De gouden eieren

De zon schijnt hoog aan de hemel, maar Droef ligt niet op zijn lievelingsplekje. Dat zonnige plekje is ingenomen door een zwaan en hij weet maar al te goed dat je uit zijn buurt moet blijven. Nee, dat is hem eens overkomen, daar trapt hij niet nogmaals in. Verlangend kijkt hij naar zijn plekje, maar de zwaan is niet van plan om zich te laten verjagen. Hij besluit dus maar om geduldig voor zijn hondenhok te blijven liggen. De zwaan kijkt hem dreigend aan, spreidt haar vleugels en fladdert er flink op los. ‘Waag het niet om bij mijn nest te komen,’ sist ze.
‘Kijk mam, er zit een zwaan op het nest,’ roept Noortje.
‘Ik zie het schat, laat haar maar met rust. Als zwanen aan het broeden zijn kunnen ze erg agressief zijn. Zelfs Droef weet dat, kijk maar hij ligt prinsheerlijk voor zijn hok.’
Noortje loopt naar Droef en aait hem teder over zijn kop. Toch trekt de zwaan haar aan en ze schuift telkens een beetje dichter naar haar toe.
‘Kom niet dichterbij,’ sist de zwaan. ‘Jij wilt zeker mijn eieren stelen!’
‘Echt niet,’ antwoordt Noortje en op dat moment komt vaderzwaan aanzwemmen.
‘Hallo Noor, lang niet gezien. Lief vrouwke, Noortje wil onze eieren niet stelen, vertrouw me maar. Nee toch Noor?’
‘Natuurlijk niet.’ Ze kijkt de zwaan verbaast aan. ‘Waar kent u mij van? Ik ken u helemaal niet.’
‘Ik heb je daar ontmoet,’ en hij wijst met zijn snavel naar het topje van de grote boom.
‘Weet je nog. Jij hebt ons enorm geholpen. Je hebt de woestijn verdreven. Nou ik kan je vertellen dat het er weer mooi bij staat. Alle bloemen staan weer volop in bloei. Bedank nog dat de je toen zo’n verstandige keuze hebt gemaakt.’
Noortje wrijft eens goed in haar ogen. Dit kan toch niet, dit is zeker geen droom daar ligt Droef voor zijn hok en mama hangt de was aan de lijn.
‘Mam, zie jij die zwaan ook,’ roept ze.
‘Ja, natuurlijk kind. Ik ben niet blind,’ en ze wandelt met de wasmand het huis binnen.
‘Kom Noortje, we moeten nog voor de Pasen de eieren beschilderen. Niet te lang in de tuin rondhangen hoor,’ roept ze nog.
‘Ja mam, ik kom zo. Nog even!’
Vaderzwaan springt op de kant en waggelt op haar af. Noortje vindt het best een beetje eng en doet een paar stappen terug.
‘Niet bang zijn schat, we weten toch dat jij ons, en straks onze kinderen geen kwaad zal doen. Mamazwaan en ik willen, voordat onze eieren worden gelegd er nog één keer op uit. Zou jij op ons nest kunnen passen. Je moet ervoor zorgen dat hij niet door anderen in gebruik wordt genomen. Let vooral op die meerkoeten, die zijn erg brutaal. Zou je dat voor ons willen doen?’
Noortje knikt en vraagt. ‘Hoelang blijven jij en je vrouwtje weg?’
‘Niet zolang hoor, maar als jij ons helpt krijg je van mij zeven gouden eieren. Dat beloof ik je.’
Zijn vrouwtje begint hard te lachen en Noortje kijkt haar verbaast aan. ‘ Dat moet ik geloven. Ik geloof er niets van.’
Noortje haalt haar schouders op. Ze vindt het belachelijk. Gouden eieren, nee daar trap ik niet in, denkt ze. Maar aan de andere kant. Gouden eieren, en dat met Pasen. Wie heeft er nou echte gouden eieren met Pasen, gonst het in haar hoofdje.
‘Let je nu wel of niet op ons nest,’ vraagt papazwaan.
‘Oké, als je me maar niet in de maling neemt, anders krijg je er spijt van. Ga nou maar, voordat ik mij bedenk.’
‘Bedankt Noor, wij zullen je niet telleurstellen. Dat beloof ik.
‘Let goed op ons nest hoor. We hebben daar heel hard aan gewerkt,’ roept mamazwaan nog.
‘Ja, ja,’ en Noortje wappert met haar handen als teken dat ze weg kunnen gaan. Statig zwemmen de zwanen weg. Nog één keer kijken ze om.
Noortje doet wat ze heeft beloofd en past goed op het nest. Na een poosje komen de zwanen terug en heel voorzichtig telt Noortje de eieren in het nest. Het zijn er zeven. Papazwaan zwemt steeds heen en weer en zo nu en dan steekt hij zijn kop onder water en zwemt weer terug naar het nest.
‘Bedankt Noortje. Je hebt heel goed op ons nest gepast. Ook mijn vrouw is je heel dankbaar.’
Noortje haalt haar schouders op en zegt. ‘Jullie hebben mij in de maling genomen. Er zitten wel zeven eieren in jullie nest, maar ze zijn niet van goud.’
‘Oh, maar we hebben echte gouden eieren voor je, kom maar mee,’ antwoordt papazwaan.
Noortje volgt de zwaan en bij een inhammetje blijft de hij rondjes zwemmen. Hij vraagt of ze in het dichte riet wil kijken. Wat ze daar ziet is te mooi om waar te zijn. Er liggen zeven gouden eieren zo goot als een vuist.
‘Die zijn voor jou. Pak ze maar. Ze zijn wel erg zwaar hoor. Ze zijn van puur goud. Beloofd is belooft. Nu moet ik weer snel terug naar mijn vrouwtje, de kinderen kunnen elk moment geboren worden,’ en hij zwemt snel weg.
Noortje is maar wat blij met haar gouden eieren, pakt ze uit het riet en legt ze in haar schort.
‘Wat mooi. Ik heb echte gouden eieren,’ schreeuwt ze uit. ‘Ik moet snel naar huis…….’
Ze kijkt om zich heen en herkent de omgeving niet. Misschien moet ik gewoon langs het water teruglopen, dan kom ik er wel, denkt ze
‘Kraa, kraa,’ hoort ze boven haar hoofd. ‘Opschieten Noor, het wordt al snel donker. Neem de kortste weg. Ik vertel je wel hoe je moet lopen, maar wel snel de zon is al aan het zakken,’ krijst de kraai.
Noortje kijkt naar de hemel. Ze vertrouwt de kraai niet en houdt hem goed in de gaten, maar hij stuurt haar de verkeerde kant op.
‘Kraa kraa, je bent er bijna. Even om die dikke boom daar en dan zie je je huis,’ roept hij.
Noortje struikelt over een boomstronk en valt voorover. Ze moet de eieren loslaten en begrijpt nu dat de kraai haar in de val heeft gelokt. Hij was natuurlijk al die tijd op haar eieren uit. Ze voelt zichzelf in de modder wegzakken en inmiddels is het erg donker geworden. Ze is nu echt de weg kwijt. Ze begint hart te huilen en roept om mama.

 

‘Noortje, wordt eens wakker.’
Noortje slaat haar ogen op en ziet mama aan de rand van haar bedje zitten. Ze vliegt haar in de armen en snikkend wil ze vertellen wat de kraai haar heeft aangedaan.
‘Heb je nu alweer een enge droom. Wat bezielt jou toch. Kom, doe je badjasje maar aan dan gaan we samen lekker ontbijten.’
Papa zit al aan tafel en leest zijn krant. Mama tilt Noortje op en zet haar op een stoel.
Noortje kijkt verbaast naar het midden van de tafel. Daar staat een schaal met zeven gouden eieren. Ze kijkt haar mama aan.
‘Ja schat, ik heb ze zelf maar geschilderd. Zijn ze niet mooi?’
Noortje pakt een ei, voelt eraan, maar houdt verder haar mond. Ze begrijpt er niets van.
Al zijn ze niet van goud, ze zijn wel mooi.

Einde