Zo zwart als roet

Honderdvijftig jaar geleden

Statig beklimt de sneeuwwitte merrie de enorme heuvel. Af en toe knikt ze met haar hoofd en blaast daarbij door haar neus. De oude man, die ze op haar rug meevoert draagt een donkerrode mantel. Onder zijn arm houdt hij een boek met goud bedrukte letters stevig vast. Zijn grijze baard beschermt hem tegen de winterkou en op zijn hoofd draagt hij een rode mijter die af en toe door de wind opzij zakt. Vanaf de heuvel bekijkt de man het kleine dorpje dat sprookjesachtig in een dal ligt. Hij kijkt vanaf de heuvel naar de zacht gekleurde lichtjes die de huizen flauw verlichten. Uit de schoorstenen stijgt de zwarte rook gestaag omhoog. Het paard trappelt wat ongeduldig heen en weer en de oude man fluistert: ‘Ho maar, rustig,’ en klopt haar gemoedelijk tegen haar nek. Hij begrijpt dat zijn trouwe vriendin nodig wat rust kan gebruiken. Ook hij voelt de vermoeidheid tot in zijn boten en hij heeft trek gekregen van de lange tocht. Even controleert hij de bagage, die het paard op haar zij draagt, nog op zijn plaats zit.

‘Kom vriendin laten we voorzichtig de heuvel afgaan. Ja rustig, rustig maar. Je krijgt straks iets lekkers van me. Nog even volhouden.’

De maan staat vol aan de hemel en de lucht die zich opvult met grijze wolkenvelden, laat de maan achter de wolken verdwijnen.

‘Laten we voort maken en een schuilplaats zoeken. Als de blizzard toeslaat kunnen we geen hand voor ogen meer zien,’ roept hij zijn paard toe.

Ze snuft alsof ze hem begrijpt en knikte enkele malen met haar hoofd. Het paard trotseert de stormachtige wind, maar al snel kunnen ze het dorp door de blizzard niet meer zien. Op goed geluk Laat de man het paard voorzichtig de heuvel afdalen.

De fijne sneeuw slaat tegen zijn baard. De mijter probeert hij op zijn hoofd te houden door deze met één hand vast te houden. Stapvoets bereiken ze de smalle hoofdstraat en maant zijn paard te stoppen. Aan de wand op veranda hangt een uithangbord waarop in roodgekleurde letters staat geschreven: 

˝Herberg ’t Roet˝

De deur wordt geopend en in het lichtschijnsel van de deuropening ziet hij een man staan. In zijn hand draagt hij een lantaarn die hij boven zijn hoofd houdt om te zien wie op dit late uur en in deze barre weersomstandigheden nog buiten is.

‘Wie is de vreemdeling,’ roept hij boven de storm uit.

Moeizaam laat de man zich van zijn paard glijden en roept: ‘Goed volk, wees maar gerust.’

‘Dat hoop ik voor u, want op dieven zijn wij hier in het dorp niet gesteld!’

‘Kunt u mij alstublieft helpen en is het mogelijk dat ik mijn paard hier kan stallen. Hebt u misschien ook een slaapplaats voor deze oude man?’

‘Natuurlijk, geen probleem. Wacht, ik help u even met u bagage. Gaat u maar naar binnen dan zal ik uw paard in de stal brengen en hem wat voer en water geven,’ antwoordt de herbergier.

De oude man wandelt de herberg binnen, waar het behaaglijk warm aanvoelt. Aan tafel zit een jonge vrouw met twee kinderen. Ze kijken de man verbaast aan. Nog nooit hebben ze een dergelijke persoon gezien. Bewonderend kijken ze naar zijn rode mantel. De man knikt hen vriendelijk toe en stelt zich voor als Sint-Nicolaas.

‘Ik zou graag een bed voor één nachtje willen,’ vraagt hij.

Voordat de vrouw antwoordt kan geven komt de herbergier de kamer binnen.

‘Zo, uw paard staat veilig op stal. Ik heb hem verzorgd en hem een warme deken op zijn rug gelegd. Het is goed dat u zo ver bent gekomen, het is bar en boos daarbuiten. Welkom in onze herberg,’ en geeft Sinterklaas een stevige hand.

Dit is mijn vrouw en mijn kindertjes, ‘U bent een vreemde hier, die verdwaald is zeker. In ons dorp komen zelden mensen van buitenaf.’ zegt de vrouw en ze bewondert zijn prachtige mantel van dichtbij.

De twee kinderen voelen zich al snel vertrouwd met de vreemdeling en spelen met Sinterklaas een spelletje met eigen gemaakte dobbelstenen.

De vrouw des huizes vraagt of hij honger heeft. We zouden toch zo gaan eten.

‘Ook al is het niet veel, voedzaam is het wel. Schuift u maar gerust bij ons aan tafel.’

Sinterklaas bedankt ze en smult van hetgeen de vrouw hem voor zet.

‘Het smaakt heerlijk. Ik heb zelden zo lekker gegeten,’ en wrijft met een doek zijn sneeuwwitte baart schoon. Als Sinterklaas aanbiedt om ervoor te betalen, wijst de man het aanbod vriendelijk af. ‘Ach, weet u meneer. Aan de gevel hangt nu wel een uithangbord  ‘Herberg ’t Roet’, maar u bent de eerste gast die wij hier in jaren hebben mogen ontvangen. Het is fijn om eens iemand te ontmoeten die niet in ons dorp woont.’

Sint-Nicolaas bedankt beiden vriendelijk en keert zich naar de kinderen.

‘Zo, en vertel mij eens hoe jij en je broer heten?’

‘Mijn naam is Rietje, en hij is niet mijn broer hoor. Dat is Piet.’

‘Oh ja Piet,’ zeg de vrouw. ‘Piet heeft geen ouders meer. Zij zijn enkele jaren geleden omgekomen van de honger. Sindsdien woont Piet bij ons. Hij is dan wel niet onze zoon, maar zo voelt het wel,’ en liefdevol aait ze de jongen over zijn bol.

‘Riet, zou jij dat grote rode boek voor mij willen pakken. Het ligt op het tafeltje in de gang.’ vraagt Sint-Nicolaas?

Riet springt op en rent naar de gang. Ze is maar al te nieuwsgierig waarom het boek zo belangrijk voor Sint-Nicolaas is. Ze neemt het boek in beiden handen en voelt hoe zwaar het is. Een moment legt ze het terug en laat een vinger voorzichtig over de gouden letters zweven. Het ziet er zo mooi uit dat ze het niet durft aan te raken. Met moeite kan ze het boek dragen en legt het voorzichtig neer op het tafeltje naast Sinterklaas.

Sint-Nicolaas pakt het boek op en fluistert zacht.

‘Even kijken’ en slaat het boek open.

‘Rietje,’ fluistert hij en kijkt al zoekend in het boek. ‘Ja, hier staat het. Beste man’ en richt zich tot de herbergier. Wilt u de zak die u bij mijn paard in de stal hebt gezet, voor mij ophalen. Ik denk niet dat Piet of Rietje hem kunnen tillen.’

‘Maar natuurlijk Sint-Nicolaas, ik ben al weg,’ en loopt naar de stal om de zak op te halen.

‘Zo, die is zeker zwaar,’ hijgt hij. ‘Ik ben toch heel wat gewent, maar het lijkt wel of er lood in zit,’ en zet de zak glimlachend naast de stoel van Sint-Nicolaas.

Behoedzaam opent de Sint de zak, haalt er een pakje uit en geeft deze aan het meisje.

‘Deze is voor jou,’ en opnieuw bladert hij door het boek.

‘Vreemd, waarom kan ik jou niet vinden jongen,’ en hij richtte zich op Pietje?

‘Ik woonde in het eerste huisje verderop in de straat. Dat is misschien de reden waarom u mij niet kunt vinden,’ zegt Piet verlegen in de hoop dat Sint-Nicolaas hem dan wel kan vinden.

‘Oh, maar natuurlijk. Jij bent Piet van nummer 7. Nou dat maakt het zoeken voor mij een stuk eenvoudiger. Even zien, ja hier is het,’ en geeft hem ook een pakje.

Dankbaar pakt hij het geschenk aan en bedankt Sint-Nicolaas hartelijk.

Sinterklaas richt zich tot de ouders en vraagt of het mogelijk is dat de kinderen hem kunnen helpen bij zijn taak.

‘Dat ligt eraan, Waarmee zouden zij u moeten helpen en is het niet te zwaar voor ze,’ antwoordt de vrouw.

Sinterklaas legt de ouders uit wat zij voor hem kunnen doen. Ze horen het aan en tot groot genoegen van de kinderen, vinden ze het goed.

‘Mooi zo,’ zegt de Sint. ‘Weet u, ik word een dagje ouder en ga dat zo nu en dan wel voelen. Zeker met dit weer. Kinderen kleden jullie je wel warm aan als we straks op pad gaan? Vannacht, als het vuur in de open haard is gedoofd en de kinderen liggen te slapen, gaan wij naar buiten. Hij richt zich tot Piet en Rietje en geeft hun een brief uit het boek. Ik neem aan dat jullie weten waar de kinderen wonen die op dit papier staan?’

De kinderen kijken hem vragend aan. Bekijken de namen en zeggen dat ze deze kinderen goed kennen. Ze zijn ook erg nieuwsgierig wat Sint-Nicolaas van plan is.

‘Ik doe de meisjes en wil jij dan de jongens doen,’ vraagt Rietje aan Piet.

‘Ja, natuurlijk, spannend,’ antwoordt Piet. ‘Mogen we nu onze pakjes uitpakken?’

‘Het lijkt wel pakjesavond,’ lacht vader.

Moeder besluit dat er voor deze avond best wel wat extra’s op tafel mag komen en gaat naar het fornuis waar ze de melk opwarmt. Uit de kast pakt ze de koekjes die zij vanmorgen voor de zondag heeft gebakken. Deze zou de avond nog wat feestelijker maken en voor iedereen schenk ze een beker warme melk in.

‘Wacht even met opdrinken, zegt Sinterklaas. Rietje kijkt eens in de zak. Daar ligt een zakje met bruine korrels.

‘Gevonden,’ roept Rietje.

‘Geeft het maar aan moeder en vraag of ze in ieder glas een schepje van het bruine spul wil doen.’

Moeder doet wat haar gevraagd wordt en geeft ieder een beker van de heerlijk ruikende melk.

‘Dat is zo lekker. Proef maar eens,’ en zelf neem de Sint ook een slok van de melk.

‘U kunt het gerust doen. Het is cacao,’ zegt de Sint geruststellend.

Al snel vult de kamer zich met de heerlijke chocolade geur. En iedereen geniet van het extraatje deze avond.

‘Dit is echt lekker,’ roepen de kinderen in koor en bedanken Sinterklaas voor het lekkers.

De uren verstrijken snel. Sinterklaas vertelt mooie verhalen en ze luisteren gefascineerd naar hem. ‘Wel,’ zegt Sint plotseling. ‘Het is tijd dat we aan het werk gaan, maar eerst moeten jullie mij nog beloven, dat wat wij vannacht gaan doen, ons geheim blijft.’

Alle vier knikken ze. Deze avond en nacht zullen ze nooit meer vergeten en ze zouden hem ook voor geen goud ter wereld willen missen.

‘Kleed jullie warm aan dan gaan we op pad om de pakjes rond te brengen. Morgen als de kinderen wakker worden, ligt er een verrassing op hen te wachten en dan hopen we dat er alleen maar blijde gezichtjes te zien zullen zijn,’ zegt Sinterklaas.

‘Hebt u voor elk kind een kaartje geschreven, net als bij Rietje en mij,’ vraagt Piet.

De Sint knikt bevestigend.

‘Ik beloof u dat uw geheim bij ons veilig is,’ en allen zweren het.

‘Kom kinderen, laten we gaan, de nacht is maar kort en er is nog zoveel werk te doen. Ik ben blij dat jullie mij helpen.’

Buiten is de storm aangewakkerd. Sinterklaas kijkt bezorgd naar boven. Hij begrijpt dat hijzelf met dit weer niet het dak op kan, maar de kinderen eigenlijk ook niet.

‘Is het wel een goed idee,’ vraagt moeder bezorgt.

‘U hebt gelijk, ik kan de kinderen met dit weer het dak niet op sturen. Laten we wachten tot de wind is gaan liggen.’

Rietje trek aan zijn mantel en roept: ‘Sinterklaas, we moeten het proberen. Piet en ik zijn het gewend om het dak op te klimmen. Dat doen we zo dikwijls. Anders zit er niets anders op dan tot morgennacht te wachten.’

‘Wat bedoel je met dikwijls,’ vraagt moeder die niet begrijpt waarom de kinderen dikwijls op het dak vertoeven.

Rietje begrijpt dat ze hun geheim verklapt heeft en krijgt plots een schop en een boze blik van Piet.

Sint kijkt ze lachend aan en neemt het gesprek over.

‘Morgen kan niet, want overmorgen is mijn verjaardag.’

‘Laten we het dan in ieder geval proberen. De huizen hier zijn niet hoog en sommige liggen in de luwte. Asjeblieft pap zegt dat het mag,’ vraagt Piet.

‘Ik gok het erop. Misschien moet ik met jullie meegaan. De andere kinderen hebben er ook recht op om hun pakje te krijgen. Wat denkt u ervan Sint,’ vraagt vader.

Sinterklaas knikt en zegt. ‘Vind ik ook, we zullen goed op ze letten dan komt het wel goed. Laten we gaan.’

De wind striemt pijnlijk in de kindergezichtjes. Ze ploeteren zich door de sneeuwduinen die het eigenlijk ook weer wat makkelijker maakt om bij de opening van de schoorsteen te komen. Het eerste huis waar ze moeten zijn, is het huis van Rietjes vriendin Kootje. Rietje klimt als eerste het dak op. Ze hebben afgesproken dat ze om de beurt een schoorsteen in zouden gaan. Met het touw om haar middel, laat Piet het touw voorzichtig vieren. In de schoorsteen is het donker en de damp van de haard is nog enigszins aanwezig. Af en toe moet ze hoesten, maar ze probeert deze zo lang mogelijk in te houden. Stel je voor dat ze haar zouden ontdekken.

Ze legt de pakjes naast de schoorsteen en trek aan het touw zodat Piet haar via de schoorsteen weer kan optrekken. Zo gaan ze van het ene naar het andere huis. Een enkele keer zitten ze bijna klem in de schoorsteen, maar met kunst en vliegwerk kunnen ze zich bevrijden.

Zwaar vermoeid gaan ze naar huis, waar moeder hen bezorgd zit op te wachten. Sint-Nicolaas is dolgelukkig dat de opdracht is geslaagd.

Vader opent de deur en gemoedelijk, maar vermoeid gaan ze de woonkamer binnen.

Moeder kijkt de kinderen verbaast aan en begint hard te lachen. Piet en Rietje begrijpen er niets van. Wat heeft moeder opeens.

‘Blijf staan,’ zegt moeder en loopt naar haar slaapkamer waar ze haar kapspiegeltje haalt. Ze loopt terug naar de woonkamer en laat hen hun spiegelbeeld zien.

Nu begrijpen ze waarom moeder zo hard om ze moet lachen.

‘Kijk nou. We zijn zo zwart als roet,’ barst Piet en Riet in lachen uit.

Ze hebben veel lol en het koste moeder heel veel moeite om het roet van hun gezicht af te schobben.

Sint-Nicolaas is trots op hen en stelt voor dat ze, als ze dat willen, elk jaar zwarte Piet en zwarte Rietje mogen zijn.

Velen volgen het voorbeeld van Piet en Rietje. Daarom is het mogelijk om ieder jaar op 5 december pakjesavond te vieren.

Elk jaar is Sinterklaas dankbaar dat zo velen hem helpen, zodat hij na een lange drukke dag en nacht op 6 december in alle rust zijn verjaardag kan vieren.

Einde