De oranje tulpen

Moeder wrijft met het zweet van haar voorhoofd. Vermoeid kijkt ze de tuin in en besluit Noortje een koel glas limonade te brengen.
‘Hier schat, drink deze maar lekker op, het is zo warm en dat in april.
‘Ik heb het niet warm hòòr mam, maar ik zal hem snel opdrinken want dorst heb ik wel.’
In één teug drinkt Noortje het glas leeg. ‘Dat was lekker, mam,’ en ze wrijft met de mouw van haar jurk haar mondje schoon. Mama kijkt haar vertederend aan en loopt weer naar de keuken.
‘Kraa, kraa,’ roept de kraai en land voor Noortje in het gras.
‘Ga weg kraai. Jij brengt mij alleen maar in de problemen.’ Noortje wappert met haar handen, maar de kraai vliegt telkens een stukje omhoog om vervolgens even verderop weer te landen.
‘Ik wil je alleen maar helpen hóór. Weet je verderop staan hele mooie bloemen. Ik weet zeker dat jij ze ook mooi vindt. Het kan toch geen kwaad om je dat te vertellen?’
Noortje kijkt hem aan en denkt. Nee, het kan geen kwaad om ernaar te gaan kijken.
‘Okè, alleen even kijken en dan weer snel terug. Ik mag niet te ver en te lang van huis zijn’
‘Dat is goed. Je gaat ze echt heel mooi vinden. Volg me maar, het is niet ver’.
Toch twijfelt Noortje nog, maar de bloemen trekken haar aan. Deze keer zal ze op haar hoede zijn. Je weet maar nooit wat de kraai nu weer van plan is. Ze volgt hem en dan staat ze ineens voor een groot huis met een enorme tuin. Haar mond valt open en ze kan haar ogen niet geloven. In de tuin staat een zee van oranje tulpen. Zoveel heeft ze er nog nooit bij elkaar gezien, zelfs niet in de bloemenwinkel waar mama elke week een bos bloemen koopt.
‘Nou wat vind je ervan,’ zegt de kraai. ‘Zijn ze niet mooi?’
Noortje knikt en gaat op het stenenmuurtje zitten. ‘Wat zijn ze mooi, echt heel mooi, zo mooi…’
‘Je mag er wel een paar plukken hoor’ zegt de kraai.
Noortje kijkt hem verbaast aan, ze heeft het gevoel dat er iets niet klopt, maar aan de andere kant de tulpen zijn wel prachtig.
‘Pluk er maar een paar, echt het mag best. Kijk maar,’ en hij bijt de stengel van een tulp door. ‘Zie je wel, niemand die iets zegt. Doe het nou maar, je moeder zal er heel blij mee zijn,’ moedigt hij haar aan. Noortje kan de verleiding niet weerstaan en plukt er een paar.
‘Zeg jonge dame, wat ben je aan het doen. Dat mag niet,’ roept plotseling een vrouw die de tuin in komt.
Van schrik laat Noortje de bloemen uit haar handen vallen en prevelt: ‘Sorry, ik vind ze zo mooi mevrouw. Ze zijn echt prachtig,’ en ze kijkt verschikt naar de kraai, die met de noorderzon vertrekt.
De vrouw gaat op haar hurken zitten en raapt de tulpen op. Ze maakt er een bosje van.
‘Het spijt me mevrouw, maar de kraai zei dat ik ze mocht plukken. Het is heel dom van me. Ik had hem niet moeten geloven, hij heeft me al zo vaak in de maling genomen. Weet u straks word ik gewoon weer wakker en dan is het nooit gebeurt. Ik zal het niet meer doen.’
De vrouw kijkt haar aan en begrijpt er niets van. ‘Ik zal het je moeder moeten vertellen. Dit noemen ze stelen en dat mag echt niet.’
‘Ik beloof u dat ik het niet meer zal doen. Alstublieft vertel het niet aan mama. Het is allemaal de schuld van de kraai.’
‘Ik geloof je, dat moet wel een heel vervelende jongen zijn, die kraai. Wie noemt zijn kind nou Kraai. Ik zou hem niet als vriend willen hebben. Hij brengt je alleen maar in de problemen. Kom maar mee.’ Ze neemt Noortje bij de hand en laat haar in de keuken plaatsnemen.
‘Ik wil nu echt naar huis,’ zegt Noortje.
‘Ga maar zitten, ik pak een glas limonade voor je en dan binden we de bloemen bij elkaar. We doen er nog wat andere kleurtjes bij.’ De vrouw loopt terug naar de tuin en even later komt ze terug met een bos kleurrijke tulpen en schikt ze bij de andere. Kijk eens, nu heb je een hele mooie bos. Wat zal jouw mama hier blij mee zijn. Zeg maar dat je deze van tante Wies hebt gekregen.’
Noortje is zichtbaar opgelucht en blij dat ze alsnog de bloemen mag houden. Ze bedankt tante Wies voor de enorme bos en wandelt naar huis. In de tuin ziet ze de kraai doodleuk op een tak van de boom zijn veren gladstrijken.
‘Jouw plannetje is mooi in de soep gelopen,’ roept ze nijdig naar de kraai.
Hij kijkt even op en gaat gewoon door met het poetsen van zijn veren. In de keuken is mama zingend de aardappelen aan het schillen. Als ze Noortje ziet binnenkomen legt ze het aardappelen schilmes op een veilige plaats en wrijft haar handen aan haar schort af.
‘Wat een mooie bos bloemen heb je. Hoe kom je eraan. Je hebt ze toch niet uit een tuin geplukt hè?’
Noortje schikt ervan en weet niet of ze nu de waarheid moet vertellen. ‘Eh, èh…, ja, nee, oh nee…, ik heb ze van tante Wies gekregen.’
‘Oh, dan is het goed,’ antwoordt mama en pakt de bloemen aan. Samen zoeken ze een mooie vaas uit en de bloemen worden er ingezet. De bloemen worden bewonderd en mama zegt: ‘Wat zijn ze mooi’. Noortje knikt. ‘Ja ze zijn heel mooi.’

 

Einde