Beau de wolf

Samen met zijn moeder dwaalt een wolfje over de uitgestrekte steppen opzoek naar voedsel om de honger te stillen. Sinds de dood van zijn vader, die door jagers is gedood, moet moederwolf zorgen voor voldoende voedsel voor hen beiden. De winter duurt dit jaar langer dan gewoonlijk en de extreme kou zal over hun lot beslissen, maar zo lang ze kan, zal ze haar opgroeiende kind beschermen.

Ze is opzoek naar een nieuwe schuilplaats, omdat de vorige door de jagers is ontdekt en dus niet meer veilig is voor haar en haar kind. Wolfje houdt ze goed in de gaten en ziet dat hij uitgeput raakt. Samen ploeteren ze door de hoge sneeuwduinen, die de blizzard veroorzaakt en eindelijk ontdekt ze een schuilplaats en hoopt dat die inmiddels al niet in gebruik is door andere. Waakzaam sluipt ze de grot in en ontdekt dat hij leeg is. Als haar geurinstinct haar niet bedriegt, is deze grot veilig voor haar en haar kind en samen nestelen ze zich in een spleet. Hier kan ze een poosje uitrusten en haar kind voeden met de moedermelk die zij nog produceert. Maar naar mate de tijd verstrijkt komt er steeds minder melk uit haar melkklieren en wordt zij zwakker. Net voordat de lente aanbreekt sterft ze van uitputting en moet wolfje het in zijn eentje zien te redden.

Wolfje kruipt dicht tegen zijn moeder aan, maar instinctief voelt hij dat zijn moeder is overleden en begrijpt nog niet goed wat hij moet doen. Zijn lichaam vraagt om eten en hij snapt dat hij nu zelf voor voedsel moet gaan zorgen.  

Nog éénmaal duwt hij zijn kop tegen het lijf van zijn moeder en geeft haar een lik over haar kop, dan draait hij zich om en gaat richting de uitgang. De uitgang is afgesloten door het opgehoopte sneeuw en ijverig graaft hij zich een weg naar buiten.

Ploeterend door de sneeuw voelt hij de honger steeds sterker worden. Zijn kopje komt maar net boven de sneeuw uit en om vooruit te komen moet hij telkens omhoog springen, wat hem veel energie kost. Zijn poten worden moe en dan stuit hij plotseling tegen een boomstronk, waar hij bovenop klimt. In de verte ziet hij iets bewegen en ernaast ligt een voorwerp.

Zijn geurinstinct zegt hem dat er verderop voedsel te halen is en voorzichtig gaat hij op zijn prooi af, maar als hij aankomt ziet hij een hulpeloze jongen liggen in de bittere kou. Hij trekt zijn bovenlip op, maar iets binnenin hem doet hem twijfelen. Een vreemd dierlijk inlevingsvermogen voor de jongen maakt zich van hem meester, een gevoel dat hij niet kan thuisbrengen. Om de één of andere reden begrijpt hij dat de jongen net zo hulpeloos is als hij en misschien hebben ze elkaar wel nodig om te overleven in deze onherbergzame omgeving. Met voorzichtige passen nadert hij de jongen en snuffelt aan hem. De jongen kijkt hem angstig aan en begrijpt dat de wolf hem met één beet van het leven kan beroven, maar dat doet hij niet. De jonge wolf kruipt dicht tegen hem aan om hem tegen de bittere kou te beschermen, net als zijn moeder dat bij hem had gedaan. De jongen nestelt zich in zijn zachte vacht en voelt zich niet langer meer bedreigt. Af en toe haalt de jongen wat voedsel uit de slede en deelt dat met de jonge wolf. 

 

Naarmate de dagen verstrijken is het opgehouden met sneeuwen en warmt de lucht weer flink op, waardoor de sneeuw smelt en het smeltwater wegvloeit.

De jongen controleert zijn slede en piekert over de jonge wolf. Hij kan hem niet meenemen naar het dorp. Daar zullen ze hem doden en dat wil hij voorkomen. Wolfje komt naar hem toe en wrijft met zijn kop langs zijn been alsof hij begrijpt waar de jongen mee worstelt.

‘Ik zal je een naam moeten geven, wat denk je van Beau, ik heet Bas,’ fluistert de jongen. ‘Ik denk dat we wat dieper het bos in moeten, zodat we wat verder van de bewoonde wereld af zijn. Dat is veel veiliger voor jou.’

Beau kijkt hem begrijpend aan en loopt voor hem uit. Onverwachts gaat hij in een sluiphouding liggen en rent van Bas weg. Het gehuil van Beau doet Bas begrijpen waar of hij zich bevindt en als hij bij hem aankomt ziet hij dat Beau een jonge ree heeft gevangen. Even kijkt Bas met schrik in zijn ogen naar de prooi, maar begrijpt onmiddellijk dat de natuur zijn eigen wetten heeft en dat zij hoe dan ook moeten eten en dat geldt ook voor hem.

Terwijl Beau een deel van de jonge ree oppeuzelt maakt Bas een kampvuur en roostert een stuk van het vlees. Zo delen ze hun vangsten met elkaar en vinden ze telkens een manier om elkaar te helpen bij de jacht op vlees, vruchten of vis. 

Samen ontwikkelen ze een diepe band en worden ze de beste maatjes en hun gecombineerde vaardigheden houden hen, in de wilde natuur, in leven.

 

Bas begrijpt dat ze een hechte band hebben opgebouwd en dat de mensen deze band niet zullen begrijpen. Toch mist hij zijn familie en vrienden en probeert Beau te vertellen dat hij terug wil naar zijn dorp.

‘Beau, ik moet je achterlaten. Je kunt niet mee omdat de mensen dat niet zullen begrijpen en ze zullen je nooit en te nimmer accepteren.’ fluistert hij en streelt zacht over zijn kop.

Beau begrijpt hem niet en als Bas hem wegstuurt en roept dat hij hem niet meer wil zien, kijkt hij hem droevig na.

‘Ga weg Beau, ik ben geen wolf. Zoek je eigen soort en sticht een gezin,’ schreeuwt Bas.

Beau voelt zich verlaten en loopt de heuvel op. Af en toe kijkt hij achterom of Bas volgt, maar al snel heeft hij in de gaten dat hij er in de toekomst alleen voor zal staan.

 

Bas is in de war en kan niet bevatten wat er met hem gebeurt. Hij mist zijn ouders, maar hij heeft het gevoel dat hij Beau heeft verraden. Piekerend gaat hij aan de rand van het bos op een boomstronk zitten en tuurt naar het voor hem zo bekende dorp. Een groep mensen komt naderbij en hoort zijn naam noemen.

‘We moeten Bas zien te vinden. Hij weet dan wel veel van de natuur, maar als de wolven hem vinden verscheuren ze hem. Misschien ligt hij wel ergens verscholen in een spelonk, we moeten trouwens ook iets doen aan die wolven.’

‘Daar…, kijk…, daar is een wolf. Schiet hem neer…,’ schreeuwt een vrouw.

 

Bas kijkt in de richting waar de vrouw naar wijst en ziet dat Beau boven aan de heuvel staat. Hij bedenkt zich geen moment en rent de heuvel op.

‘Daar is Bas…,’ hoort hij achter zich!

‘Hij heeft de wolf niet in de gaten. Kom op mannen, schiet die wolf neer,’ schreeuwt de vrouw!

De kogels vliegen over hem heen en dan hoort hij bovenaan de heuvel een licht gejank. Met alle kracht die hij in zich heeft probeert Bas bij Beau te komen en als hij bij hem neerknielt ziet hij dat de verwonding niet ernstig is.

‘Het valt wel mee Beau, maar we moeten zien dat we hier wegkomen. Je wond kunnen we straks in alle rust verzorgen. Kom laten we weer dieper het bos in gaan, daar zal niemand ons vinden,’ fluistert Bas.

Na een uurtje rusten ze wat uit en verzorgt Bas de wond die Beau heeft opgelopen. Gelukkig valt het inderdaad wel mee.

 

Bas en Beau zwerven nog steeds rond in de uitgestrekte bossen en steppen en genieten van elkaars gezelschap, hun onverwachte kameraadschap is door niets en niemand te verbreken.