan? Ik vind het maar gek en stom dat je op je handen gaat staan terwijl je kunt lopen. En dan dat paard, dat op het dek rondloopt. Oh, ja en er is ook een oude man met een stomme hoed op zijn hoofd. Ik begrijp niet dat als je niet goed kunt lopen, je met die rare stok op dek gaat staan. Volgens mij zit er een steekje los bij die lui daar,’ zegt Brummel een beetje nijdig.

De pandabeer moet ondanks dat hij nog steeds bibbert van de kou, lachen en legt Brummel uit wat Sinterklaas voor de kinderen in Nederland, België en zelfs in Suriname betekent.

‘Zo zit dat Brummel, maar ik wil niet dat ze mij vinden en terugsturen naar Spanje. Help me alsjeblieft,’ en plots duikt hij weg als hij door het patrijspoortje een veer van één van de pietenmutsen ziet opduiken.

Brummel duwt hem onder het bed en opent de patrijspoort. De Piet steekt zijn hoofd erdoor en vraagt aan Brummel of hij een Pandabeer heeft gezien.

‘We zijn opzoek naar een pandabeer die vermoedelijk van boord is gesprongen. We begrijpen er niets van. We hebben Begin Piet flink uitgelachen. Een beer die kan praten, laat me niet lachen. Dat bestaat toch niet,’ zegt de piet honend. Maar opeens dringt het tot hem door dat hij zelf tegen een beer staat te praten. Brummel blijft koel op zijn bed zitten en denkt. Laat hem alsjeblieft weggaan. Oh nee hè, nou krijg ik ook nog jeuk aan mijn neus. Ik moet echt nodig aan mijn neus krabbelen. Oh ga toch weg.

Het liefst zou hij de Piet willen toeschreeuwen dat hij moet ophoepelen. Brummel wordt ongeduldig en dan trekt Piet plotseling zijn hoofd terug. Piet kan zichzelf wel voor zijn kop slaan.

Ik weet het zeker. Toen ik mijn hoofd door de patrijspoort stak heb ik die beer toch echt zien bewegen. Zou dat soms die beer zijn die van boord is gesprongen, denkt hij. Opnieuw steekt hij zijn hoofd door de patrijspoort, maar de beer is weg.

‘Nou breekt mijn pietenveer. Heb ik nou wel of geen beer gezien. Nou ja, het was in ieder geval niet de beer die wij zoeken. Deze is bruin en wij zijn opzoek naar een pandabeer. Het lijkt me maar het beste dat ik hierover met niemand praat’ mummelt hij. Vol ongeloof schudt hij met zijn hoofd en stilletjes verlaat hij de woonboot.

Opgelucht kruipen Brummel en Pandie onder het bed vandaan en gaan naast elkaar op het bed zitten. Ze kijken elkaar aan en Pandie fluistert: ‘Daar zijn we mooi klaar mee. Ik wil echt niet terug naar Spanje, alsjeblieft Brummel help me,’ smeekt Pandie.

Brummel kijkt uit het patrijspoortje en vertelt wat hij allemaal ziet. ‘Volgens mij ligt de boot voor anker. Elsje mijn vriendin heeft mij vertelt dat als een schip voor anker gaat hij zich niet zomaar kan verplaatsen.

Ze laten een zwaar voorwerp, dat ze een anker noemen op de bodem zakken en dan blijft het schip op die plaats liggen. Pandie, het is best druk rondom de woonboot, volgens mij zijn ze nog steeds naar je opzoek.’

Voorzichtig kijkt Pandie door het patrijspoortje en zegt dat Brummel gelijk heeft.

‘Brummel ik moet me ergens verbergen. Straks komen ze vast bij jou in de woonboot zoeken.’

‘Rustig maar, als je hier blijft dan vinden ze je echt niet. Laten we eerst maar eens zorgen dat je lekker droog wordt. Kom maar mee,’ hij pakt een handdoek en wrijft Pandie zo droog als het maar kan.

‘Lekker Brummel, maar het kietelt zo. Hou ermee op anders ga ik straks nog heel hard lachen,’ en samen rolde ze over de grond van het lachen.

‘Ben jij een meisjesbeer,’ vraagt Brummel opeens.

Pandie knikte, ‘Ja, vind je dat heel erg,’ vraagt ze.

‘Wel nee joh, hartstikke gaaf,’ zegt hij blij. Wil je mijn berenvriendinnetje zijn?’

Maar voor Pandie kan antwoorden, klinkt er opeens een hels lawaai op het dek.

‘Verstop je Pandie, ik ga wel kijken wat er aan de hand is,’ en snel trekt hij de deur achter zich dicht.

Als hij in de woonkamer voor het raamkozijn plaats neemt staan er opeens twee pieten voor het raam.

‘Kijk daar heb je die beer die ik een uurtje geleden door het patrijspoortje heb zien zitten. Nu begrijp ik waarom ik die beer opeens niet meer zag. Ha ha ha, hij zit lekker voor het raam naar de stoomboot te kijken.’

De andere pieten kijken hem aan en één van hem zegt: ‘Waar heb je het over Piet? Als die beer eerst in een andere kamer was dan moet er toch iemand thuis zijn. Ik neem aan dat een speelgoedbeer zich niet zomaar van de ene naar de anderen plaats kan verplaatsen.’

Terwijl Brummel met een halfopen oog naar de pieten kijkt, wrijft één van de pieten nadenkend langs zijn wang. ‘Ik ga wel even aanbellen. Er moet inderdaad iemand thuis zijn en hij wandelt naar de voordeur.

De bel schelt door de woonboot en Brummel moet alles op alles zetten om zich niet te bewegen. Doodstil blijft hij zitten en kijkt met één oog naar de pieten die door het raam turen.

Na een poosje verlaten ze de woonboot, stappen in een roeiboot en roeien terug naar de stoomboot.

Brummel rent terug naar zijn slaapkamer en ziet Pandie bevend in een hoekje onder zijn bed liggen. ‘Kom maar, de kust is weer veilig. We moeten een oplossing voor je vinden Pandie. Ik ga mijn vrienden inschakelen, misschien weten zij een oplossing. Ik zal ervoor zorgen dat jij niet naar Spanje of Suriname wordt verscheept.

Sinterklaas zit in zijn hut en hoort de opgewonden pieten aan. Iedere piet wil zijn verhaal kwijt, maar ze ratelen door elkaar heen als een stel kippen zonder kop.

‘En nu is het wel genoeg, vertel me nu eens rustig wat er aan de hand is.

Eén van de pieten komt verlegen naar voren en vertelt Sinterklaas in alle rust zijn verhaal.

‘Sinterklaas, ik heb echt een pandabeer zien rennen en overboord zien springen. Niemand van de andere pieten gelooft me. Echt waar Sinterklaas, ik zweer het op,’ maar plots begint een andere piet hard te lachen en zegt. ‘Ik wist al dat jij een rare snijboon was. Straks ga je nog in Sinterklaas geloven,’ en opeens wordt het stil op de boot. Zo stil, dat zelfs alleen de motor van de boot hoorbaar is.

Dat was dom van Roeipiet en dat waar nota bene Sinterklaas bij zit.

‘Jij, jij gelooft me niet hè. Ik heb nog een varkentje met jou te schillen,’ zegt de piet die Sinterklaas het verhaal heeft verteld.

‘Je bedoelt een appeltje met je te schillen,’ verbetert Sinterklaas piet.

Sinterklaas kijkt zijn pieten één voor één aan, roept de Roeipiet bij zich en vraagt: ‘Trek jij eens aan mijn baard Roeipiet, is die echt of niet?’

‘Maar Sinterklaas dat kan ik toch niet doen. Het was maar een geintje, natuurlijk bestaat Sinterklaas.’

‘Dan is het goed. Geef nou mijn boek maar. Daar staat in wat en hoeveel we van alles aan boord hebben. Daarna kunnen we als de wiedeweerga opzoek gaan naar die pandabeer. Of Beginpiet het wel of niet heeft gezien, we mogen niets over het hoofd zien en moeten alles op alles zetten om die pandabeer terug te vinden. En nu snel opzoek, anders gaat het hele feest voor de kinderen niet door en dat willen jullie toch niet op je geweten hebben?’

Natuurlijk willen de pieten dat niet en zo komt het dat alle pieten opzoek gaan naar de pandabeer.

Sinterklaas bladert door het boek en zoekt de lijst van kinderen die om een pandabeer hebben gevraagd. Dan roept hij Telpiet bij zich en vraagt hem om in het ruim te kijken hoeveel pandaberen er zijn ingescheept. De Telpiet doet wat Sinterklaas van hem verlangt en geeft hem het aantal door.

Sinterklaas wrijft langs zijn baard en mummelt: ‘We komen geen pandabeer te kort. Beginpiet moet zich echt vergist hebben. Laat hem nog eens bij me komen?’

Beginpiet klopt op de deur van Sinterklaas en die roept dat hij kan binnenkomen.

‘Piet ik heb het boek erop nagekeken en Telpiet heeft alle pandaberen die aan boord zijn wel drie keer nageteld, maar alles klopt als een bus. Alle pandaberen zijn aan boord. Wat heb je daarop te zeggen?’

Beginpiet buigt zijn hoofd. Hij is er stellig van overtuigd dat hij het echt heeft gezien.

‘Heeft u ook…,’ maar midden in de zin stokt hij.

‘Wat heb ik ook. Je wilt mij toch niet gaan vertellen dat ik niet goed heb gekeken?’

‘Jazeker, dat wil ik wel. Ik heb toch met mijn eigen ogen gezien dat die pandabeer van boord is gesprongen,’ antwoordt Beginpiet.

Sinterklaas is sprakeloos. Nog nooit heeft één van zijn pieten hem zo tegengesproken. Maar Beginpiet is er zeker van dat de beer over boord is gesprongen. Sint neemt plaats in de grote fauteuil en zet zijn bril op. Opnieuw kijk hij in zijn boek. Langzaam laat hij zijn vinger langs de rij kindernamen glijden en telt hoeveel kinderen een pandabeer hebben gevraagd. Beginpiet gaat naast hem staan en telt over zijn schouder mee.

‘Zie je dat het aantal beren precies gelijk is als het aantal dat de Telpiet me heeft opgegeven,’ zegt Sinterklaas.

Beginpiet gaat nu toch aan zichzelf twijfelen en krabt achter zijn oor. Hij moet toegeven dat Sinterklaas gelijk heeft en verontschuldigt zich.

‘Weet je wat, gaan jullie voor de zekerheid toch maar opzoek naar die onzichtbare beer,’ zegt Sinterklaas.

Beginpiet heeft het vermoeden dat Sinterklaas dit alleen maar zegt om hem niet al te dom over te laten komen. Met gebogen hoofd wandelt hij naar het achterdek. Hij kijkt niet op of om. Loopt zomaar ergens naar binnen en gaat op een stoel zitten. Naast hem staat een apparaat dat opeens begint te ratelen. Hij kijkt er verschrikt naar en ziet er een vel papier uitkomen. Nieuwsgierig leest hij wat erop staat. Zijn blijdschap is enorm als hij leest dat er per ongeluk een extra Pandabeer op de stoomboot naar Nederland is ingescheept. Hij vouwt het velletje op en rent ermee naar Sinterklaas.

‘Sinterklaas Sinterklaas, maar plotseling krijgt de wind vat op het blaadje en blaast het uit zijn hand. Hij grijpt ernaar maar het is te laat. Het vliegt door de lucht en verdwijnt in de opkomende mist. Oh, wat dom. Nu is het enige bewijs van mijn gelijk verdwenen als sneeuw voor de zon, denkt hij en begrijpt dat wat hij Sinterklaas ook vertelt, hij hem niet zal geloven.

Toch onderneemt hij een poging maar al snel roept Sinterklaas: ‘Nu is het genoeg geweest Beginpiet. We hebben genoeg werk te doen zonder dat we naar die onzin van jou moeten luisteren,’ en voor straf moet hij het kolenruim in om kolen te scheppen voor de stoommachine.

Brummel ziet dat buiten tot zijn opluchting de mist steeds dikker en dikker wordt. Hij springt van het raamkozijn, wandelt naar de voordeur en opent het onderste deurtje dat oom speciaal voor hem heeft gemaakt. Oom had gezegd dat hij dan altijd de tuin in zou kunnen als hij daar zin in had. Hij is maar wat blij met het deurtje. Nu voelt hij zich niet meer zo opgesloten. Hij steekt twee vingertjes in zijn mond en fluit zo hard hij kan.

Vanuit de mist komt de eend die niet kan zwemmen op zijn fluitje af en vraagt waarom hij zo kabaal maakt. Brummel stelt hem voor aan Pandie en van verbazing gaat de eend die niet kan zwemmen als een gek door het water rondjes zwemmen.

‘Wat is dat voor een raar beest. Dat is lachen zeg. Heeft dat beest in bleekmiddel gelegen of zo,’ grijnst de eend.

‘Hoe bedoel je dat,’ vraagt Pandie verbolgen.

‘Nou, je vacht is op veel plaatsen helemaal verbleekt.’

‘Oh dat, nee ik ben een pandabeer en eigenlijk wonen wij in China. Wij hebben daar allemaal zo’n vacht, maar het is wel lekker zacht hoor. Wil je voelen?’

‘Nou nee dank je wel, ik ben pas ziek geweest.’

‘Wat heeft dat nou met haar zachte vacht te maken,’ vraagt Brummel die er niets van snapt.

‘Laat me maar. Wat kan ik voor jullie doen,’ vraagt de eend.

Brummel vraagt hem even te wachten tot de andere er zijn en één voor één komen de andere dieren uit de dichte mist tevoorschijn.

‘Die mist is maar niets. Ik heb het hele stuk moeten zwemmen, want vliegen is veel te gevaarlijk,’ zegt Jasper de zwaan. Jasper heeft zijn kamp voor de winter in de buurt van de woonboot opgeslagen. ‘Ik hoop niet dat je me voor niets hebt laten komen, want dan ben je nog niet klaar met mij’ zegt Jasper.

Brummel is helemaal niet in de stemming voor spelletjes en vertelt dat Pandie iets te vertellen heeft.

Pandie neemt plaats op het randje van de woonboot en vertelt haar verhaal. Ze luisteren aandachtig, maar sommige snappen niet wat zij ermee te maken hebben, of wat zij eraan kunnen doen.

‘Maar wat willen jullie dat wij doen,’ vraagt Jasper de zwaan. Het is hier toch veilig. Ik neem aan dat niemand haar hier komt zoeken,’ maar dat hebben ze mis. Plots zien ze een roeiboot vanuit de mist opdoemen.

Op de stoomboot zit Sinterklaas te kniezen. Hij heeft er spijt van dat hij Beginpiet naar de kolenbunker heeft gestuurd. Beginpiet was zo overtuigend geweest dat het Sint toch niet helemaal lekker zit. Hij laat Telefoonpiet bij zich komen en vraagt hem een bericht naar Spanje te sturen. Later komt Telefoonpiet bij Sinterklaas en overhandigt hem een briefje. Sint lees het aandachtig en roept al zijn pieten bij elkaar.

‘Beste pieten, Beginpiet heeft niet gelogen. Het is waar, er moet nog een pandabeer hier aan boord zijn.’

De pieten staren Sinterklaas aan en denken dat het ook Sinterklaas in zijn bol is geslagen.

De Laadpiet doet een stap naar voren en fluistert: ‘Sinterklaas, voor ik Beginpiet haal, kunt u ons dan vertellen hoe het kan dat een speelgoedbeer kan bewegen. En stel dat het waar is, dat hij overboord is gesprongen dan moet het toch ook nog kunnen zwemmen.’

Het wordt opnieuw stil en ze wachten gespannen af wat Sinterklaas daarop gaat antwoorden.

‘Lieve pieten, ik sta er ook verstelt van. Misschien is het een echte pandabeer die wij voor een speelgoedbeer hebben aangezien. We moeten die beer gaan zoeken. We kunnen,’ en hij kijkt op het vel papier. ‘Eens kijken, hier staat dat de beer naar Suriname moet. Maar op de één of andere manier is hij hier aan boord terechtgekomen. Dus als we de beer vinden, moet het naar Suriname worden gebracht. Kom pieten we zullen nog harder moeten werken en nu aan het werk.’

Laadpiet loopt naar de machinekamer om Beginpiet te vertellen dat hij zich bij Sinterklaas moet melden, maar Beginpiet is niet te vinden.

De stokerspieten vertellen hem dat zij Beginpiet al enige tijd niet meer hebben gezien. De Laadpiet zoekt de hele stoomboot af maar Beginpiet is niet te vinden. Als de wiedeweerga rent hij terug naar Sinterklaas om te vertellen dat nu ook piet spoorloos is.

Sinterklaas trekt aan zijn eigen baard en begrijpt dat hij Beginpiet verkeerd heeft beoordeeld en onrecht heeft aangedaan.

‘Het is mijn schuld. Ik geloofde hem niet en wie weet waar hij nu is. Ik wil dat alle pieten naar hem opzoek gaan. Dan vieren we dit jaar maar geen Sinterklaasfeest. Meer dan vijfhonderd jaar heb ik Nederland bezocht. Het is nog nooit voorgekomen dat die lieve kinderen een Sinterklaasfeest hebben moeten missen. Het is een ramp, maar Beginpiet gaat nu even voor,’ zegt Sint kordaat.

Brummel neemt Pandie mee naar binnen, tilt het luikje op dat achter de deur in de gang onder de mat verborgen ligt en zegt. ‘Kijk Pandie, hier kan jij je verstoppen.’

‘Maar het is daar zo donker. Dat durf ik niet,’ fluistert ze, maar Brummel duwt haar een zoeklicht in haar pootjes en sluit het luik achter haar. Als Pandie het zoeklicht aanknipt, ziet ze dat het er nat en vochtig is. De rillingen kruipen over haar rug en angstig neemt ze plaats op een stalenbalk.

‘Oh nee, dat is vies en nat.’

Ze luistert aandachtig naar de geluiden die zich boven haar hoofd afspelen, maar buiten wat gestommel, kan ze niets waarnemen. Alleen het klotsen van het water tegen de woonboot is hoorbaar.

‘Hoi,’ hoort ze een stem boven haar. Even denkt ze dat het Brummel is, maar als ze naar boven kijkt ziet ze dat het luik nog dicht is.

‘Misschien heeft hij me hier wel voor altijd opgesloten. Straks ga ik nog dood van de honger en de kou,’ mummelde ze.

‘Nee, dat doet Brummel niet,’ zegt de stem.

Ze schrik zich een hoedje en probeert te ontdekken waar de stem vandaan komt. Richt het zoeklicht op het plafond. Daar ziet ze verstopt in een nis een raar beest onderste boven aan het plafond hangen.

‘Niet bang zijn, ik ben Koos, Koos de vleermuis. Ik woon hier en dat wil ik graag zo houden.’

‘Wat ben jij voor een beest,’ vraagt Pandie?

‘Nou ja, dat zeg ik toch. Ik ben Koos de vleermuis, een vleermuis dus,’ en spreidt zijn vleugels uit.

‘Ben jij een vleermuis? Je hebt vleugels en je hoofd lijkt op een hondenkop. Ben je gevaarlijk,’ vraagt Pandie voorzichtig?

‘Ha ha ha ha, ik gevaarlijk. Als ik gevaarlijk zou zijn, had ik je allang opgegeten. Nee hoor, ik ben een vleermuis die niemand kwaad doet. Tenzij ze mij kwaad doen, want dan bijt ik ze en worden ze ziek. Dan krijgen ze de ziekte die ze hondsdolheid noemen. Maar wat doe jij hier en wat voor beest ben jij. Misschien moet ik wel bang voor jou zijn,’ vraag Koos op zijn beurt.

Pandie vertelt hem wat eraan de hand is en Koos de vleermuis biedt meteen zijn hulp aan.

‘Hier is het lekker donker, althans als jij dat licht ten minste een andere kant op wilt laten schijnen. Wij vleermuizen kunnen daar niet tegen. Mijn ogen gaan er pijn van doen.’

‘Sorry, dat wist ik niet,’ en snel doet ze het licht uit.

‘Niet Bang zijn Pandie, ik kan heel goed zien. Wen even aan het licht en je zult veel beter kunnen zien.’

Pandie tuurt in het rond en tot haar verbazing wennen haar ogen snel aan het donker en ziet ze uit bepaalde richtingen licht naar binnen schijnen.

‘Kijk dat licht daar. Als het schemerig wordt vlieg ik daar altijd naar buiten. Kruip maar eens naar de opening dan kun je over het hele meer uitkijken,’ zegt de vleermuis.

Pandie kruipt over de glibberige grond en kijk door een gat naar buiten. Overal ziet ze de pieten rondkijken. Ze zoeken in alle hoeken en gaten.

‘Puf, wat ben ik blij dat ik hier zit. Hier vinden ze me nooit,’ zegt ze tegen de vleermuis die naast haar aan het plafond is gaan hangen.

Brummel zelf kan niets anders doen dan languit in het raamkozijn liggen om zo de pieten te bespiedden.

‘Is dit wat we zoeken,’ vraagt één van de pieten die nog nooit een pandabeer heeft gezien.

‘Nee joh, een pandabeer heeft witte en zwarte vlekken. Deze lijkt er wel veel op maar heeft geen vlekken. Laten we verder gaan zoeken, want het is zo 5 december en dan moeten we hem gevonden hebben,’ zegt de snelle Zoekpiet.

Opeens hoort ze een vreemde ringtoon. Eén van de pieten haalt zijn mobieltje uit zijn broekzak en kijkt naar het Sms-bericht. ‘Nee hè, dat ook nog. Nu moeten we ook nog de Beginpiet gaan zoeken,’ roept hij.

De oren van Brummel spitst zich. Hij luistert aandachtig naar wat de piet over ene Beginpiet te vertellen heeft.

‘Beginpiet, wat bedoelt hij. Uit het verhaal begrijpt hij dat er één van de pieten van de stoomboot in het water is gesprongen. Dat hele gedoe met die stoomboot wordt erg ingewikkeld. Eerst Pandie en nu zoeken ze weer ene Beginpiet.

De pieten springen in hun bootje en roeien terug naar de stoomboot. Brummel rent naar het luik en opent deze. Steek zijn hoofd door het gat, maar nergens ziet hij Pandie.

‘Pandie, waar zit je? Je kunt naar boven komen. De kust is veilig,’ maar als hij niets hoort, waagt hij zich naar beneden. Ergens in een hoek ziet hij in het schijnsel van het zoeklicht een vleermuis onderste boven aan het plafond hangen. Even schrikt hij, maar dan hoort hij Pandie’s stem. Even ontsnapt er een zucht van verlichting.

‘Niet schrikken Brummel. Dat is Koos de vleermuis. Als het pikkendonker is gaat hij mij ook helpen. Hij kan heel goed in het donker zien, zo kan hij de stoomboot goed in de gaten houden,’ fluistert Pandie.

Brummel wordt een heel klein beetje jaloers en vraagt: ‘Dan heb je mij zeker niet meer nodig. Jullie vinden het samen verder wel. Ik ga naar de stoomboot kijken,’ en teleurgesteld klimt hij naar boven. Pandie rent hem achterna en kan nog net, voordat Brummel het luik wil sluiten, naar boven klimmen.

‘Brummel doe niet zo gek. Ik heb je heel hard nodig en je hebt me al uit een vervelende situatie geholpen,’ ze trekt aan zijn trui en gaat voor hem staan. ‘Lieve Brummel, ik zal niet weten hoe ik dit alleen zou moeten oplossen. Straks vinden ze me en dan verschepen ze me naar Suriname. Daarbij komt, dat ik heel graag jouw vriendinnetje wil blijven.’

Brummel kijkt haar aan en zegt: ‘Ik heb al een vriendinnetje en haar naam is Elsje, hij neemt Pandie in zijn armen en geeft haar een knuffel op haar witte oor. ‘Sorry, ik denk dat ik een beetje jaloers werd,’ en buigt zijn hoofd van schaamte.

‘Jaloers op Koos de vleermuis. Wel nee joh, dat hoeft toch niet. Wat moet ik nou met een vleermuis. Ja, hij is heel erg aardig en hij gaat me helpen, maar ken jij Koos de vleermuis dan niet. Hij woont al heel lang onder in de woonboot,’

’Laat maar,’ zegt Brummel. Het is al goed. We moeten ervoor zorgen dat ze je niet vinden, al weet ik niet zo goed hoe dit verder af moet lopen. We moeten kijken waar je in de tussentijd kan wonen. Ik denk niet dat mijn oom je een plaatsje hier op de woonboot aanbiedt,’ zegt Brummel triest.

Pandie kijkt hem aan en de tranen lopen over haar wangen. ‘Help me alsjeblieft Brummel. Ik heb er alles voor over om niet naar Suriname te worden gestuurd. Het is daar veel te warm voor mij.’

‘Ben jij een verstekeling?’

‘Dat klopt, ik heb me tussen de speelgoed panda’s verstopt.’

‘Rustig maar, ik ga kijken wat ik voor je kan doen. Laten we eerst iets gaan eten. Lust je een boterham met honing. ‘Ja, natuurlijk lust je dat, of heb jij liever wat anders?’

‘Heb je bamboe,’ vraagt Pandie.

‘Nee, dat hebben we jammer genoeg niet,’ antwoordt Brummel.

Jasper de zwaan zwemt het meer over en net als hij naar zijn winter slaapplaats wil zwemmen, hoort hij gekreun. Hij strekt zijn nek zo ver mogelijk uit en zoekt de omgeving af. Zwemt op het gekreun af en dan ziet hij een piet verkleumd en bibberend van de kou tussen het riet zitten. Voorzichtig zwemt hij eropaf. Als piet de grote snavel van Jasper voor zich ziet, schrikt hij.

‘Hallo, niet schrikken. Ik ben Jasper de zwaan, wat doe jij hier zo alleen in de kou. Volgens mij hoor jij op die boot daar.’

Beginpiet kan zijn oren niet geloven. Hij begrijpt er niets van. Een zwaan die tegen hem praat. Droomt hij of is hij door de kou bevangen. ‘Ik droom zeker, ja toch?’

‘Nee hoor, je droomt niet, maar als je hier blijft zitten, ga je dood van de kou en de honger,’ zegt Jasper. Beginpiet vertelt Jasper zijn verhaal. Jasper luistert aandachtig. Af en toe kromt hij zijn nek en kijkt Beginpiet met een scheve kop aan.

‘Ik ben gevlucht en ga nu zelf opzoek naar die pandabeer. Geen Werkpiet die mij tegen kan houden, zelfs Sinterklaas niet. Trouwens, ze geloven me toch niet,’ jammert hij.

Jasper kromt zijn nek opnieuw en beweegt hem heen en weer. Even weet hij niet wat hij daarop moet zeggen. Misschien is het een list van die piet om hem naar Pandie toe te lokken.

‘Kun je bewijzen dat je die pandabeer niet wilt vangen en er een beloning voor wil vangen?’

‘Tja, dat wordt moeilijk, maar ik zeg de waarheid. Je moet mij op m’n woord geloven. Trouwens ik ben de enige piet die in die pandabeer gelooft. De anderen hebben me allemaal uitgelachen en voor straf moest ik naar de kolenbunker, maar dat heb ik je net al verteld. Geloof me of niet, maar ik ga niet terug naar de stoomboot voordat ik die pandabeer heb gevonden. Ik moet die beer vinden, al wordt het mijn dood, daarmee is de kous af.’

Jasper moet toegeven dat het hele verhaal wel overtuigend klinkt.

‘Ik zal kijken wat ik voor je kan doen, maar hier kan je zeer zeker niet blijven. Beweeg je zo min mogelijk dan ga ik hulp halen. En niet weglopen. Je moet me vertrouwen,’ fluistert hij.

Statig als altijd vliegt hij op en neemt de weg naar het dorp. Daar land hij op het schoolplein en waggelt in de richting van het raam waarvan hij zeker weet dat Elsje daar in de klas zit. Telkens vliegt hij op en kijkt door het raam, maar Elsje is niet te zien. De overige kinderen in de klas hebben hem ontdekt en rennen naar het raam. Ze kunnen hun ogen niet geloven. Uiteindelijk neemt Jasper het volgende raam en weer spreidt hij zijn vleugels en gaat telkens een stukje omhoog en dan weer omlaag. En ja hoor, eindelijk ziet

Hij Elsje aan een tafeltje zitten. Geconcentreerd werkt ze aan haar rekenopdracht, maar één van haar klasgenootjes stoot haar aan. ‘Kijk eens naar buiten. Zie jij wat ik zie?’

Elsje kijkt op en ziet de zwaan met zijn rode snavel en een al wat grijzige kop, net boven het raamkozijn uitkomen. Geduldig wacht Jasper af en even later ziet hij dat de deur van de school wordt geopend. Elsje komt naar buiten en vraagt wat er aan de hand is.

‘Je moet meteen meekomen. Beginpiet zit in de problemen. Hij heeft zich verstopt tussen het riet. Je moet hem helpen anders loopt het niet goed met hem af,’ smeekt Jasper.

Elsje remt de school weer in, maar even later komt ze terug met haar jas. De meester roept haar maar ze rent het schoolplein af. De meester schreeuwt dat ze onmiddellijk terug moet komen. ‘Anders moet ik toch echt je ouders hierover inlichten,’ maant hij.

‘Doet u dat maar. Ik moet nu echt iets heel belangrijks gaan regelen!’

De meester heeft het nakijken, schudt met zijn hoofd en bromt: ‘Wat moet ik hier nu van denken?’ 

Het moet toch niet gekker worden. Elsje, die er samen met een zwaan vandoor gaat. Het lijkt er nota benen op dat zij elkaar nog begrijpen ook. Nou ja, ik geloof niet eens in Sinterklaas laat staan in een meisje dat communiceert met een zwaan. Laat ook maar, ik kan hier maar beter over zwijgen. Voor je het weet verklaren ze me voor gek, denkt hij en statig wandelt de meester terug naar zijn klas. Toch kan hij het gebeuren niet helemaal van zich afzetten. Als hij de klas wil binnenlopen, stoot hij zijn hoofd tegen de deurpost en de kinderen schieten in de lach.

‘Meester, het lijkt wel of u een spook hebt gezien,’ roept één van zijn leerlingen.

‘Dat zou best wel eens waar kunnen zijn. Kom op kinderen, we gaan weer aan het werk,’ roept hij.

De kinderen gniffelen, zij weten wel beter. Ze hebben al lang door dat Elsje speciale gaven bezit en dat ze met de dieren kan communiceren, maar daar begrijpen die volwassenen toch niets van, vinden ze. Al snel is het weer rustig in de klas en zijn ze weer geconcentreerd aan het werk.

Elsje loopt langs de waterkant en volgt Jasper naar de plaats waar hij Beginpiet heeft achtergelaten. Piet ligt opgerold tussen het riet te bibberen van de kou en is door en door nat. Zijn gezicht is zo wit als een laken. Oh, wat heeft Beginpiet het koud.

Elsje ziet dat het nog een hele jonge piet is. Tot haar verbazing blijkt het ook nog eens een meisjespiet te zijn.

‘Hallo, ik ben Elsje. Jasper heeft me gevraagd om jou te helpen, maar ik zal je eerst maar naar een warm plekje brengen. Kom, pak me maar goed vast en steun op mij.’

Van een afstand bekijkt Jasper hoe Elsje de piet verzorgt. Verder wil hij er niets mee te maken hebben. Nee, hij blijft er lekker buiten. Het wordt hem veel te ingewikkeld. Daarbij komt dat Brummel een hele goede vriend van hem is en dat wil hij graag zo houden.

Ze zoeken het maar uit. Ik zeg niets over die Pandie. Voor je het weet zit ik in de nesten van een ander en daar heb ik helemaal geen zin in, denkt hij.

‘Jasper, kom je mee dan krijg je een lekker stukje brood voor de moeite.’

Nee, ik ga maar. Ik heb een vriendin beloofd om langs te komen. We gaan samen lekker vissen en misschien krijgen we bij de boerderij daarginds wel iets lekkers. Het is nog steeds mistig, dus ik ga maar gauw. Ik wens jullie het beste en snel zwemt hij het meer op.

Nou ja, die wil wel heel erg snel weg. Wat is er hier gaande en waar moet ik deze piet onderbrengen. Mijn moeder ziet me al aankomen. Jeetje wat nu. Jasper heeft me wel met iets opgescheept, denkt ze.

Beginpiet wil Elsje graag vertellen wat er aan de hand is, maar Elsje zegt dat ze een ander probleem hebben. Ze weet immers niet waar ze de piet moet onderbrengen.

Beginpiet vindt dat ze hem maar het beste kan achterlaten. ‘Ik red me heus wel.’

‘Ben je gek, we vinden wel een oplossing. Laat dat maar aan mij over. Ik heb Jasper immers beloofd dat ik voor je zou zorgen, maar vertel jij me toch maar waarom je hier bent en wat je probleem is.’

Ze vertelt Elsje wat er is gebeurd, maar Elsje vindt het verhaal een beetje verwarrend.

‘Ergens is er dus een Pandabeer die niemand heeft gezien en Sinterklaas en de andere pieten willen niet geloven dat hij er wel is?’

‘Het is echt waar. Nu ga jij me zeker ook uitlachen. Jeetje, wat heb ik het koud,’ antwoordt ze bibberend.

 ‘Ik lach je niet uit, maar hoe moeten we dit verhaal geloofwaardig over laten komen. Als Sinterklaas het niet eens gelooft, wie doet dat dan wel. Er gaan trouwens geruchten dat Sinterklaas misschien voor de eerste keer, zo lang als hij al in Nederland, België en Suriname komt niet aan wal gaat. Iets met…, maar ze stokte in haar woorden. Weet je, laten we eerst maar een warme plek voor je zoeken. Blijf even hier, ik kom zo terug. Laat je niet aan de anderen zien hoor, want dan ben je de klos en kan ik je niet meer helpen.

Nou ja, moet ik nu nog langer kou lijden. Als het moet, dan moet het maar. Ik kan toch geen kant op, en weer verstopt ze zich achter een paar struiken.

Oh wat heeft ze het koud en ze hoopt maar dat Elsje snel weer terugkomt.

Elsje loopt naar huis en via de achterdeur gaat ze naar haar kamertje opzoek naar warme kleding. Ze heeft gezien dat de piet net iets groter is dan zijzelf. Dus een ruime warme trui en een broek die moet haar wel passen. Ze sluipt het huis weer uit en rent terug naar Beginpiet.

Die zit ineengedoken en rilt over haar hele lichaam. ‘Hier, trek snel deze trui en broek aan dan heb je in ieder geval geen last meer van de kou.

‘Met die zwartepietenkleding van jou komen we echt niet langs mijn moeder. Als ze vraagt waar je vandaan komt, zeg je maar dat je uit een ver land komt waar erg veel armoede is. Dat vindt ze meteen zielig, dat hoop ik ten minste.’

Als ze bij haar huis aan komen sluipen ze ongemerkt naar haar kamer. Elsje doet direct de deur op slot en begint een plan uit te broeden.

Sinterklaas heeft zich in zijn hut teruggetrokken. Hij vindt dat hij gefaald heeft. Telefoon Piet klopt op de deur en wandelt naar binnen. ‘Sinterklaas, ik heb uw opdracht verwerkt.’

‘Dank je Piet. Ik zou het niet over mijn hart kunnen verkrijgen dat dat meisje in Suriname haar pandabeer niet zou krijgen. Weet je, ik maak me zo zorgen om Beginpiet. Ze is nog zo klein en teer. We moeten ook alle pakjes die al door de schoorsteen zijn bezorgd, terughalen. Anders veroorzaakt dat maar verwarring. Stel je voor het ene kind krijgt wel zijn cadeau en het andere niet. Nee, gelijke monniken, gelijke kappen,’ en na een diepe zucht verschijnt er een diepe rimpel op zijn voor hoofd. ‘Laat me maar even alleen beste Piet, ik moet even heel diep nadenken.’

Op het dek van de stoomboot wordt het steeds drukker, maar het was niet de gebruikelijke gezellige drukte. Iedereen is van slag en ze zien in dat er dit jaar geen Sinterklaasfeest zal worden gevierd.

Na een grondige zoektocht was er geen spoor te vinden van Beginpiet en ze vreesden voor het ergste.  

Inmiddels wordt het steeds mistiger en de kleintjes die aan de kade staan zijn nog nauwelijks te onderscheiden Ze roepen en zingen, maar de boot komt niet verder dan waar hij ligt afgemeerd. De burgemeester besluit om de Sint te vragen waarom hij niet naar de afgesproken aanlegsteiger komt.

Superhoofdpiet vertelt de burgermeester wat er aan de hand is. ‘Dat is verschrikkelijk,’ zegt de burgemeester.

‘Ik ga u helpen en geef mijn mensen opdracht om ook naar Beginpiet uit te kijken. Deze dag mag niet de treurigste dag van deze eeuw worden. Doe Sinterklaas de groetjes en vertel hem dat we met zijn allen op zoek gaan naar Beginpiet.’

 

Brummel zit samen met Pandie nog steeds in zijn kamertje en volgt vanuit het venster alles wat er zich op het meer afspeelt. Pandie, die inmiddels inziet dat erop deze manier geen oplossing voor haar probleem komt, oppert dat zij maar beter terug kan gaan naar de stoomboot. Brummel vindt dat ze daar nog maar even mee moet wachten.

 

 

‘Dat bespreken we later wel. Ik ga kijken wat er zich in het dorp afspeelt, want de muziek is al een tijdje niet meer hoorbaar. Blijf jij hier en als er iemand komt, duik je in die kist daar. Niemand zal je daar vinden,’ zegt Brummel en laat Pandie alleen achter op de woonboot.

 

Onderweg komt hij de eend ‘die niet kan zwemmen’ tegen. Van hem hoort hij dat Elsje heel geheimzinnig doet.

‘Ik heb haar zien lopen met een bundeltje kleding en voor ik er erg in had, was ze tussen de struiken verdwenen. Ik heb nog gewacht, maar toen ik de muziek niet meer hoorde, wilde ik weten wat er zich toch allemaal in het dorp en op die boot daar afspeelt.’

Brummel krabt achter zijn oor, maar neemt niet de moeite om verder te luisteren. Via het pad loopt hij naar het dorp en denk diep na.

‘Ik weet nog veel meer,’ schreeuwt de eend hem achterna, maar Brummel hoort hem niet meer. Hij wilde Brummel nog vertellen dat hij Elsje met één of andere rare figuur met een veer op zijn hoofd in de richting van het dorp heeft zien wandelen, maar Brummel loopt snel door. Die kijkt nog even om en zwaait naar hem.

Brummel vraagt zich af waarom Elsje zo geheimzinnig doet. Wat deed ze in die struiken en waarom had ze die kleren bij zich. Ik moet het uitzoeken, maar waar moet ik beginnen, denkt hij.

In het dorp klimt hij in een boom en hij is erg tevreden met zichzelf. ‘Ik wist niet dat ik zo goed kon klimmen. Nu kan ik alles overzien,’ fluistert hij in zichzelf.

Hij ziet de kinderen naar de stoomboot staren. Zij begrijpen maar niet waarom hij hun kant niet opkomt. Opeens herkent Brummel de piet die hij bij de woonboot heeft gezien. De piet wil dat de kinderen stil zijn. Eindelijk lukt het hem om ze stil te krijgen en hij begint te vertellen.

‘Lieve kinderen, er is iets heel vervelends gebeurd. Eén van onze jonge pieten is verdwenen. Ze heet Beginpiet en ze moet nog heel veel leren. We hebben overal gezocht, maar we kunnen haar niet vinden.’

‘Het is een meisje, de piet die verdwenen is, is een meisje. Zie je wel mam, een meisje kan ook piet worden,’ zegt een klein meisje.

‘Stil nou schat, anders kan ik niet horen wat deze piet zegt.’

’Ja, en zo zie je maar,’ roept een jongen naast haar. ‘Een meisje kan geen piet zijn. Ze raken weg, of ze lopen weg. Misschien is ze wel verdwaald.’

Het meisje balt haar vuistjes, maar houd zich in en steek haar tong naar hem uit.

‘Lieve kinderen, we zijn bang dat het Sinterklaasfeest dit jaar niet door kan gaan. We zijn namelijk ook op zoek naar een beertje. Dat beertje is eigenlijk bestemd voor een meisje in Suriname. Ja, jullie horen het goed, in Suriname. Maar helaas ook haar zullen we teleur moeten stellen. Sinterklaas is zo bedroefd om de verdwijning van Beginpiet dat hij dit jaar zijn verjaardag wil overslaan.’

De kinderen zuchten en steunen en weten niet wat ze horen. De één vindt het heel erg, maar de ander kan het geen reet schelen, want ze geloofde toch al niet in Sinterklaas. Maar de meeste kinderen vinden het vreselijk en stellen piet voor dat ze meehelpen om de vermiste Beginpiet en de beer te vinden.

Dat vindt de burgemeester een goed plan en vertelt dat ook hij dat al had voorgesteld.

‘En wie Beginpiet vindt, krijgt een extra cadeau,’ roept Cadeautjespiet.

Als de kade bijna leeg is, laat Brummel zich naar beneden zakken en rent terug naar de woonboot. Daar ziet hij Elsje aan komen wandelen.

‘Wat doe jij in deze kou buiten Brummel?

‘Niets, gewoon even een frisse neus halen, maar moet jij niet op school zijn?’

’Nee hoor, het is woensdagmiddag en toen ik van school wegliep, was het al bijna tijd om naar huis te gaan.’

‘Hoe zo wegliep. Ben je van school weggelopen. Werd je gepest?’

Elsje schikt. Bijna had ze zich verraden. ‘Nee hoor, maar maar…, ik moest iets voor de meester wegbrengen en toen was het al zo laat dat die paar minuten niet meer de moeite waard waren om naar school terug te gaan,’ jokt ze. ‘Weet je Brummel, ik wil je iets vragen,’ maar ze heeft al direct spijt van haar vraag. ‘Laten we naar binnen gaan, het is erg koud,’ stelt Elsje voor.

Maar Brummel wil dat niet. Wee je gebeente dat ze Pandie ontdekt en wat dan. Ik moet haar zien weg te lokken, denkt hij, maar Elsje laat zich niet weglokken. Voor hij iets kan verzinnen, wandelt ze naar binnen en neemt plaats in de woonkamer. Ze tuurt door het raam naar buiten en Brummel gaat naast haar zitten. Hij houdt haar goed in de gaten en zwengelt, verveelt met zijn berenpootjes heen en weer. Beiden staren voor zich uit. Plots zegt Brummel. ‘Jij wilde me toch iets vragen?’

‘Nee hoor, ik weet van niets.’

‘Nou zeg, ik heb dat toch zelf gehoord. Wat hou je voor mij achter. Kom op Elsje, anders ga je maar weer weg hoor. Nou kom, vertel op!’

‘Heb jij soms zelf iets te verbergen,’ vraagt Elsje

Ook Brummel zwijgt nu, want Elsje wil Beginpiet niet verraden en Brummel Pandie niet.

 

Ondertussen is het erg onrustig in het dorp en in het hele land gonst het van de geruchten dat er hoogst waarschijnlijk dit jaar geen Sinterklaasfeest wordt gevierd. De kranten staan er bol van en op tv wordt over bijna niets anders gesproken. Alle Sinterklaasprogramma’s worden uitgesteld. Het lijkt erop dat er inderdaad geen Sinterklaasfeest zal worden gevierd. Op de kade staan veel dagjesmensen. Zij willen met eigen ogen zien wat er aan de hand is en waarom de boot van Sinterklaas niet aan de kade wordt aangemeerd. Inmiddels is het zoeken naar Beginpiet gestaakt. De brandweer zoekt nog wel op het meer, maar zij zijn van mening dat niemand na zoveel uur het koude water kan overleven. Ze denken vrijwel zeker dat Beginpiet is verdronken.

‘Ik vrees het ergste,’ zegt een vader. Zijn dochtertje staat beteuterd naast hem en houdt haar vaders hand stevig vast. ‘Pap, het is wel zielig hè voor Sinterklaas en de pieten, maar nu krijg ik ook mijn poppenwagen niet. Ik had me er zo op verheugd en onze Fientje denkt dat ze een mooie praatpop krijgt. Ik begrijp het wel, maar Fientje is nog veel te klein,’ fluistert ze.

Haar papa tilt haar op en droogt haar tranen en zegt: ‘Lieve schat, misschien komt het nog goed. Sinterklaas vindt er vast wel iets op. Misschien zijn Beginpiet en de pandabeer dichterbij dan wij denken.’

Brummel en Pandie kunnen door het open patrijspoortje precies horen wat de vader van het meisje zegt. Pandie wordt er erg verdrietig van en steekt haar hoofd door de patrijspoort. Net als ze wil roepen dat ze bij Brummel is, trekt Brummel haar terug en sluit de patrijspoort.

‘Ben je nou helemaal gek. We hebben nog wel wat tijd. Laten we daar gebruik van maken. Misschien…, oh jee, mondje dicht, straks horen ze je nog.  Elsje deed ook al zo vreemd. We kunnen haar er niet bij betrekken. Ze doet echt geheimzinnig en als ik vertel dat je hier bent, kunnen we het wel schudden.’

Hij denkt na en komt tot de slotsom dat de hele toestand niet meer alleen om Pandie gaat.

‘Zeg Pandie, ik heb het vermoeden dat het niet meer alleen om jou gaat. Beginpiet is er de oorzaak van dat er dit jaar geen Sinterklaasfeest wordt gevierd. Misschien zouden wij ook op zoek kunnen gaan naar die Beginpiet. Ik heb gehoord dat hij naar jou op zoek is.’

Verbaast kijkt Pandie hem aan en kan hem niet helemaal volgen. Plots horen ze dat er iemand onder de vloer zit te bonken.

‘Dat moet Koos de vleermuis zijn,’ zegt Pandie. Als hij iets weet, zou hij tegen de vloer bonken. Laten we snel gaan kijken wat hij weet.’

Het luik wordt geopend en ja hoor daar is Koos de vleermuis.

‘Ik heb misschien nieuws voor jullie. Ik ben op onderzoek uit geweest en heb een vlucht over en door het dorp gemaakt. Ik heb door heel wat ramen gegluurd en ik heb zo’n vermoeden dat ik weet waar Beginpiet zich bevindt. Eigenlijk weet ik het bijna wel zeker.’

‘Maar dan leeft Beginpiet gelukkig nog,’ roept Pandie blij.

‘Ik kan jullie er zo naar toe brengen,’ zegt Koos.

‘Morgen is het al Sinterklaasavond, dus moeten we snel iets doen. Kan jij ons ernaartoe brengen,’ vraagt Brummel?

‘Dat kan wel, maar dan moet het eerst nog wat donkerder worden. Nu dus even niet. Sluit het luik maar, dan ga ik eerst even een dutje doen. Als het buiten gaat schemeren dan zie ik je buiten, oké?’

Brummel wil nog iets zeggen, maar Koos vliegt terug naar zijn hoek en valt vrijwel direct in slaap.

Brummel moet Pandie alleen laten omdat hij eerst nog iets moet regelen: ‘Je gaat geen gekke dingen doen hoor Pandie. Nog even volhouden. We vinden wel een oplossing. Koos gaat ons straks helpen. Als we morgenochtend Beginpiet niet hebben gevonden, laat ik je naar de stoomboot brengen. Ik weet nog niet precies hoe, maar dat zijn zorgen voor morgen,’ stelt hij Pandie gerust. Net als hij naar buiten wil, komt Elsje binnenwandelen. Hij krijgt steeds meer het vermoeden dat ze hem in de gaten houdt. Zwijgend neemt ze weer plaats in het raamkozijn. Nog nooit hebben ze daar zo zwijgzaam gezeten. Er hangt een gespannen sfeer en beiden begrijpen niet wat er in de ander omgaat. Hoe kan het ook. Beiden hebben immers een geheim wat ze niet met elkaar willen delen.

Opeens staat oom voor hen en vraagt: ‘Ben je hier ook Elsje. Ik heb je niet horen binnenkomen. Eet je met ons mee,’ maar zonder iets te zeggen staat ze op en rent weg. Brummel kijkt haar na en snapt er helemaal niets meer van.

‘Waarom loopt ze zomaar weg. Ze zegt ons niet eens gedag,’ moppert hij. Maar aan de andere kant is hij ook blij dat ze weer weg is. Nu kan hij ten minste zijn probleem rustig proberen op te lossen.

‘Ach Brummel, laat maar. Het is al bijna etenstijd. Misschien krijgt ze een standje als ze te laat thuiskomt. En morgen is het Sinterklaasfeest. Misschien is ze daar ook wel een beetje zenuwachtig voor.’

Maar Brummel weet wel beter. ‘Morgen krijgt niemand een cadeautje,’ mummelt hij.

Oom neemt hem op schoot en vraagt waarom hij toch zo bedroefd is.

‘Dat kan ik niet zeggen oom. Ik weet…, en dat heb ik echt gehoord dat Sinterklaas zijn verjaardag dit jaar niet viert. Hij is wel in het land, maar niet aan de kade kijk maar,’ en wijs naar de stoomboot. ‘Hij ligt er al de hele tijd. De kinderen in het dorp hebben hun keeltjes schoor gezongen, maar de boot blijft daar gewoon liggen. Ik heb ook gehoord dat Beginpiet is verdwenen en dat ze misschien wel verdronken is.’

Oom staat op en zegt: ‘Ik ga nog even naar het dorp en als ik terug ben dan gaan we iets eten.’ Hij trekt zijn jas aan en sluit de deur achter zich.

Brummel haalt zijn schoudertjes op en is blij dat hij weer alleen is. Hij rent naar zijn kamertje en ziet dat Pandie zich onder zijn bed heeft verstopt. ‘Ik had je toch gezegd dat jij je in de kist moet verstoppen.’

‘Je kunt me wat Brummel. Dat heb ik ook gedaan, maar het is er verschrikkelijk donker en er zit nog iemand in.’

‘Dat kan niet Pandie, je ziet dingen die er niet zijn.’

‘Zeker weten Brummel, ik voelde zijn tanden, echt waar,’

Brummel kijkt naar de kist. Hij weet zeker dat er niemand anders in zit. Voor de zekerheid kijkt hij voorzichtig over de rand. Het wordt stil, maar plots laat hij zich op de grond zakken en rolt lachend over de grond. ‘Dat is grappig. Nee Pandie, ik lach je niet uit, maar die tanden die jij voelde dat was het kunstgebit van de vader van mijn oom. We hebben ze zelfs een keer gebruikt. We hadden een sneeuwpop gemaakt en die hebben we een mond gegeven. Om het geheel af te maken hebben we de tanden er ingestopt. Je had het moeten zien. Dat was zo gaaf joh.’

Pandie kan er niet om lachen en vraagt of hij al een oplossing heeft voor hun probleem. ‘Stel dat Koos en jij niets vinden, wat dan?’

Verslagen neemt Brummel plaats op het bed en kijk door de patrijspoort naar de stoomboot.

‘Brummel, morgen ga ik echt terug naar de boot. Dan maar naar Suriname. Daar zit dat kindje op mij te wachten. Eigenlijk is het best zielig voor dat kind. Ze denkt dat ze een pandabeer krijgt. Dat is wat ze heel graag zou willen en nu komt die niet,’ fluistert Pandie, die zich heel schuldig voelt. ‘Het was een domme zet van mij om weg te lopen. Ik heb niet alleen mijzelf in gevaar gebracht, maar ook Beginpiet.’

Brummel kan zijn tranen niet meer bedwingen. Hij moet er niet aan denken dat hij daar in dat snikhete land zou moeten leven. Nee, het ergste is dat hij er niet eens naar toe hoeft, maar Pandie wel. Eigenlijk wil hij helemaal niet dat ze weggaat. Hij kijkt Pandie aan en voelt iets in zijn buik dat hij niet kent. Als Elsje dit zou weten, zou ze zeggen dat ik verliefd ben en dan heeft ze nog gelijk ook. Eigenlijk wil ik Pandie niet meer kwijt. Nee…, ik moet niet aan mezelf denken. Het gaat niet om mij, maar om heel veel kinderen. Ook dat kindje in Suriname. We moeten het probleem oplossen.

‘Misschien heb je gelijk Pandie. Het zou misschien beter zijn als je naar Suriname zou vertrekken, maar ik vind dat we nog even moeten wachten. Misschien is er wel een misverstand in het spel.’

Maar daar gelooft Pandie niet in.

‘In Spanje maken ze geen vergissingen,’ en ze laat zich plat op het bed vallen.

Brummel probeert haar te troosten en wrijft zachtjes over haar rug.

‘Brummel, ik weet nu al dat ik niet buiten jou kan. Ik wil voor altijd bij jou blijven.

‘Tja, dat wil ik ook, maar ik zou niet weten hoe we dat voor elkaar moeten krijgen.’

 

Intussen is oom bij de kade aangekomen. Daar staan nog maar een handje vol kinderen. Hij tuurt over het meer en ziet in de schemering de stoomboot liggen. Voorafgaande jaren was de boot altijd feestelijk verlicht geweest, maar nu heeft men alleen de ankerverlichting opgestoken. Hij loopt op een groepje mensen af en begrijpt dat Brummel gelijk had. Oom wil weten wat er precies aan de hand is en de mensen leggen hem uit wat er de afgelopen dagen is gebeurd. Verslagen keert oom terug naar de woonboot.

Droevig zit Brummel nog steeds in het raamkozijn en speelt onhandig met een kussen. Oom neemt plaats in zijn stoel en aan zijn voorhoofd kan Brummel zien dat hij nadenkt.

Oom had voor allen een cadeautje gekocht. Hij weet zeker dat Elsje er heel blij mee zou zijn, maar als Sinterklaas zijn verjaardag niet viert dan zou ook hij de cadeautjes tot het volgend jaar moeten verstoppen. Hij staat op en loopt naar zijn slaapkamer. Pakt de sleutel onder zijn kussen vandaan en opent de kastdeur. Verbaast kijk hij naar de lege plek waar het cadeau had moeten liggen. Hij snapt er niets van. Inmiddels gaat hij vermoeden dat er met Sinterklaas wordt gesold. Dat kan niet. Wie heeft die knuffelbeer gestolen, denkt hij en verlaat de slaapkamer. Met een grote frons op zijn voorhoofd neemt hij weer plaats op zijn stoel.

Brummel ziet dat oom het helemaal niet naar zijn zin heeft. Hij probeert nog uit te vissen wat er met hem aan de hand is, maar oom zegt nors dat hij naar bed moet. Brummel begrijpt er niets van. Op zijn tenen verlaat hij de kamer en neemt onder het bed naast Pandie plaats.

‘Nou ja, nu doet oom ook al zo raar. Hij is nors, zo heb ik hem nog nooit gezien,’

Pandie zegt niets en speelt futloos met haar tenen. Ze horen de deur kraken en zien de voeten van oom voor zich opdoemen.

‘Brummel waar ben je. Ik had niet zo naar tegen je mogen doen, maar er is iets naars gebeurd.’

Oom gaat op het bed van Brummel zitten. Brummel kruipt onder het bed vandaan en klimt op zijn schoot.

Pandie is erg bang dat oom haar zal ontdekken.

‘Lieve Brummeltje van me.’

‘Nou zeg oom, ik heet Brummel en ik ben al een stoere beer.’

‘Je hebt gelijk. Weet je, ik had een cadeau voor jullie gekocht en heb ontdekt dat het cadeau voor Elsje is verdwenen. Weet jij daar iets van?’

‘Hoe bedoel je oom. Denk jij dat ik het heb gestolen?’

‘Nee joh, misschien heb jij hier iemand rond zien hangen en het cadeau zien stelen of ermee weg zien lopen.’

‘Ik heb wel veel pieten rond de woonboot zien scharrelen, maar die pikken niet en verder heb ik niemand gezien, buiten Elsje dan. Al moet ik zeggen dat ze erg geheimzinnig doet. Misschien heeft ze naar mij gezocht en toen het cadeau gevonden of gepikt.’

‘Dat geloof ik niet,’ zegt oom kribbig. ‘Ik zie Elsje daar niet vooraan, maar je zegt dat ze geheimzinnig doet. Dat hele gedoe rond Sinterklaas is geheimzinnig. Wat is er toch aan de hand. Beginpiet is verdwenen en nu zijn ook de pakjes foetsie. Ik ga het uitzoeken.’

Brummel schikt, daar is hij niet zo blij mee. Stel dat oom de hele woonboot van top tot teen gaat doorzoeken en Pandie zou vinden.

‘Oom, zal ik u helpen zoeken? Doorzoek ik eerst uw slaapkamer en dan doorzoeken we samen de andere kamers,’ oppert Brummel.

‘Dat vind ik een goed plan.’

Als oom de kamer verlaat, rent Brummel naar de slaapkamer van zijn oom en doorzoekt de kasten. Tot zijn grote verbazing ziet hij een beer die bijna precies op Pandie lijkt.

Volgens mij heeft hij gewoon in de verkeerde kast gekeken. Hij wordt al lekker oud zeg, maar het is wel toevallig. Een pandabeer net als Pandie. Hij sluit de deur, en net als hij zijn kamer wil binnen gaan, hoort hij Elsjes stem.

Pandie verstopt zich weer onder het bed. Als Elsje binnenkomt, doet Brummel net alsof hij haar niet heeft horen aankomen.

‘Hoi Brummel, ik kom even kijken hoe het met je gaat. Het begint al aardig donker te worden, maar ik wilde je toch nog even zien.’

Brummel vindt het maar vreemd en eigenlijk heeft hij ook helemaal geen zin in haar. Nu het donker wordt heeft hij hele andere plannen. Hij heeft immers een afspraak met Koos de vleermuis. Straks loopt het echt mis. Nu maar hopen dat ze Pandie niet hoort of ziet. Ik moet Elsje hier weg zien te werken voor ze erachter komt, denkt hij en doet alsof hij verschrikkelijk veel slaap heeft.

‘Brummel, je doet zo vreemd vandaag.’

‘Dat mag jij wel zeggen. Sinds die Sinterklaas in ons land is lijkt het wel alsof ik voor jou niet meer besta. Ik heb niets te verbergen hoor. Ik weet niets van een pandabeer,’ en slaat van schrik zijn hand voor zijn mond. Maar het is al te laat, hij heeft zijn mond voorbijgepraat.

‘Wat weet jij van een pandabeer Brummel, zeg eens, weet jij waar ze is?’

‘Ik niet, ik denk eerder dat jij een geheim hebt.’

Zachtjes wordt er tegen de patrijspoort getikt, maar Brummel doet alsof hij het niet hoort. Het getik blijft voortduren. Elsje begrijpt er niets van en vraagt of hij nu ook al doof geworden is. Uiteindelijk opent Brummel de patrijspoort. Koos vlieg naar binnen nestelt zich op het randje van het bed.

‘Brummel dat is het meisje dat weet waar Beginpiet zich bevindt.’

Brummel is sprakeloos, en kan geen woord uitbrengen. Vertwijfeld kijkt hij Elsje met een scheef kopje aan en vraagt aan haar wat Koos hiermee bedoeld?’

Elsje gaat bij de deur staan en speelt met haar vingers. Met opgeheven hoofd zegt ze: ‘Ik heb een geheim, maar ik heb degene beloofd dat ik niets zou zeggen. Ook niet tegen mijn beste vriend.  Brummel jij weet donders goed dat jij dat bent. Ja, ik heb Beginpiet verstopt,’ ze buigt haar hoofd en neemt plaats naast Brummel. Plots hoort ze iemand heftig hoesten. Elsje spits haar oren en weet zeker dat het onder het bed van Brummel vandaan komt. Elsje gaat op haar knieën zitten en ziet Pandie tegen de muur onder het bed zitten. Angstig kijkt Pandie met haar kraaloogjes Elsje aan.

‘Eigenlijk ben ik blij dat ik nu ontdekt ben. Het is voor iedereen beter dat ik naar Suriname vertrek,’ mummelt Pandie en kruipt onder het bed vandaan.

Elsje kijkt de pandabeer na en kan haar ogen niet geloven. Daar staat Pandie voor haar. De beer die zij zo graag zou willen hebben.

‘Jij bent me er ook één Brummel, hakkelt ze. Samen hebben wij een geheim. Jij hebt al die tijd geweten waar de pandabeer was. Ik ga meteen Beginpiet halen, want nu moeten we zien hoe we alles weer recht kunnen breien.’

Brummel en Pandie begrijpen er helemaal niets van. Heeft Elsje inderdaad Beginpiet geholpen. En waar gaat ze zo snel weer naar toe?

 

Elsje blijft niet lang weg en komt terug met Beginpiet.

‘Wel Brummel we moeten iets verzinnen. Hoe moeten we dit aanpakken. Beginpiet is geen probleem, die brengen we gewoon terug naar de stoomboot.’

‘Ja hoor, en hoe krijgen we haar op die boot. Jasper kan Beginpiet echt niet dragen. Gek eigenlijk, ik heb Jasper al een tijdje niet gezien,’ antwoordt Brummel.

‘Hier ben ik.’ Jasper steekt zijn kop door de patrijspoort. ‘Wie moet ik naar de stoomboot terugbrengen. Oh ik zie dat jullie elkaar allemaal weer hebben gevonden. Gelukkig maar, nu hoef ik ten minste niets meer geheim te houden. Wat was dat moeilijk zeg,’ en klappert met zijn vleugels. Oh, wat een opluchting voor Jasper.

‘Ik denk dat jullie Beginpiet het beste met het roeibootje, dat aan de kade ligt naar de stoomboot kunnen terugbrengen,’ oppert Koos de vleermuis.

‘Wacht daar even mee, want we zitten met nog een ander probleem,’ zegt Brummel. ‘Wat doen we met Pandie. Eigenlijk wil zij niet naar Suriname, maar als we haar terug aan boord brengen dan moet zij naar Suriname.’

Het wordt stil in de kamer. Iedereen probeert een oplossing voor dat probleem te bedenken, maar het is zo’n groot probleem.

‘Ik weet het, ik weet het,’ schreeuwt Brummel opeens.

‘Stil joh, straks hoort oom ons nog en dan zijn we de pineut,’ fluistert Elsje.

‘Ik weet het echt zeker Elsje, zegt hij op gedempte toon. Mijn oom…,’ en fluisterend vertelt hij zijn plan. ‘Zo maken we iedereen blij, ja toch?

‘Dat is een fantastisch plan Brummel, maar we moeten wel opschieten, anders zijn we te laat,’ zegt Elsje.

Koos de vleermuis zet zijn poten in de jas van Elsje en gaat ondersteboven hangen. Geschrokken kijkt ze

 hem aan. Ze vindt het maar een eng beest, die Koos de vleermuis.

‘Elsje, ik heb één van de pieten horen zeggen dat als Beginpiet niet op tijd terug is, de stoomboot voor het licht wordt zal vertrekken,’ zegt Koos.

Elsje trekt een gezicht als een oorwurm en schudt Koos de vleermuis van zich af. Koos laat het voor wat het is en vliegt maar terug naar zijn schuilplaats. Hij moppert nog dat hij er ook niets aan kan doen dat hij er zo eng uitziet en begrijpt niet dat de mensen hem niet mogen.

Elsje besluit dat zij en Beginpiet alvast naar de roeiboot gaan. En Brummel gaat zijn plan uitvoeren. Elsje gooit de roeiboot los en samen met Beginpiet wachten ze tot Brummel ook opstapt.

Als iedereen er is roeien Elsje en Beginpiet als gekken naar de stoomboot die op dit moment begint te toeteren. De lichten op de boot worden aangestoken en het dek ziet zwart van de matrozenpieten.

‘We moeten doorroeien Elsje. Ze gaan het anker lichten en terug naar Spanje,’ roept Beginpiet. Beginpiet wil na dit avontuur maar wat graag weer terug naar de boot. Ze heeft de Sint en alle andere pieten toch wel gemist.

Elsje en Beginpiet roeiden de blaren op hun handen. Ze schreeuwen zo hard als ze maar kunnen, maar het lawaai van het ophalende anker, overstemt hen.

Het anker ratelt en komt los van de bodem. De motoren beginnen gelijkmatig te draaien. Vonken vliegen uit de schoorsteen en de stoomboot zet zich in beweging.

‘We zijn te laat, we zijn te laat,’ roept Beginpiet en van vermoeidheid en teleurgesteld gooit ze de roeispanen neer. En moeten toekijken hoe de stoomboot zich van hen verwijdert.

Plots wordt er een lichtflits vanaf de woonboot zichtbaar. De flits baant zich een weg door de donkere hemel en er wordt een felle rode vuurbal zichtbaar. Maar het is of niemand op de stoomboot er aandacht aan schenkt. Vanuit de roeiboot kijken ze wat de stoomboot gaat doen.

‘Het gaat niet lukken,’ huilt Elsje. ‘Alles is voor niets geweest.

De stoomboot vaart verder en uitgeput en teleurgesteld hebben ze het nazien.

Brummel is helemaal van slag en hij had nog wel zo’n prachtig plannetje. Ook Beginpiet zit er sikkeneurig bij. Ze schudt met haar hoofd en weet dat ze nooit een echte piet zal kunnen worden.

Opnieuw is er een vuurbal te zien. Wiegend daalt het in de richting van de stoomboot en komt op het dek terecht.

In de roeiboot wachten ze gespannen af. Dit moeten ze toch wel opmerken. Als ze zien dat de boot langzaam tot stilstand komt, beginnen ze te juichen.

‘Ze varen niet meer,’ schreeuwt Beginpiet. Roeien jongens, we kunnen het misschien nog halen. Als bezetene roeien ze op de stoomboot af. Nu ze de boot op korte afstand naderen wordt er een schijnwerper op hen gericht.

Elsje, Beginpiet en Brummel worden aan dek geholpen en naar Sinterklaas gebracht.

Sinterklaas is zo blij dat Beginpiet weer veilig op de boot is.

Beginpiet vertelt Sinterklaas wat ze de afgelopen dagen allemaal heeft meegemaakt. Ze vertelt ook hoe goed ze door Elsje en de andere is verzorgd.

Sinterklaas pikt van ontroering een traantje weg en geeft de matrozenpieten opdracht om de boot weer voor anker te laten gaan. Hij geeft de Telefoonpiet en de Journalistpiet opdracht om heel Nederland, België en Suriname in te lichten dat het Sinterklaasfeest gewoon door kan gaan.

Om alles nog op tijd klaar te krijgen gaan de pieten allemaal hard aan het werk.

De Sint, Elsje en Beginpiet hebben het heel gezellig samen en na een poosje zet Beginpiet Elsje weer aan wal en hij bedankt haar nogmaals voor haar hulp.

 

‘Sinterklaas, Sinterklaas…, roept een Uitzoekpiet zenuwachtig.

‘Rustig Uitzoekpiet, wat is er aan de hand,’ vraagt Sinterklaas?

‘Ik heb alle pandaberen geteld en nu is er weer één te veel. Ik begrijp er niets van. En, en…, ik moet Beginpiet gelijk geven, maar nu heb ook ik een beer zien weglopen.’

Sinterklaas moet er hartelijk om lachen en zegt: ‘Ach, je kunt er maar beter één te veel hebben dan één te weinig,’ ha ha ha ha.

‘Dus eind goed, al goed, ja toch mijn beste Pieten en dat we beren zien lopen dat zal wel door het harde werken komen.’

Iedereen is tevreden en al zingend maken de Pieten alle cadeautjes in orde zodat ze op tijd bij de kindertjes bezorgt kunnen worden.

Inmiddels hebben de kinderen vernomen dat Beginpiet en de beer weer terecht zijn en dat ook het Sinterklaasfeest doorgaat. Op de kade staat het vol met kinderen en ook de burgemeester is voor deze gelegenheid weer komen opdagen om de Sint officieel te verwelkomen. De Pieten dansen en vertonen hun nieuwste kunsten. Beginpiet mag zelfs met de volwassen pieten meedoen. Ze is zo blij dat ze weer thuis is.

 

Elsje is blij dat het plan van Brummel is gelukt en ze wandelt in de richting van de woonboot. Brummel zit achter het raam en zwaait naar haar. Snel maakt hij de deur voor haar open en gaan, zoals vanouds weer in het raamkozijn zitten.

‘Het is ons toch maar gelukt om ongezien hier terug te komen,’ zegt Elsje.

‘Nou, ongezien, grinnikt Brummel. Moet je niet bij het feest zijn,’ vraagt hij?

‘Geen zin Brummel. Ik ben best wel moe. Vanavond krijg ik mijn cadeautje. Oh nee die ligt nu aan boord bij de andere beren. Het is niet erg. Ik ben blij dat alles weer goed is gekomen. Trouwens wat moet ik met een Pandabeer. Het is het beste dat ik nu naar mijn ouders ga.’

‘Dat hoeft niet Elsje. Je mama en papa zijn hier al. Oom heeft je ouders alles vertelt en samen met jouw papa de vuurpijlen afgestoken. Dat waren noodseinen, die oom van mijn papa had gekregen.

In de huiskamer ziet Elsje haar ouders en ze draagt Brummel onder haar arm. Voor hem is het immers weer tijd om zijn mond te houden en zich te gedragen als een speelgoedbeer. Oom geeft Elsje alvast haar cadeau. Een pandabeer.

‘Deze is voor jou, ik dacht dat ik hem kwijt was, maar hij lag gewoon in de kast. Ik denk dat ik een beetje oud wordt, maar gelukkig is hij terecht.’

Elsje is zo blij, kijkt naar de beer en bedankt oom vriendelijk.

Ze begrijpt er niets van. Brummel had de pandabeer toch op de boot van Sinterklaas achtergelaten?

Ze vertelt dat ze erg moe is van het avontuur en vraagt of ze mag blijven logeren. Haar ouders vinden het goed dat ze op de woonboot blijft slapen. ‘Gezellig dan kan ik hier met Brummel en Pandie Sinterklaasfeest vieren,’ zegt Elsje.

‘Oh, je beer heeft ook al een naam. Leuk voor je schat,’ zegt haar moeder.

Als haar ouders zijn vertrokken komen Pandie en Brummel weer tot leven en raken ze niet uitgesproken over het avontuur dat ze de afgelopen dagen hebben beleefd.

 

Er wordt op het raam van de patrijspoort getikt en dat doet de druktemakers opschrikken.

Elsje opent het raam en ziet dat het Beginpiet is. Ze geeft Elsje een enorme knuffel en bedankt iedereen nogmaals voor hun hulp. Ook de beren geeft ze een knuffel en Elsje ziet dat ze Brummel een knipoog geeft.

‘Waarom geeft Beginpiet jou een knipoog. Kom vertel op Brummel. En hoe komt het dat ik nu wel een pandabeer heb gekregen?’

‘Oké, ik wilde het je later vertellen. Ik heb de pandabeer netjes bij de andere beren gezet. Beginpiet heeft Uitzoekpiet erbij gehaald en hem overgehaald om opnieuw te tellen. Zoals je weet, was er één te veel. Daarna heb ik jouw beer gewoon weer mee teruggenomen en ik de kast van oom verstopt. Nu gaan ze Pandie niet meer zoeken en voor het meisje in Suriname hadden ze al een andere beer geregeld. Dus het probleem bestaat niet meer.’

‘Gooi het maar in mijn pet. Ik snap er niets van, maar ik ben wel blij met mijn Pandabeer.’

‘Zo is dat,’ zegt Pandie. En ik kan hier bij Brummel op de woonboot blijven. Ja toch Brummel?’

Brummel spreidt zijn armen en verliefd geeft hij Pandie een dikke zoen.

 

Einde