Terug in de Kamelenheuvel

Deel 9

Nog éénmaal hoort ze de zachte stem van oma: ‘Het ga je goed, lieverd. Je hebt ons gered. Nu is het aan jouw om je geluk te vinden,’ fluistert ze.

Fleur voelt een warmte in zich opkomen. Oh, wat zou ze oma nog graag even willen omarmen. Inmiddels begrijpt ze dat haar leventje heel speciaal is, maar dat ze nu even moet zorgen dat ze weer bij het huisje komt. Een paar meter verderop ziet ze de rode dakpannen van het huisje.

Op het terras ziet ze Corn staan die haar wenkt en vraagt of ze daar blijft zitten.

‘Ik zal wel moeten, want mijn rolstoel is verdwenen,’ antwoordt ze.

‘Heb je soms een klap op je hoofd gehad,’ vraagt hij. ‘Kom nou maar, anders wordt het eten koud.’

Dan komt ook oma het terras oplopen en ook zij vraagt: ‘Blijf je daar zitten schat of…’

Fleur begrijpt er niets van. Waar ben ik, wat gebeurt er, vraagt ze zich af.

‘Maar oma, haal mijn rolstoel dan. Je weet toch dat ik niet kan lopen.’

‘Kom schat, hou daarmee op. Ik vind dat geen leuke grap,’ en ze wandelt weer het huisje in.

Grapje, wat is hier toch aan de hand, vraagt Fleur zich af. Ze pakt een overhangende tak beet en probeert zich daaraan op te trekken. Langzaam komt ze omhoog en voelt haar benen tintelen. Moeizaam probeert ze te blijven staan en een paar stapjes vooruit te komen.

‘Ik sta en ik kan lopen,’ schreeuwt ze een paar keer.

Voorzichtig loopt ze naar het huisje en als ze naar binnen wil, ziet ze dat het er donker is. Even wordt ze angstig en verwacht elk moment weer oog in oog te staan met Het Beest. Dan raapt ze al haar moed weer bijeen om ook deze tegenslag te doorstaan. Zuchtend en steunend schuifelt ze naar de deur. Voordat ze hem opent zucht ze even diep en spreekt zichzelf toe.

‘Oké, laat hem maar komen. Ik kan wel tegen mijn verlies,’ fluistert ze.

Met opgeheven hoofd loopt ze naar binnen het donker in. Binnen voelt ze een benauwende warmte. Ik ga terug, denkt ze, maar als ze terug wil lopen is de deur verdwenen. Haar ogen proberen zich aan te passen aan de duisternis. Dan flitst plotseling het licht aan en haar mond valt open van verbazing. Ze bevindt zich in een volle zaal met alle soorten dieren die haar vriendelijk toelachen.

‘Alsjeblieft, laat die dromen toch stoppen. Het is wel genoeg geweest,’ fluistert Fleur.

‘Nee schat, je droomt niet. Je zit in sprookjesland,’ antwoordt Corn.

Fleur draait zich om en kijkt in de prachtige blauwgrijze ogen van Corn.

‘Corn, ben jij het echt. Corn de eekhoorn,’ en voor hij kan antwoorden pakt ze hem stevig beet.

‘Ho… ho…, je keelt me bijna,’ antwoordt Corn.

‘Dat kan niet, zo hard knijp ik niet.’ Fleur doet een stap terug en begroet de andere dieren.

‘Wacht even. Sluit je ogen,’ vraagt Corn.

‘Nou, ik dacht het niet. Straks ben ik weer ergens anders. Nee, daar begin ik niet meer aan. Het is genoeg geweest.’

‘Doe het nou maar. Ik beloof je dat ik bij je blijft.’

‘Ja, dat heb ik al eerder gehoord en toen werd ik misleid door Het Beest,’ antwoordt Fleur. 

Ze kijkt Corn onderzoekend aan en ziet aan zijn ogen dat hij het meent. ‘Goed, jij je zin. Wat kan het mij ook schelen. Ik geloof je. Zulke trouwe hondenogen zullen mij toch niet voor de gek houden,’ zegt ze lachend en sluit haar ogen.

 Nauwelijks heeft ze haar ogen gesloten of ze hoort de stem van oma: ‘Doe ze maar weer open.’

Toch begint ze weer te twijfelen. Moet ik ze wel openen, wat staat me te wachten denkt ze.

‘Corn, ben je er nog?’

Aarzelend opent ze voorzichtig één oog en tussen haar wimpers door tuurt ze voor zich uit. Ze ziet dat de lichten, op een paar schemerlampen na, gedoofd zijn. Als ze haar ogen opent ziet ze tot haar grote verbazing een beeldschone vrouw in een prachtige jurk staan. Haar ogen worden groot, want zo’n mooie vrouw heeft ze nog nooit gezien. Plotseling beseft ze dat de mooie jonge vrouw haar spiegelbeeld is. Ze doet een stap naar voren om zichzelf goed te bekijken. De prachtige kobaltblauwe jurk zit als gegoten om haar lichaam en de kleine briljantjes, die in de diadeem zijn bevestigd, schitteren in het licht van de schemering. Hier zou ze wel uren naar kunnen kijken.

‘Pst…,’ fluisterde iemand achter haar. ‘Droom… droom …dromen!’

Ze kijkt om en ziet Corn haar glimlachend aankijken.

‘Corn, vind je hem niet prachtig,’ vraagt ze en ze draait in het rond. Dan realiseert ze zich dat dit niet zomaar een jurk is en als ze in het rond kijkt dan ziet ze dat, niet allen zijzelf, maar ook de overige aanwezigen in de ruimte er prachtig uitzien. Op de vloer ligt een mooie lichtblauwe loper die prachtig afsteekt bij haar kobaltkleurige jurk. Aan de zijkant staan de allerkleinste dieren die een erehaag vormen. Aan het plafon hangen prachtige kroonluchters, die wel honderden kleine en grote tranen in de schittering van het licht vormen. Het overweldigt haar en geeft haar een warm gevoel. Zoiets aanschouwen, dat zou ze iedereen gunnen. Zo fantastisch.

Corn doet een stap naar voren en blijft schuin voor haar staan, zodat de andere haar goed in het zicht hebben. Hij begroet haar met een diepe buiging. Onder de indruk van zijn charmes kan ze geen woord uitbrengen en knikt lichtjes met haar hoofd.

Corn glimlacht haar toe en steekt zijn arm door de hare en begeleid haar het gangpad door. Fleur ziet de pretoogjes van de allerkleinste dieren oplichten als ze hen passeert. Ze zijn zo mooi. Allen zijn gestoken in dezelfde kledij met een deftig hoedje. De oortjes van de haasjes en konijntjes steken door twee gaatjes uit het hoedje. Best komisch om te zien en Fleur moet er dan ook om glimlachen. Als ze door de ruimte loopt komt deze haar hier en daar wat bekend voor. Ineens begrijpt ze dat ze zich weer in de kamelenheuvel bevindt en dat dat betekent dat ze weer heel klein is. Het maakt haar niets uit, want ze loopt weer en aan haar zijde loopt Corn.

Samenlopen ze over de loper en Fleur herkent de meeste dieren, maar ze mist er één.

‘Waar is Trip,’ vraagt ze Corn.

‘Trip? Herinner je hem nog.’

‘Natuurlijk, hoe zou ik Trip kunnen vergeten. Vertel me toch waar hij is?’

‘Toe nou Fleur. Nu even niet. Geniet nou maar van deze mooie dag,’ antwoordt Corn.

Opeens loopt er een klein haasje uit de rij en trekt aan de onderkant van haar jurk. Glimlachend kijkt ze hem aan en hij wijst met zijn vingertje. Hij wil haar iets vragen. Ze bukt zich voorover en herkent het kleine haasje dat zij uit de klauwen van de fret heeft gered. Het jong stottert een beetje en vraagt: ‘Je gaat toch wel met Corn trouwen hè, ja toch?’

Ze aait hem over de bol en snel loopt het kleintje terug naar zijn plaats. Fleur kijkt strak voor zich uit en loopt verder.

Corn kijkt haar aandachtig aan. Hij had wel gehoord wat het kleintje haar had gevraagd, maar met een uitgestreken gezicht vraagt hij: ‘Wat wilde die kleine belhamel van je weten?’

‘Ach niets bijzonders. Het wilde iets van mij weten, waarop ik geen ja kan zeggen.’

Corn wordt wit rondom zijn neus en mompelt: ‘In dat geval, zal ik wel weer veranderen in een eekhoorn.’

‘Wat zeg je Corn?’

Corn is uit het veld geslagen en onthutst staart hij naar de grond. Als het aan hem ligt zou hij nu afhaken en vluchten, maar hij voelt zich verplicht om voor de anderen te blijven.

Dan komen ze aan het eind van de zaal en daar zitten achter een zware beuken tafel een aantal dieren in een zeer deftig kostuum.

‘Wie zijn dit,’ vraagt Fleur.

‘Dat is de Raad van Wijze dieren,’ fluistert Corn in haar oor.

‘Maar, wat moeten die van mij?’

‘Corn wil het haar graag vertellen, maar nu hij weet dat ze niet met hem wil trouwen, staat hij met een mond vol tanden.

Eén van de wijze dieren groet hen en ze nemen plaats op één van de statige stoelen. Als één van de wijze dieren opstaat wordt het doodstil in de zaal.

‘Zijn de dieren bang voor deze raad,’ vraagt Fleur.

‘Nee hoor, maar ze hebben veel respect voor ze,’ antwoordt Corn.

‘Oh,’ is het antwoordt van Fleur en kijkt weer strak voor zich uit.

‘Sssst,’ wordt er in de zaal geroepen en dan begint één van de wijze te spreken.

‘Fleur, namens de Raad der Wijze en mede namens de overige aanwezig heten wij jou van harte welkom. De Raad en zijn onderdanen hebben unaniem besloten dat jij de uitverkorene bent om de leiding over de sprookjes op je te nemen. De afgelopen jaren heb jij bewezen dat jij daarvoor uitermate geschikt bent. Wij vinden het een hele eer om de titel van beschermvrouwe, mede namens jouw oma, door te geven en met zijn alle hopen we dat jij deze in ontvangst wilt nemen. Voordat je officieel deze titel krijgt willen wij dat je één vraag beantwoordt.’

Gespannen kijkt Corn naar de wijze raadsleden. Hij weet namelijk al het antwoord dat Fleur de Raad gaat geven en dat het betekent dat zijn rol is uitgespeeld. Nog steeds heeft hij de hand van Fleur vast en Fleur voelt dat zijn hand lichtjes trilt. Ze begrijpt welke vraag ze moet beantwoorden. Het kleine haasje heeft ongewild het geheim verklapt. Ze voelt zich schuldig naar Corn toe. De grap moet hard bij hem zijn aangekomen.  

‘Ja, ik wil,’ roept ze de wijze mannen toe.

De wijze man kijkt haar verbaast aan en vraagt: ‘Wat wil je wel Fleur?’

‘Trouwen natuurlijk,’ antwoordt ze.

Corn kijkt haar ongeloofwaardig aan, maar dan is hij door het dolle heen en vliegt haar om de hals.

‘Ho…, ho…, wacht even. Ik heb niet gezegd dat ik met jou wil trouwen,’ plaagt Fleur hem.

Corn doet weer een stap terug, maar dan drukt ze hem stevig tegen haar aan en kust zijn warme lippen. Als ze hem loslaat roept Corn: ‘Ze wil met me trouwen, ze wil met me trouwen. Ik ben de gelukkigste man van de hele sprookjeswereld, daar kunnen al die prinsen niet tegen op.’

Hij gooit zijn hoed hoog in de lucht en dat is het teken dat het feest kan beginnen. Het is een geweldig feest. Er wordt gegeten, gedronken en gedanst. Er lijkt geen einde aan te komen en de kleintjes vermaken zich prima.

Corn pakt liefdevol de hand van Fleur en vraagt haar om mee te komen.

‘Waar gaan we heen?’

‘Ik heb een verrassing voor je.’

Hij neemt haar mee de zaal uit en Fleur begrijpt dat ze door de kamelenheuvel lopen. ‘

‘We zijn weer in de kamelenheuvel, toch,’ vraagt ze.

‘Ja schat. Dat heb je goed gezien. We lopen naar de uitgang. Het komt allemaal goed. Vertrouw me maar.’

Hij neemt haar in zijn armen en kust haar zacht. Enkele jonge dieren zijn hen gevolgd en vinden het maar wat spannend wat die twee gaan doen, ook al weten ze niet wat. Giechelend staan ze naar hen te kijken. Fleur merkt ze op en trekt Corn mee naar de uitgang.

‘Je hebt toch een verrassing voor mij,’ roept ze.

‘Ja, maar we kunnen nog niet naar buiten, want dan worden we meteen weer groot,’ antwoordt Corn.

‘Heb je nou wel of geen verrassing of…,’ en dan ziet ze door de opening plots een wolf vanachter het huisje van haar oma komen.

‘Is dat de verrassing?’

‘Ja zeker, dat is Trip die eraan komt.’

‘Trip. Werkelijk waar,’ roept Fleur en ze schreeuwt luidkeels dat hij naar ze toe moet komen.

Trip staat voor het hol en gaat liggen. Zijn kop ligt voor de opening en zijn neus vangt de geur van Corn en Fleur op.

‘Trip, je bent het echt,’ en Fleur strekt haar hand uit om hem aan te kunnen aanraken.

Hij rekt zijn nek zover mogelijk uit zodat zij zijn neus kan aanraken. Fleur klets honderduit tegen hem, maar ze krijgt geen antwoord terug. Corn legt haar uit dat hij is veranderd. Vanaf het moment dat hij is getransformeerd, herkent hij ons wel, maar hij kan niet met ons communiceren. Wij zullen nooit meer met hem kunnen praten.  

‘Sindsdien is hij veranderd in een doodgewone wolf, net als alle andere buiten de Kamelenheuvel.’

‘Vreemd, ik dacht dat Cherry en Trip honden waren, maar dat maakt niets uit. Ik kan me ook vergissen. Maar droevig is het wel. Ik had hem zo graag bij ons feest willen hebben,’ en in gedachten aait ze voorzichtig over zijn neus. Dan ziet ze één van zijn snorharen en trekt eraan. Trip begint direct te niezen en door de luchtdruk wordt Fleur een paar meter naar achteren geblazen. Corn begint uitbundig te lachen en zegt dat het haar eigen schuld is. Gelukkig heeft ze zich niet bezeerd en aait Trip opnieuw over zijn neus en zegt:

‘Sorry Trip, het was niet mijn bedoeling je pijn te doen.’

Trip richt zijn kop op en likt met het puntje van zijn tong langs haar neus.

‘Hou op Trip, dat kietelt,’ giechelt ze.

Trip staat op en draait zich om. Nog eenmaal kijkt hij om en verdwijnt dan weer het bos in.

Fleur huilt van geluk en Corn veegt behoedzaam haar tranen weg.

‘Kom lieverd, we moeten afscheidt van de anderen nemen,’ fluistert Corn.

‘Ook van mijn oma,’ vraagt Fleur.

‘Het is moeilijk uit te leggen. Ik zou niet weten hoe.’

‘Ik zie mijn oma nooit meer hè,’ en Corn knikt bevestigend.

‘Dat is jammer, want ze kan dan ook niet bij onze bruiloft zijn,’ huilt ze nu zacht van verdriet. ‘Ik begrijp er niets van. Ik heb haar toch bij de modderpoel en in de zaal gehoord en mijn moeder, zie ik haar ook nooit meer?’

‘Natuurlijk wel, dat beloof ik je,’ sust Corn haar.

‘Hoe moet het nu verder. Wanneer is de bruiloft,’ wil ze weten.

‘We nemen nu eerst afscheid van de andere en trouwen als we buiten de Kamelenheuvel zijn. Dat betekent dat we weer zijn wie we in werkelijkheid zijn,’ antwoordt Corn.

‘Als we trouwen nodig ik het hele dorp uit. Of…,’ en ze kijkt hem vragend aan.

‘Ik vind alles best, maar waar zou je willen gaan wonen?’

‘Daar vraag je me wat. Ik heb geen flauw idee, maar daar hebben jullie vast wel over nagedacht,’ antwoordt ze en kijkt hem glimlachend aan.

‘We zijn niet afhankelijk van de stad. We kunnen beiden goed in ons onderhoud voorzien. Jij met het schrijven van je verhalen en ik met mijn werkzaamheden. Wat denk je van…,’ en hij knikt in de richting van het huisje van oma.

‘Je hebt gelijk, dat zou fantastisch zijn. Er is genoeg ruimte en we hoeven in principe van niemand afscheidt te nemen. We kunnen het altijd een beetje verbouwen als we kinderen krijgen. Of wil jij geen kinderen,’ vraagt ze voorzichtig.

‘Alleen als ik dochters krijg die net zo mooi en lief zijn als hun moeder.’

‘Dat kan ik niet beloven, ik zou ook graag een tweede Corn willen,’ antwoordt ze.

‘Oké, we zien wel hoeveel en wat het worden,’ plaagt hij haar.

‘Laten we ons eerst maar op de bruiloft richten. Nu we besloten hebben dat we hier onze intrek nemen, wil ik een groot bosfeest met al onze vrienden en bekenden.’

‘Zullen we die plannen voor buiten bewaren en ons nu eerst op het afscheid van onze vrienden binnen de kamelenheuvel richten,’ antwoordt Corn somber.

‘Sorry, ik heb mij een beetje laten meeslepen in ons prille geluk. Je hebt gelijk, er wacht ons nog een verdrietige taak. Ik kan niet geloven dat we afscheid van ze moeten nemen.’

Samenlopen ze zwijgend de zaal binnen. Dan stopt de muziek en Wappert is de eerste die op hen komt aflopen. Met tranen in zijn kleine kraaloogjes neemt hij afscheid van Corn en Fleur.

‘Ik zal je missen,’ zegt Fleur en ze geeft hem een dikke knuffel. ‘Dank je voor alles.’

Wappert maakt zich snel van haar los en verdwijnt in de menigte.

De kleintjes kakelen zenuwachtig door elkaar. Ze beseffen dat ze niet alleen Fleur gaan missen, maar vooral Corn. Corn die was er altijd voor hen. Hij wist overal raad op en hoe vaak had hij ze niet gered en beschermt. Dan komt één van de wijzenraadsleden op hen af en vertelt Corn en Fleur dat het nu toch echt tijd is om te vertrekken. Hij omhelst Corn en kust Fleurs hand en zegt: ‘Het is erg droevig dat jullie ons gaan verlaten, maar er rust een mooie taak op jullie schouders.’

Corn en Fleur nemen één voor één afscheid van iedereen en zo nu en dan rolt er een traan. Dan is het tijd om naar de uitgang te gaan en zwaaien ze nog éénmaal naar de achterblijvers.

Enkele dieren wandelen met ze mee naar de uitgang en hier en daar laat er één nog een traantje rollen. Als Fleur dit ziet aait ze het dier liefdevol over zijn of haar bolletje.

‘Kunnen we niet blijven,’ fluistert Fleur tegen Corn.

‘Je weet best dat dat niet mogelijk is. Ook ik ga ze missen, maar wij hebben een taak te vervullen. Daarmee maken wij vele kinderen gelukkig en redden we de levens van deze dieren.’

Ondanks het antwoordt dat hij Fleur geeft voelt ook hij zich niet lekker en verdrietig staart hij naar de grond.

‘Jullie moeten voortmaken,’ zegt een konijn. ‘Kom er is niet veel tijd meer, jullie tijd hier zit er echt op.’

Als ze bijna bij de uitgang zijn voelen Corn en Fleur zich niet lekker worden en Fleur fluistert: ‘Ik word een beetje duizelig.’

Het konijn spoort hen aan om sneller te lopen, maar dat lukt Fleur niet meer. Het lijkt wel alsof haar benen haar niet meer willen dragen. En dan zien ze tot hun grote schrik dat haar lichaam begint te groeien.

‘Rennen Corn, ze begint al te transformeren. Ze wordt in rap tempo groot,’ schreeuwt het konijn.

Corn tilt haar van de grond en gebruikt al zijn kracht om vooruit te komen. Fleur wordt zwaarder en zwaarder en Corn kan haar bijna niet meer dragen. Hij moet haar loslaten en legt haar op de grond. De dieren kijken hem beteuterd aan en begrijpen dat er iets moet gebeuren anders is alles voor niets geweest. Als ze hier blijft liggen overleeft ze het niet.

Dan vraagt Corn of ze hem willen helpen. ‘Help me snel, dan rollen we haar naar buiten.’

Met zijn alle rollen ze haar met alle kracht naar de uitgang.

‘We zijn er bijna. Nog een klein stukje,’ roept Corn.

Maar dan merken de andere dat ook Corn inmiddels is gaan groeien en ook Corn merkt het op, maar hij is alleen maar blij dat hij zijn geliefde heeft kunnen redden.

Voordat hij instort ziet hij dat Fleur buiten de kamelenheuvel ligt en dan wordt het zwart voor zijn ogen en zakt weg.

 

Waar is Fleur?

 

Zenuwachtig loopt de moeder van Fleur heen en weer door de huiskamer en vraagt zich af waar Fleur toch blijft. Ze is al een paar keer naar de buurvrouw gelopen, maar die is in geen velden of wegen te bekennen. Ook haar zoon heeft ze niet meer gezien. Uiteindelijk besluit ze om een taxi te bellen en zelf naar het huisje van haar schoonmoeder te gaan. Bij aankomst lijkt het op het eerste gezicht verlaten en dat baart haar nu toch echt zorgen. De chauffeur draait zijn taxi en moeder vraagt wat ze hem verschuldigd is.

‘Wilt u dat ik op u blijft wachten,’ vraag hij haar.

‘Nee, dank u,’ antwoordt moeder en geeft hem het geld.

Moeder wandelt rondom het huisje en bij de veranda blijft ze even staan. De deuren staan open en met kleine stapjes loopt ze naar binnen. Daar krijgt ze de schrik van haar leven. Ze kan niet geloven wat ze daar ziet. Haar dochter ligt in de armen van een wildvreemde man. Wat krijgen we nou, denkt ze. Boos wil ze op hem afstappen, maar dan ziet Fleur haar aankomen en begrijpt direct dat moeder hier niets van begrijpt. Snel maakt ze zich los van Corn en gebaart haar moeder dat het goed is. Haar moeder staart haar aan. Dat ze haar in de armen van een vreemde man vindt is nog tot daaraantoe, maar haar verbazing is nog groter als ze ziet dat Fleur op eigen benen staat.

‘Wat is hier aan de hand, ik kan mijn ogen niet geloven. Je kunt staan en wie is deze man?’

Fleur kijkt haar glimlachend aan en moeder moet toegeven dat ze haar in nog geen jaren zo stralend en gelukkig heeft gezien.

‘Mam, dit is Corn en wij gaan trouwen.’

‘Trouwen, nee toch,’ smeekt ze en loopt op haar af.

Corn stelt zichzelf voor en legt haar alles op een rustige manier uit en tot Fleurs verbazing ziet ze dat haar moeder, net als zij, smelt als sneeuw voor de zon, voor zijn charmes.

‘Dus jullie willen beweren dat de dieren in deze omgeving kunnen praten?’

‘Het is echt waar mam,’ bevestigt Fleur.

‘Nee, daar geloof ik niets van. Dat gaat te ver, maar ik begrijp het al. Je hebt zeker weer één van je sprookjes verzonnen, zoals je dat in het verleden ook deed.’

Fleur kijkt haar glimlachend aan en begrijpt best dat het allemaal ongeloofwaardig kinkt.

Moeder haalt haar schouders op en zegt: ‘Het is goed, ik heb de laatste jaren wel gekkere dingen meegemaakt. Waarom zou dit er ook niet bij kunnen,’ en opgelucht loopt ze naar de veranda. Ze koestert zich in de zonnestralen en haar gedachten gaan terug naar vroegere tijden. In gedachten ziet ze zichzelf weer zitten, samen met haar man en schoonmoeder. Ze hoort zelfs het kinderstemmetje van Fleur dat in de box aan het spelen is.

Dan wordt ze uit haar mijmering gewekt en hoort ze een piepstemmetje:

‘Hallo mevrouw,’ hoort ze en in het gras ziet ze een konijn die haar vrolijk aankijkt.

‘Hallo,’ zegt hij opnieuw en intussen schrobt hij één van zijn oren. ‘Zijn Corn en Fleur niet al te zeer gewond na dat harthandige optreden van ons om ze uit de heuvel te duwen.’

Van verbazing valt de mond van moeder open en vraagt dan: ‘Welk harthandig optreden. Wat bedoel je en wie ben jij?’

‘Ik ben Wappert. Hebben ze u dat niet verteld? Volgens mij begrijpt u er niets van hè, maar zijn ze gezond,’ gaat hij verder en intussen pakt hij zijn slaphangende oor tussen zijn poten en doet alsof hij verlegen is.

Moeder valt van de ene in de andere verbazing. Ze heeft de ene onthulling nog niet verwerkt of de andere doet zich alweer voor. Zouden ze dan toch de waarheid hebben gesproken? Het feit dat er een schoonzoon komt is al een ding waar ze aan moet wennen. Ze kennen elkaar nog maar net. Ten minste, dat denk ik?

‘Zijn ze nu wel of niet gewond? U bent toch niet doof of zo,’ vraagt Wappert ongeduldig.

‘Ja, ik denk het wel. Ze zitten gezond en wel aan tafel. Ga zelf maar kijken of moet ik haar even roepen?’ Moeder roept ze en Corn en Fleur komen gezamenlijk naar buiten en vragen of het belangrijk is.

‘Nee, laat maar. Het is niet belangrijk,’ antwoordt ze en Corn en Fleur besluiten een boswandeling te gaan maken en vrolijk babbelend wandelen ze het bos in.

Moeder kijkt ze na en moet toegeven dat het een mooi stel is en dat het lijkt alsof ze voor elkaar bestemd zijn. Ooit zal ik het vast beter begrijpen, het is ten slotte een kleindochter van de lelijke fee. Vol verrassingen en zoals het er nu op lijkt lacht het geluk haar toe. Wat wil je als moeder nog meer, mijmert ze verder.

‘Pst…,’ hoort ze opnieuw en weer ziet ze het konijn. Hij wipt naar voren en gaat naast haar zitten.

‘Ik heb het al gezien, ze mankeren niets. Gelukkig maar, want we moesten Corn en Fleur letterlijk en figuurlijk naar buiten rollen.’

Moeder staat op en wandelt het huisje binnen. In de woonkamer neemt ze plaats op de bank en drukt een zachte kussen in haar rug. In gedachten denkt ze aan het konijn wat ze zojuist heeft gezien. ‘Een konijn dat kan praten. Kom nou,’ mummelt ze zacht.

Na een tijdje komen Corn en Fleur weer terug en Fleur vraagt haar of het goed met haar gaat.

‘Nee…, eh ja…. Ik weet het niet. Sprookjes vind ik tot hieraan toe, maar een sprekend konijn. Nee…, dat is te gek.

Corn en Fleur moeten er om lachen en begrijpen dat het maar beter is om het hierbij te laten.

 

EINDE

 

  

Gelukkig zijn de sprookjes voorlopig gered.
Nu maar hopen dat de ouders de sprookjes aan hun kinderen door blijven geven. Want als er geen sprookjes meer bestaan zijn er ook geen droomwensen meer.
 
Corn en Fleur zijn getrouwd en hebben een groot bosfeest gegeven.
Daarna zijn ze in het huisje van Fleurs oma gaan wonen.
Het laatste gerucht dat er van de twee is vernomen, is dat Fleur in blijde verwachting is.