Boris

 

‘Links rechts, links rechts,’ commandeert de statige moederpoes. De kleintjes vormen een keurige rechte lijn en op de maat tillen zij, even statig als hun moeder, hun pootjes netjes omhoog. Mistroostig kijken ze elkaar af en toe aan. Het is duidelijk dat dit niet is wat ze graag doen. Moeder is reuze lief, maar ze kan van tijd tot tijd ook best wel heel streng zijn.
Moederpoes kijkt om en laat een kort, maar onhoorbaar geluid uit haar mond ontsnappen. Later zullen ze begrijpen waarom ze dit moeten oefenen, denkt ze en parmantig gaat ze weer verder. ‘Links rechts, links rechts,’ commandeert ze opnieuw.
Bukkie loopt achter haar en strijkt met zijn nog niet volgroeide pootje langs zijn snorharen. Plots springt hij boven op de rug van zijn moeder en laat zich via haar staart weer naar beneden glijden.
‘Bukkie toch, hou daar onmiddellijk mee op. Jij, vooral jij, moet de anderen het goede voorbeeld geven.’
Liefdevol geeft ze hem met haar staart een tikje op zijn billen en zuchtend gaat ze weer verder.
‘Links, rechts, links rechts.’
De kitten marcheren zonder tegen te stribbelen achter haar aan. Bij de ingang van de tuin staat een groot hok. Groot genoeg om wel twee reusachtige honden te herbergen. Het is het hok van Boris en hij ligt lui van het zonnetje te genieten.
Gebelgd, omdat hij weer eens uit zijn middagslaapje wordt gestoord, slaat hij één van zijn oogleden op. Hij ziet moederpoes, die hij heel arrogant vindt, in een grote cirkel rond zijn hok marcheren.
‘Nee, hé daar heb je haar ook weer,’ en legt zijn voetkussentje tegen zijn oren.
‘Rechts links, rechts links,’ klinkt het opnieuw door de tuin.
De kitten beginnen zachtjes te giechelen en maken er een puinhoop van. Moeder draait zich om en roept: ‘Kinderen opletten, anders,’ en ze wijst naar Boris.
Boris ziet het niet meer zitten en begrijpt dat de rust nu wel over is. Hij draait zich om en duikt zijn hok in.
‘Kinderen, ik zeg het nog één keer, anders vertel ik het jullie vader,’ vermaant moeder ze.
De kitten weten wel beter, maar spreken haar niet tegen. Braaf nemen ze hun plaats weer in. De grootste voor, aflopend naar de kleinste en zo marcheert moeder met haar kroost weer verder. Met deze oefening wil ze haar kinderen de gevaren van de natuur en zijn omgeving bijbrengen, maar de kits willen eigenlijk veel liever spelen. Die oefeningen kunnen later ook nog wel.
Moeder telt haar kinderen. Eén, twee, drie…….
Dit is het moment waarop haar kroost had gewacht. Telkens wisselen ze van plaats, zodat moeder steeds de tel kwijt is. Zuchtend zet moeder ze keer op keer netjes op hun plaats. ‘Nu moeten jullie echt naar mij luisteren. Zien jullie die grote boze hond daar. Als hij in de gaten krijgt wat een wanorde het bij ons is dan vreet hij jullie één voor één met huid en haar op,’ sist ze.
Boris bekijkt het geheel en schudt af en toe met zijn kop. Kribbig laat hij alles over zich heen gaan. ‘Wat denkt die poes wel,’ bromt hij binnensmonds. ‘Ik ga toch zeker niet achter dat kroost van haar aanzitten. Nee, laat mij maar van het zonnetje genieten.’
‘Bedoelt u Boris, mam,’ vraagt Bukkie.
Schichtig kijkt moeder in de richting van Boris en steekt haar neus hoog in de lucht en antwoordt: ‘Ja Boris, die bedoel ik en nu moeten jullie luisteren en opletten!’
‘Hier trek ik een reukspoor,’ en heupwiegend schuifelt ze rondom het hok van Boris die net doet of hij haar niet in de gaten heeft. Houdt dat mens dan nooit op met die kapsones. Altijd maar met die neus hoog in de lucht en die staart omhoog, denkt hij knorrig.
Boris rekt zich eens flink uit en legt zijn kop op zijn voorpoten en bekijkt wat die arrogante poes nog meer van plan is met dat kroost van haar.
‘Jullie mogen beslist niet binnen deze cirkel komen,’ gaat moederpoes verder.
‘Maar mam, dat weten we heus wel hóór,’ gniffelen de kleintjes.
Eén van de kitten kijkt Boris vluchtig aan en sluipt naar zijn hok. Vlak voor zijn neus maakt de kleine en dansje.
Zolang moederpoes in de buurt is voelt Boris zich niet op zijn gemak en als hij ziet dat ze in zijn richting kijkt, gromt hij zachtjes alsof hij wil zeggen: ‘Maak dat je wegkomt met je kapsones.’
Boos kijkt moederpoes hem aan en een blazend geluid is hoorbaar. Boris ziet haar lelijke scherpe tandjes en verschrikt houden de kitten op met giechelen.
Bukkie is boos op zijn moeder en stapt op haar af. Pakt de punt van haar staart en wil er aantrekken om zijn ongenoegen te laten blijken. Het is helemaal niet nodig om zo lelijk tegen Boris te doen, denkt hij. Maar Toos zijn zusje legt haar zwart, wit gevlekte pootje op de zijne. Bukkie wil zijn pootje terugtrekken maar dan zegt Toos: ‘Ben je nou helemaal gek geworden. Als mama weet dat wij bevriend zijn met Boris dan is de tuin te klein. Straks mogen we niet meer naar buiten en moeten we allemaal in de poezenmand blijven en dat is dan jouw schuld. Dan zwaait er wat voor jou. Reken maar!’
Hij kijkt zijn zusje aan en laat de staart van zijn moeder los en gaat bokkend weer in de rij staan.
Moeder kijkt hem na, maar zegt niets. Ze schraapt haar keel en zegt: ‘Dus kinderen allemaal binnen deze cirkel blijven. Begrepen?’
‘Ja, mam, nu weten we het wel,’ roepen ze in koor.
Even lijkt het erop dat ze de kinderen opnieuw op het gevaar voor Boris wil wijzen, maar in plaats daarvan geeft ze elk van hen een dikke pakkerd op hun natte neusje.
Bukkie wrijft liefdevol met zijn kopje tegen één van zijn moeders voorpoten.
Moeder schrikt en strekt haar poot naar voren. Per ongeluk krijgt Bukkie een schop van zijn moeder en hij rolt pardoes over het gras in de richting van Boris. Boris die net zijn bek helemaal openspert omdat hij moet geeuwen vangt Bukkie in zijn bek op. Bukkie schrikt enorm. Er gaan duizend en één gedachten door hem heen. Hij durft zich niet te bewegen en ook de anderen kijken van schrik toe hoe dit gaat aflopen. Niemand begrijpt waarom Boris dit doet. Zouden ze zich toch in hem vergist hebben?
Als ze van de eerste schrik zijn bekomen lopen ze op de grote Sint Bernardhond af. Toos loopt voorop en bevend van angst benadert ze hem.

 

Moederpoes die het hele gebeuren niet in de gaten heeft staart naar de bomen achter in de tuin. Het is doodstil. Ze kan het zangspel van de vogels horen en moeder sluipt naar één van de vele bomen. Opeens spant ze haar spieren en geruisloos loopt ze naar de voet van de grote oude eik.
Daar zit Barend de kraai met gespreide vleugels haar aan te gapen. Onder aan de boom blijft moeder staan. Ze zet haar nagels in de schors en kijkt Barend met opengesperde ogen aan.
Moeder trekt haar nagels weer in en gaat een paar passen achteruit. Dan springt ze op de regenton die naast het opbergschuurtje staat. Ze beseft maar al te goed dat het op deze manier nooit gaat lukken hem te pakken te krijgen. Barend volgt haar nauwlettend en laat zijn aandacht niet verzwakken. Opeens roept hij naar de piepjonge vogeltjes dat ze diep in het nest moeten wegkruipen. Dan spreidt hij zijn vleugels en roept: ‘Blijf waar je bent rot poes, je blijft van mijn kindertjes af. Ik hou ze hoog in de boom en laat ze pas gaan als ik zeker weet dat ze veilig het nest kunnen verlaten. Maak dus maar dat je snel wegkomt anders pik ik een gat in die kop van jou.’
Moederpoes beweegt zich lenig en scherpt intussen haar nagels. Een paar keer springt ze hoog in de lucht en opgewonden roept ze: ‘Ik lust die lelijke kinderen van jou niet eens.’
Uiteindelijk springt ze van de regenton en zet haar poten diep in de zwarte grond en woelt het met uitgeslagen nagels om.
Wat Barend eigenlijk niet weet is dat ze nooit de moeite zou nemen om bij zijn nest te komen. Waarom begrijpt ze eigenlijk ook niet zo goed. Misschien wel omdat ze zelf ook moeder is en omdat ze er niet aan moet denken dat één van haar kinderen iets dergelijks zou overkomen.
Ze begrijpt maar al te goed welke verantwoordelijkheid Barend voor zijn kroost met zich meedraagt. Enkele dagen geleden had ze één van Barends kinderen onderaan de boom gevonden. Hoewel haar instinct sterk was geweest had ze zich er tegen verzet. Ze had het piepkleine vogeltje onderaan de boom in haar bek genomen en het teruggelegd in het nest.
Op dat moment kon ze alleen maar aan haar eigen kroost denken en hopen dat iemand dat ook voor haar jong zou doen. Moederpoes draait zich om en kijkt nog even glimlachend omhoog. Het is maar goed dat hij dat niet weet, denkt ze nog.
‘Kraa kraa,’ krijst de angstige Barend haar na.

 

Toos staat nog steeds met bevende pootjes voor Boris en kijkt angstig naar zijn grote bek. Boris trekt zijn bovenlip op en begint plotseling te proesten. Door het proesten schiet Bukkie de lucht in en beland op het gras. Hij draait zich om en zegt: ‘Hè, dat was leuk. Dat wil ik nog wel eens een keer overdoen, maar je stinkt wel verschrikkelijk uit je bek hóór.’
Toos ziet er de lol helemaal niet van in en wordt boos op hem. ‘Je laat ons doodschrikken. Ik hou niet van die stomme grapjes.’
Boris kijkt haar lodderig aan en sputtert: ‘Ma…., maar ik moest alleen maar geeuwen en opeens voelde ik iets heel zachts op mijn tong.’ Hij draait zich naar Bukkie en zegt: ‘Je moet me niet meer zo kribbelen. Ik moest er erg van proesten. Dus de volgende keer moet je stil blijven zitten.’
‘Er komt geen volgende keer. Als mama het ziet,’ antwoordt Toos en kijkt angstig achterom en ziet dat moederpoes even niet oplet. ‘Als moeder erachter komt dan mogen we de tuin niet meer in. Heb je dan je zin!’
‘Laat me nu mijn middagdutje verder afmaken, wegwezen jullie,’ moppert Boris en hij hoopt maar dat ze hem voor de rest van de middag met rust laten, maar ja met die kitten weet je het maar nooit. Je weet nooit van tevoren hoelang het kon duren voordat ze weer voor zijn hok zouden staan.

 

Moederpoes komt op haar kroost aflopen en zegt: ‘Ik moet even naar het werk van jullie vader om hem zijn voer te brengen. Die vader van jullie is de laatste tijd soms zo vergeetachtig, zegt ze.
Bukkie rent op haar af en brengt haar galant naar de rand van de tuin. Daar kijkt ze nog even naar haar kroost en maant ze dat ze vooral uit de buurt van Boris moeten blijven. Ze knikken allemaal en zuchtend loopt moeder weg. Nog éénmaal kijkt ze vertwijfelt om en verdwijnt dan toch onder de struiken. Bukkie kijkt haar na totdat ze uit het zicht verdwenen is en rent dan terug. Wat moederpoes niet weet en dat is maar goed ook, dat haar kitten alles doen, behalve luisteren. Bukkie huppelt miauwend over het gras in de richting van het hok van Boris. Die ziet hem aankomen en doet net alsof hij ligt te slapen.
‘Kom Boris, kom uit je hok. Je moet je belofte nakomen,’ roept Bukkie hem toe.
‘Moet dat, ik word er zo draaierig van. Laat me toch lekker slapen,’ moppert Boris.
De kitten vinden het maar niets dat hij zo chagrijnig is en met zijn allen beginnen ze hem te kietelen.
Even gromt Boris in de hoop dat ze hem met rust zullen laten, maar daar raakt geen van hen van onder de indruk. Ze kietelen hem onder zijn voetkussentjes, over zijn onbehaarde buik, wat hij ook doet, niets helpt om ze te laten stoppen. Hij staat op en schudt ze van zich af en gaat voor zijn hok zitten. Lodderig kijkt hij om zich heen. Ik ga een andere baas zoeken, of in ieder geval een andere tuin, denk hij.
‘Kom Boris, niet zo treuzelen,’ grinnikt Toos, maar ze krijgt hem niet in beweging.
‘Jullie kunnen makkelijk praten. Ik heb een dikke vacht en mijn hok is de enige plek waar ik vat verkoeling kan vinden.’ Antwoordt hij.
Hij telt de kitten en ziet dat ze er allemaal nog zijn. Gelukkig ze zijn er nog allemaal. Ik snap niet dat ze haar kinderen zo lang alleen kan laten. Als ik kinderen zou hebben zou ik ze niet alleen laten, denkt Boris. Opeens voelt hij een stevige ruk aan zijn nek en er trekken twee van de kitten aan zijn halsband. De andere pakken het touw, dat aan zijn halsband is vastgebonden. De overige duwen tegen zijn achterpoten om hem in beweging te krijgen.
‘Ho maar, ik geef me over,’ bromt hij en komt lomp overeind.
‘Eén twee. Eén twee, hup ze kee,’ roepen twee kitten.
Het touw dat aan zijn halsband is bevestigd zit aan een ring in de muur vast. Daarom is het mogelijk om aan het touw te draaien en als Boris met zijn kop draaiende bewegingen maakt is het spel compleet. De kitten vinden het prachtig en zingen in koor.
‘Ik ben nu al misselijk,’ moppert hij en hoopt dat ze medelijden met hem krijgen.
‘Niet zeuren Boris, draaien met die handel,’ roept Vlekje, een zwart wit gevlekt katje.
‘In spin de bocht weer in. Uit spuit de bocht weer uit,’ zingen ze in koor verder.
Na een tijdje wordt Boris zo misselijk dat hij sterretjes voor zijn ogen ziet. Gelukkig hebben ze er op dat moment genoeg van en Boris gaat languit in het gras liggen.
Plots schieten de kitten het hok van Boris binnen en hun hartjes beginnen van angst sneller te kloppen.
‘Die vreselijke jongen van hiernaast komt eraan,’ snikt Vlekkie. ‘Hij heeft ons gezien en gaat ons van mama scheiden,’ en kruipt dicht tegen de wand van Boris hok. Als Boris weer wat is bijgekomen van zijn draaierigheid ziet ook hij de kwajongen op hem afkomen. Nee, niet weer hé, ik krijg het zuur van die pestkop. Wacht maar, als hij mijn vriendjes met maar één vinger aanraakt, bijt ik, of nee, ik grom naar hem. Dat zal wel genoeg zijn. Maar daar vergist hij zich in. De kwajongen heeft een enorme stok in zijn hand en komt dreigend op hem af. Met zijn grote lichaam schermt Boris de opening van zijn hok af. De kitten kruipen tussen zijn dikke vacht en zien de jongen dreigend op hen afkomen. De stok die hij in zijn handen heeft, zwaait door de lucht. Een angstaanjagend gesuis dat wordt veroorzaakt door de stok doet de kitten nog dieper tussen de vacht van Boris wegduiken.
‘Kom maar op, stomme hond, je ligt toch vast, ha ha ha,’ lacht hij naar hem.
De kitten zien dat de stok bijna de neus van Boris raakt. Hij nadert Boris dichter en dichterbij. Zwaait met de stok om zich heen, haalt dan plots uit en slaat pardoes op de kop van Boris. Voor iemand er erg in heeft, springt Boris naar voren en zet zijn tanden in het onderbeen van de schavuit. De kitten rennen weg en op dat moment komt moederpoes terug van haar tripje. Ze ziet wat Boris doet en brengt snel haar kinderen naar een veilige plaats. Bukkie, die nieuwsgierig van aard is, loopt stilletjes terug. Blijft bij het kattenluikje staan, duwt deze voorzichtig open en kijkt om het hoekje. Zijn pootjes gaan van blijdschap hoog de lucht in en hij maakt een tuimeling. Hij is zo blij de man te zien aankomen. Die pakte Boris bij zijn nekvel en beval hem dat hij het been van de jongen moet loslaten. Boris gehoorzaamt onmiddellijk en laat de jongen los. De kwajongen valt in het gras en Boris gaat braaf in zijn hok liggen. De man loopt op de kwajongen af en vraagt hoe het met hem gaat.
‘Die hond is vals. Ik moet naar het ziekenhuis. Ik zal ervoor zorgen dat hij wordt afgemaakt,’ krijste de jongen. De baas zwijgt en kijkt hem aan, pakt zijn been en kijkt ernaar. Gniffelt even en zegt: ‘Maak dat je wegkomt, voordat ik zelf in je been bijt en geloof me, dat zal er niet zo mooi uitzien.’
De jongen wil nog iets zeggen, maar ziet dat de man nu toch echt boos wordt. Snel neemt hij de kuierlatten.
Boris durft zijn baasje niet aan te kijken en trilt over zijn hele lichaam. Zijn baas aait Bukkie, die naast hem is komen staan, over zijn koppetje en loopt dan naar Boris en zegt: ‘Goed gedaan Boris. Pas jij maar op de kitten,’ en samen wandelt hij met Bukkie terug naar de woning.
Daar vertelt Bukkie wat aan zijn broers en zusjes wat erbuiten is gebeurd en dat Boris weer veilig is.

 

 

Einde