Tranen van Bloed

Het was windstil en aan de horizon was een prachtig roodgele gloed van de zon te zien. Met een gelukkige blik in zijn ogen bekeek de man het schouwspel. Achter zich hoorde hij het getik van de Friese staander. Gestaag tikte hij de secondes weg. De klok was het enige wat hij had overgehouden uit zijn ouderlijk huis. Wonder boven wonder had deze de brand, waarbij hij zijn beide ouders verloren had, overleeft. Als hij zijn ogen sloot hoorde hij nog het knetteren van de vlammen. Het was midden in de nacht geweest en plotseling was hij wakker geworden. Tot op heden had hij er geen idee van wat hem op dat moment had gewekt.

De kracht van het vuur verhinderde hem om op eigenkracht het huis te verlaten. Eén van de brandweermannen had hem gered. Later bleek dat het zijn schoolmeester was, die hem liefdevol opnam in zijn gezin. Daar had hij, ondanks het gemis van zijn ouders, een zorgeloze jeugd doorgemaakt en koesterde warme herinneringen aan hen. Enkele jaren geleden had hij het ouderlijk huis, wat het voor hem door de jaren heen toch was geworden, verlaten en was naar het noorden van het land verhuist, waar hij nu samen met zijn vrouw een mooie hoeve bezat. Hij was in de gelukkige omstandigheden dat hij overal zijn werk kon uitvoeren en zijn vrouw had hier haar werk kunnen voortzetten.

Hij keerde weer terug in de werkelijkheid en controleerde het vlees, welke op het vuur stond te sudderen. Even snoof hij de overheerlijke geur op en draaide het gas uit. ‘Zo Joop, dat ziet er goed uit.’ en liep naar de huiskamer, bleef voor het raam staan en tuurde de weg af. De weg waar zijn vrouw elk moment kon opdoemen. De hoeve stond aan het eind van het dorp en de weg werd zelden gebruikt, tenzij je er moest zijn of op doorreis was.

Hij opende de deur en ging op het bankje voor het raam zitten wachten. Het zou niet lang meer duren voordat hij haar auto zou kunnen zien. Wat dromerig tuurde hij over het landschap en dacht aan de baby die zij samen verwachten. Oh, wat was hij blij dat ze uiteindelijk was gezwicht voor zijn argumenten en dat ze alsnog had besloten om toch met zwangerschapsverlof te gaan. Ze wilde zo lang mogelijk blijven doorwerken, maar hij had haar daarin tegengesproken. ‘Waarom, ik voel me toch goed,’ antwoordde ze telkens als hij erop aandrong op tijd te stoppen. Uiteindelijk had ze ingestemd en zou ze met verlof gaan. Haar verlof was vorige week ingegaan, maar ze zou nog een dagje moeten werken om haar werk over te dragen en goed af te sluiten.

‘Vanaf morgen, heb je me helemaal voor jezelf. Tenminste, totdat de baby er is, want dan zou je me toch echt moeten delen,’ had ze van morgen zacht gefluisterd en ze had hem teder gekust.

‘Ik word papa,’ schreeuwde hij zijn blijdschap uit.

Eindelijk hoorde hij het bekende geluid van haar auto. Keek op en zag een witte stip zijn richting opkomen. Het stipje werd steeds groter en hij telde de secondes. Inmiddels wist hij precies hoeveel het er zouden zijn totdat ze weer in zijn armen vloog. Hij tuurde met zijn hand boven zijn ogen de weg af en zag dat er twee auto’s zijn richting op kwamen. De achterste reed snel, veel te hard, dacht hij. De auto kleefde als het waren achter die van zijn vrouw. Hij wist dat de weg totaal niet geschikt was voor een inhaalmanoeuvre. Opgelucht zag hij dat de auto achter die van zijn vrouw bleef hangen. Ze moest nu nog de scherpe bocht maken en dan het laantje oprijden, dan was ze thuis. Hij zag dat de auto van zijn vrouw de bocht wilde maken, toen plotseling de achterste auto een dot gas gaf en probeerde te passeren.

De auto passeerde snel en net toen hij dacht dat hij veilig was gepasseerd begon de auto van zijn vrouw te slingeren en klapte frontaal tegen een boom. Enkele seconden bleef hij als verlamd staan. Zijn benen wilde hem niet meer dragen. Hij rende naar de auto en daar zag hij haar, ze was door de klap door de voorruit geschoten. Haar hoofd lag onbeweeglijk op de motorkap en het bloed sijpelde uit haar hoofd, oren en mond. Haar lange blonde haren lagen in een plas met bloed en haar blauwe ogen keken hem leeg aan.

Voorzichtig probeerde hij haar aan te spreken en legde zijn hand op haar buik. Verward keek hij om zich heen en begreep dat hij hulp moest gaan halen. De veroorzaker was in het niets verdwenen. Machteloos zocht hij in de zakken van zijn broek naar zijn mobiel, maar die vond hij niet. Snel rende hij terug naar het huis en belde de politie. Noemde zijn naam en adres en vertelde wat er was gebeurd.

‘Mijn vrouw is van de weg gereden en ze is zwanger. Kom alstublieft snel. Ja, dat klopt de rotonde voor de laatste hoeve.’

Hij rende weer naar zijn vrouw en verslagen keek hij naar haar gezicht, met de bloedsporen die op bloedtranen leken. Haar buik lag verdrukt op de motorkap en even dacht hij haar buik te zien bewegen. Legde zijn hand ertegen, maar kon geen bewegingen waarnemen. Hij had er geen idee van hoelang het duurde voordat de politie en de ambulance arriveerden en aan het werk gingen.

De ambulancebroeder meldde dat hij nog een zeer zwakke pols voelde en probeerde haar te stabiliseren. ‘Gaat u mee meneer. Ik weet niet of ze uw vrouw kunnen redden, maar misschien is er nog hoop voor de baby,’ fluisterde hij.

De agenten keken hem zwijgend aan. ‘Gaat u maar met de ambulance mee, morgen komen we u verklaring afnemen. Sterkte,’ sprak één van de agenten bemoedigend.

Op de spoedeisende hulp werd het lichaam van zijn vrouw een kamertje ingereden en Joop bleef achter in de wachtkamer. Aan de muur hing een tv waarop een ingelast journaal werd uitzonden. Hij scherpte zijn oren, maar hoorde niet wat er werd gezegd. Iets over een vliegtuig, dat was neergehaald?

De vrouw naast hem keek verontwaardigd naar het beeld. ‘Wat erg, vindt u niet? Wie doet nou zoiets, ze zeggen dat niemand het er levend van af heeft gebracht.’

Hij liet zijn hoofd zakken en tuurde naar de grond. Even keek hij haar aan en knikte bevestigend. Een verpleegkundige vertelde hem de laatste ontwikkelingen en vroeg of ze iets voor hem kon doen. Hij gaf geen antwoord en knikte haar toe. Boog voorover, legde zijn hoofd in zijn handen en liet zijn tranen de vrije loop. ‘Ik zou heel graag even alleen willen zijn,’ antwoordde hij.

Ze legde haar hand op zijn schouder en beloofde, dat zodra er meer nieuws was, zij hem dit zou melden. Samen met de vrouw, die boeiend het nieuws had bekeken, verliet ze de wachtkamer om hem aan zijn verdriet over te laten en weer aan haar werk te gaan.

Nog eenmaal had hij de verpleegkundige teruggezien. Ze had hem verteld dat ze zijn vrouw naar de operatiekamer hadden gebracht. Hij keek op zijn horloge en zag dat er inmiddels enkele uren waren verstreken sinds het ongeluk.

Plotseling werd de deur geopend en de arts, die nog steeds gekleed was in zijn groene ok-pak kwam binnen. Met een hulpeloos gebaar trok hij zijn ok-muts van zijn hoofd en ging even zwijgend tegenover Joop zitten. Dit waren de momenten in zijn vak, die hij verafschuwden, zeker als hij beiden had moeten opgeven.

Joop keek hem met tranen in zijn ogen aan. ‘U heeft ze niet kunnen redden.’

De arts knikte. ‘Het spijt me. We hebben niets kunnen doen. De klap van het ongeluk en de…’

‘Ongeluk! U bedoelt moord. Het was geen ongeluk, mijn vrouw is gewoon vermoord. Van de weg afgereden,’ schreeuwde hij hem toe.

De arts keek hem aan. Hij begreep maar al te goed wat de man doormaakte.

‘Als u wilt, kan ik u naar u vrouw en kind brengen?’

Joop knikte en de arts bracht hem naar zijn vrouw en dochtertje. Hij keek de steriele ruimte in. Ze hadden de sporen van het ongeluk, zo goed als mogelijk was, verwijderd. In bed lag zijn vrouw en kind. Ze hadden hun dochtertje in de armen van haar moeder gelegd en even leek het erop alsof ze beiden sliepen, maar de sporen in haar gezicht deden hem tot de werkelijkheid terugkeren. Hij nam naast het bed plaats, wetende dat hij deze aanblik nooit meer zou vergeten. Hoe lang hij daar had gezeten, kon hij zich later niet meer herinneren. Het was al ver na middernacht toen hij het ziekenhuis verliet en zich met een taxi naar huis liet brengen. In het ziekenhuis hadden ze nog wat papieren in zijn handen gedrukt en hem verteld dat de politie de volgende dag nog bij hem langs zou komen.

 

Vanuit de taxi zag hij de auto van zijn vrouw, die nog altijd tegen de boom stond. De omgeving was voor het sporenonderzoek afgezet met een rood-wit lint.

‘Nou, dat moet een aardige klap geweest zijn,’ zei de chauffeur achteloos.

‘Ja, dat was het ook. Mijn vrouw en kind hebben de klap niet overleefd,’ antwoordde Joop.

‘Oh, sorry. Dat wist ik niet,’ verontschuldigde de chauffeur zich

‘Dat, kon u ook niet weten,’ antwoordde hij zacht.

De taxi stopte voor het huis en Joop betaalde de rit.

‘Sterkte mijnheer,’ zei de chauffeur en reed voorzichtig weg.

Verdoofd liep Joop de kamer binnen en keek in het rond. In zijn handen had hij nog steeds de papieren die hij van de verpleegkundige had gekregen. Hij keek ernaar en begreep dat er het een en ander geregeld zou moeten worden. Hij probeerde zich te herinneren of zij ooit over de dood hadden gesproken en nog belangrijker. Wat nu…

 

De volgende morgen belde hij de begrafenisondernemer uit het dorp om de uitvaart van zijn vrouw en dochtertje te regelen. Omstreeks 10 uur belde een agent aan om zijn verhaal van het ongeluk op te nemen.

Joop vertelde wat hij had gezien en de agent hoorde hem aan. Het sporenonderzoek op de plek van het ongeluk was nu bijna afgerond en ze zouden de auto meenemen voor onderzoek.

Joop knikte en de agent beloofde dat ze alles in het werk zouden stellen om degene, die het ongeluk had veroorzaakt op te sporen.

De begrafenisondernemer kwam en zij bespraken de details voor de begrafenis. Joop vroeg of zijn vrouw en dochtertje samen in één kist begraven konden worden. De ondernemer zou dit eerst moeten opnemen met zijn meerdere, maar hij zou alles in het werk stellen om zijn wens in te willigen of anders zijn wens zo dicht mogelijk te benaderen. Echter, het was wel nodig dat de overledenen in eerste instantie in aparte kisten zouden worden opgebaard, totdat er officieel goedkeuring is verkregen om ze samen in één kist te kunnen begraven. Om deze reden zou het kunnen dat de begrafenis wat later zou moeten plaatsvinden.

Joop knikte en antwoordde dat dat geen probleem zou moeten zijn.

De volgende dag werden de lichamen van zijn vrouw en dochtertje thuis opgebaard. De witte kist van zijn vrouw stond in het midden van het kamertje. Boven op haar kist stond een klein wit kistje en aan beide zijden van de kist stonden twee kandelaars. Nog steeds wist Joop niet of zijn wens om zijn dochtertje bij haar moeder in één kist te begraven kon worden ingewilligd. Gelaten liet hij de condoleances over zich heen gaan. Zo nu en dan had hij geen idee, wie hij voor zich had, maar dat interesseerde hem geen bal.

Het plaatselijke krantje meldde de dood van zijn vrouw in een klein berichtje. De letters danste op zijn netvlies toen hij het bericht las. Het ongeluk werd verklaard door een vermoedelijke stuurfout van de bestuurder, daardoor verloor deze de macht over het stuur en kwam tot stilstand tegen een boom. Hij zette de tv aan en met ledenogen keek hij naar de beelden over het vliegtuigongeluk, die al drie dagen onafgebroken op alle zenders werden uitgezonden. Kosten, nog moeite werden gespaard om de toedracht van het ongeluk te weten te komen. Ongetwijfeld zou dit nog heel lang gaan duren en flink in de papieren gaan lopen. In zijn gedachte hoorde hij de begrafenisondernemer: ‘We hebben toestemming om uw dochtertje met haar moeder in één kist te begraven, echter u zult wel het gebruikte kistje moeten bekostigen.’

 

De dag van de begrafenis was aangebroken en zoals afgesproken werden moeder en dochter herenigd in één kist. Liefdevol wierp hij een laatste blik op zijn beide geliefden, die hij zo kort bij zich had mogen houden. Eén enkele rode roos sierde haar kist en in de handjes van de baby legde hij liefdevol het eerste knuffeltje, dat zijn vrouw voor haar had gekocht en waarmee ze hem had verteld dat hij papa zou worden.

‘Lieve schat, ik heb zo goed mogelijk geprobeerd om in jouw gedachtengoed te handelen. Je zei altijd, wat er ook gebeurt het leven gaat verder, maar ik weet niet hoe. Jij en ons kindje zijn van mij weggenomen.’

Hij legde zijn hand op de kist en de tranen vielen neer. Voorzichtig voelde hij een hand op zijn schouder.

‘Het is nu echt tijd om afscheid te nemen,’ hoorde hij zacht.

De dienst in de aula was sober. Er waren wat vrienden en enkele collega’s van zijn vrouw. Als in een waas ging de plechtigheid aan hem voorbij. Toen werd de kist plechtig opgepakt en naar zijn laatste rustplaats gedragen. Langzaam zakte de kist in het graf en de aanwezigen groeten voor de laatste maal de overledenen. De grafdelvers, die een einde verderop stonden, wachtten geduldig op het moment dat hij de tijd rijp vond om te vertrekken. Plotseling voelde hij een klein warm handje tussen zijn vingers glijden. Hij opende zijn ogen en keek in het gezicht van een klein meisje dat hem vragend aankeek.

‘U bent ook verdrietig hè,’ vroeg een zacht stemmetje. ‘Ik ook, want mijn papa is dood. Gewoon zomaar doodgegaan. Is uw papa ook doodgegaan?’

Hij keek in haar hemelsblauwe ogen. Haar blonde krullen danste in het rond wanneer ze haar hoofd bewoog. Ze keek hem nog steeds vragend aan en trok aan één van zijn vingers.

‘Ja lieve schat, ik ben ook verdrietig, net als jij.’

‘U mag best huilen hoor, dat doen mama en ik ook. Dag hoor, ik ga weer naar mijn mama,’ zei ze zacht, liet zijn hand los en rende van hem weg.

Hij keek haar na en zag dat haar moeder haar opving. Een moment keken ze elkaar aan, toen wendde ze haar blik af en verdwenen ze beiden achter een hoge haag.

Nog eenmaal keek hij in het graf, toen draaide hij zich om en verliet het kerkhof.

 

Een paar weken later

 

Het huis was veranderd in een puinhoop. In de keuken stapelde de etensresten en vaat zich op. Al weken was er niet gelucht en een muffe lucht vulde het huis. Joop zat op het bankje voor zijn huis in het niets te staren. Achter zich hoorde hij het nieuws wat nog bijna dagelijks nieuwe berichten uitzond over de vliegtuigramp. Honderden mensen waren ermee bezig. Een bloemenzee toonde het medeleven aan de nabestaanden en de slachtoffers van de ramp.  De omvang stuitte tegen zijn borst, waren al die anderen belangrijker dan zijn vrouw en kind. Het onderzoek die de politie had ingesteld had niets opgeleverd. Wel was er schade aan de linkerzijde, dat erop wees dat zijn verhaal wel eens juist zou zijn. Alsof hij het had verzonnen. Zelf was hij ook op onderzoek gegaan, maar dat stuitte op veel verzet in het dorp en de politie had hem geadviseerd zich erbuiten te houden. Hij begon de grip op zijn leven kwijt te raken. Al weken was hij niet meer aan zijn werk toegekomen en hij begon zich af te vragen hoelang zijn opdrachtgever dit nog zou pikken.

‘Hallo meneer, wilt u kinderpostzegels kopen,’ hoorde hij plotseling een kinderstem vragen.

‘Postzegels,’ mopperde hij in gedachten. ‘Eh, ja natuurlijk. Ik zal even mijn portemonnee pakken.’

‘Hoeft niet hoor. U moet het bedrag elektronisch overmaken,’ antwoordde het meisje.

‘Oh, ja dat is goed.’

‘Maar u moet wel even dit formulier invullen. Kent u mij niet meer? Ik ben het. Weet u nog? Ik heb u gezien op het kerkhof, toen mijn papa werd begraven. U bent nog heel verdrietig hè? Mama en ik zijn dat ook nog hoor, maar mama zegt dat het op den duur wel slijt,’ en ze keek hem vragend en verdrietig aan.

’Ik weet wie je bent. Natuurlijk slijt het,’ loog hij. Niet begrijpend waar het kleine meisje de kracht en de wijsheid vandaan haalde. ‘Jij bent een sterk meisje. Jouw mama mag blij zijn met zo’n lieve schat.’

Glunderend keek ze hem aan. Die lieve lach van haar deed hem smelten. Natuurlijk had hij verdriet, maar dat was niets vergeleken met dit kleine meisje die haar papa moest missen. Ook dat verdriet was hem niet bespaard gebleven. Hij stond op, aaide haar over haar bol en pakte het formulier van haar aan.

‘Blijf, maar even hier wachten,’ en hij liep naar binnen. Voor hij er erg in had stond ze naast hem in de kamer.

‘Zo, wat een troep hebt u gemaakt en het stinkt verschrikkelijk,’ riep ze en ze kneep haar neusje dicht.

‘Je kunt wel zien dat hier geen vrouw woont,’ en behendig schoof ze de gordijnen opzij en opende het raam. ‘Weet u wat, ik help u wel even. Zo kunt u toch niet leven. Hier wordt u ziek van.’

Hij was zo verbaasd dat hij niets kon uitbrengen. Hij volgde haar en vroeg kribbig hoe oud ze was en waar ze die wijsheid vandaan haalde. Zijn reactie deed haar terugdeinzen en rende naar buiten, waar ze braaf op hem bleef wachten. Hij overhandigde haar het ingevulde formulier en zag dat de vrolijkheid in haar ogen had plaatsgemaakt voor angst.

‘Het spijt me, ik had niet zo tegen je moeten uitvallen. Je overviel me, maar je hebt gelijk, het is hier een bende en ik beloof je dat ik meteen ga opruimen. Ga nu maar gauw.’

‘Ach, u heeft gelijk. Mama zegt ook altijd dat ik de wijsneus uithang. Dag meneer, ik kom wel weer als de postzegels er zijn,’ en huppelend schoof ze het formulier in haar tas. Zwaaide nog eenmaal en verdween achter de haag.

Voor de eerste keer sinds weken kwam er een lichte glimlach rond zijn mond. Dat was al de tweede keer dat ze achter een haag verdween, net als toen op de begraafplaats.

 

Weken verstreken en hoe hij het ook wendde of keerde, het meisje had hem gedeeltelijk weer op de rails gekregen. Diezelfde dag nog had hij het huis in orde gebracht en was pas gestopt nadat alles er weer schoon, fris en toonbaar uitzag. Uren was hij bezig geweest, maar dat had hem geen bal uitgemaakt. Het hielp hem zijn herinneringen vast te houden. Enkele dagen later had hij de moed opgevat om hier en daar wat spullen van zijn vrouw op te ruimen en in dozen te verpakken. Hij bracht ze naar de zolder. Eens zou hij ze laten verwijderen, maar daar was hij nog niet aan toe. Voorzichtig begon hij weer aan zijn opdrachten te werken, ten slotte moest er ook weer geld op de plank komen.

 

Het was een mooie dag. Joop was in de tuin aan het werk toen hij plotseling een meisjesstem, die hem bekend voorkwam, hoorde roepen.

‘Meneer, meneer. Bent u thuis. Ik heb de postzegels voor u!’

Hij liep naar voren en daar zag hij haar staan. Ze zwaaide hem toe met een envelop in haar handje.

‘Het zijn mooie zegels,’ en gaf hem de envelop.

Glimlachend pakte hij hem aan en haalde ze uit de envelop. ‘Zeker, ze zijn erg mooi,’ antwoordde hij.

‘Ben je helemaal hierheen gekomen om ze naar mij te brengen. Je had ook kunnen bellen, dan had ik ze opgehaald.’

‘Oh, maar mama is met me meegefietst. Ik mag niet te laat buiten zijn en het is een heel eind hiernaartoe.’

‘Heel verstandig van je moeder, maar waar is ze dan,’ vroeg hij en op dat moment verscheen haar moeder op het tuinpad. Ze stelde zich voor: ‘Ik ben de moeder van Snow, Jill.’ en gaf hem een hand.

‘Ik wilde haar niet alleen laten gaan. Het wordt al vroeg donker en het is hier zo afgelegen.

‘Hallo, mijn naam is Joop. Ik zie het al, ze lijkt sprekend op u, maar ik wist niet dat ze Snow heette. U mag trots op haar zijn. Op haar eigen directe wijze weet ze mensen voor zich te winnen, ook al kan dat heel confronterend zijn.’

‘Ik begrijp volkomen wat u bedoelt. Ze is veel te wijs voor haar leeftijd,’ antwoordde Jill.

Ze glimlachte hem vriendelijk toe. ‘Ik weet wat u is overkomen en ik wilde u mijn medeleven tonen, maar…’

‘Ik weet dat u en Snow net zoveel verdriet hebben als ik. Ze vertelde mij op het kerkhof dat zij haar papa had moeten begraven. Ga even zitten dan haal ik iets te drinken.’

Ze keek hem verbaasd aan, dit had ze nooit verwacht. Ze liep met hem mee de tuin in en nam plaats in één van de tuinstoelen. ‘Het spijt me zo van uw gezin. Ik ben zo boos,’ fluisterde ze.

‘Boos, op uw dochter. Dat hoeft niet hoor, ik begrijp haar wel.’

‘Nee, niet op haar, maar op mijn overleden man,’ en ze zweeg opnieuw en boog haar hoofd omdat ze haar tranen niet wilde laten zien.

Joop keek haar niet begrijpend aan en even was het stil. ‘Mama, wat is er,’ vroeg haar dochter en keek Joop verwijtend aan. ‘Bent u lelijk tegen haar geweest.’

 

Hij keek haar glimlachend aan en aaide haar over haar bol. ‘Nee hoor, het komt wel goed met je moeder. Weet je wat achter in de tuin staan verse groenten. Pluk maar zoveel als je wilt, zodat je die straks mee naar huis kunt nemen.’

Nog even keek ze haar moeder aan en toen deze knikte dat het goed was huppelde ze naar achteren.

‘Het is heel erg wat er met jou gezin is gebeurd. Je vrouw en je kind zomaar weg. Het spijt me zo.’

Hij begreep er weinig van. ‘Het is net zo triest. Jouw man is er toch ook niet meer. Weet je, weken heb ik hier voor mij uit zitten staren en geloof het of niet. Het was jouw dochter die mij weer een zetje gaf. Het is een prachtmeid, daar mag je trots op zijn.’

Ze bedankte hem voor zijn troostende woorden. Hij knikte tevreden, pakte haar hand en gaf er een tedere kus op. Snow kwam met een mandje met wat groente en fruit en liet deze aan haar moeder zien.

‘Verse groente, kunnen we altijd wel gebruiken lieverd. Kom schat, we moeten naar huis. Het wordt al donker.’

Hij volgde ze naar het hek, waar ze op hun fiets stapte en al zwaaiend vertrokken. Hij voelde zich goed en had het idee dat hij weer op het juiste spoor beland was.

 

De winter viel in en de dagen werden korter. Sneeuwvlokken dwarrelde zwevend naar beneden en hechten zich vast in de sneeuw op de grond. Inmiddels waren er enkele maanden verstreken na het verlies van zijn vrouw en dochtertje. Op tv werden nog dagelijks nieuwe berichten over het vreselijke vliegtuigongeluk gemeld. Gebroken keek hij naar de berichten die hem telkens aan zijn eigen verdriet deed denken. In het beging had hij zich erover opgewonden en zag hij weer het bebloede gezicht van zijn vrouw op de motorkap liggen. Die ijzige blik van haar ogen. De hulpeloosheid van de ambulancebroeder die had gehoopt in ieder geval het kindje te kunnen redden. Die enorme propaganda en beloftes rondom de ramp. Wanneer zouden de nabestaande deze periode kunnen afsluiten?

 

Kerstavond

 

De maan die vol aan de hemel stond, gaf de sneeuw een blauwachtige gloed die schitterde in het maanlicht.

In het huis was het stil en het tikken van de klok straalde rust uit. Joop snoof de geur van verse koffie diep op. ‘Kerstavond,’ fluisterde hij. Hij dacht terug aan de vorige kerst, hoe anders had zijn leven er toen uitgezien. De afgelopen tijd had hij zich volledig op zijn werk gestort. Dat hielp hem door de eenzame uren heen. Daarnaast was er in en rondom het huis nog genoeg te doen om niet aan zijn verdriet te hoeven denken.

Plotseling hoorde hij de deurbel. Toen hij de deur opende keek hij in het verlegen gezichtje van Snow.

‘Lieve schat, wat brengt jou hier op dit tijdstip. Kom snel binnen, je trilt helemaal van de kou. Ga maar lekker bij de openhaard zitten.’  Hij nam haar veel te dunne jasje aan en maakte snel een kop warme chocolademelk voor haar. Zwijgend ging hij tegenover haar zitten in de hoop dat ze uit zichzelf zou gaan vertellen wat haar had doen besluiten om naar hem toe te komen.

Ze dronk gretig de warme chocolademelk en keek hem met haar blauwe ogen aan. ‘Zo, dat is lekker,’ en hield de mok met beide handjes stevig vast.

‘Is er iets gebeurd,’ vroeg hij voorzichtig om haar niet af te schrikken.

‘Nee, niet echt. Mama en ik willen heel graag kerstavond vieren, maar we hebben geen kerstboom. Weet u, u heeft een heleboel kerstbomen in uw tuin staan. Kan ik er misschien één van u kopen. Al is het maar een piepkleine, want ik heb maar 2 euro 50 gespaard. Weet u kerstbomen zijn heel duur en mama moet heel zuinig zijn,’ fluisterde ze en verlegen draaide ze haar gezichtje van hem weg.

Joop krabde achter zijn oor en keek het kleine meisje teder aan. ‘Tja, met tweevijftig kom je niet ver. Ik zal daar zeker geen winst op hebben,’ lachte hij haar toe. ‘Kom, laten we de mooiste boom uit de tuin halen. Gratis en voor niets.’

Ze veerde op en sprong om zijn hals. ‘Echt waar?’

Hij knikte en samen liepen ze naar de tuin om de mooiste boom uit te zoeken. Haar ogen werden steeds groter. Elke boom die ze zag vond ze mooi, maar er stonden er zoveel. Joop stak de buiten verlichting aan en enkele bomen lichten op. Snow draaide in het rond en kon maar moeilijk kiezen. De één was te groot en de ander weer te klein. Plots bleef ze bij één van de bomen staan. ‘Dat is hem, deze wil ik heel graag hebben,’ riep ze blij.

‘Okè, deze wordt het. Weet je het zeker,’ vroeg Joop en ze knikte hem toe.

Joop nam een schop en haalde de boom uit de grond.

Blij keek ze naar de boom, maar plotseling veranderde haar gezichtje en keek hem met een ernstige blik aan. ‘Tja, ik zal wel naar huis moeten lopen, want ik krijg hem nooit mee op mijn fiets.’

‘Nee schat, ik breng je met de auto thuis. Laten we je fiets en de boom in de auto laden en dan breng ik je snel thuis. Je moeder zal vast wel ongerust zijn. Weet ze eigenlijk wel waar je bent?’

Snow schudde schuldig haar hoofd. ‘Nee, laten we maar gauw gaan.’

‘Wacht, ik ga nog even wat proviand en wat lekkers voor jullie uit de kelder halen. Dan is het pas echt kerstfeest voor jullie.’

Een minuut of tien later stapte ze in de auto en reden naar het huis van Snow.

 

Jill was de wanhoop nabij en stond op het punt om de politie te bellen. Ze zag een onbekende auto voor haar deur stoppen en haalde opgelucht adem toen ze het blije gezichtje van haar dochter zag.

Snel liep ze naar buiten, waar haar dochter haar in de armen vloog en haar vertelde dat ze een kerstboom had gescoord. Joop haalde de fiets uit zijn auto en bracht de boom naar binnen.

Daar kreeg de boom een mooie plaats in de hoek van de kamer waar hij als het ware het middelpunt van de kamer werd. Jill haalde de kerstversiering van zolder en het komende uur waren ze bezig om de boom op te tuigen. Snow straalde en kon haar ogen niet van de boom af houden, zeker niet nadat ze de lichtjes mocht ontsteken. Een kleurenzee aan lichtjes verlichtte de kamer. Snow ging in kleermakerszit voor de boom zitten om deze te bewonderen.

‘Koffie,’ vroeg Jill.

‘Zeker weten, dat hebben we wel verdiend,’ antwoordde Joop.

Ze overhandigde hem de dampende koffie en ze bedankte hem voor de boom en zijn giften.

Zwijgend keek ze in de koffie en hij zag dat ze zat te piekeren. Inmiddels was Snow op de bank in slaap gevallen en hij dekte haar toe met een dekentje.

‘Is er iets. Ik zie aan je dat je ergens meezit,’ vroeg Joop.

Met een flauwe glimlach keek ze op en haalde haar schouders op. Hij wachtte geduldig af of ze haar verhaal kwijt wilde. Toen het te lang duurde, nam hij haar hand. ‘Kijk me aan,’ vroeg hij zacht.

Verlegen keek ze hem aan en slikte een paar maal. Zacht fluisterde ze: ‘Ik moet je iets ergs vertellen, want het is niet goed om het voor me te houden. Ik zag je op het kerkhof, op dezelfde dag dat mijn man werd begraven. Ik weet niet wat Snow bezielde. Ze rende op je af en wat er gezegd is, weet ik niet. Ik heb haar maar laten gaan. Toen ze je hand vasthield en jij met haar in gesprek ging, heb ik het van een afstand bekeken. Er was iets wat ik niet kon bevatten. Normaal zou ik haar terugroepen,’ en keek hem vragend aan.

‘Maar wat is het probleem dan. We hebben beiden iemand verloren. Wat kan er dan erger zijn. Blijf er niet mee lopen. Voor alles moet een oplossing zijn en misschien valt het mee,’ antwoordde hij.

Ze stond op en liep naar de kast. Uit een trommeltje haalde ze een stuk papier. ‘Lees dit maar, waarschijnlijk wil je ons hierna nooit meer zien.’

Hij vouwde het briefje open en begon te lezen. Zijn mond viel open van verbazing en zijn handen begonnen te trillen. Hij keek haar aan, maar zij stond er met gebogen hoofd en bleef maar naar de grond staren. Hij nam haar bij de kin en liet haar hem aankijken.

‘Dat is echt vreselijk. Heeft hij hierom zelfmoord gepleegd?’

Ze knikte en probeerde zich te verontschuldigen. Hij keek opnieuw naar het briefje en kon niet bevatten dat haar man de bestuurder was, die hem zijn gezin had gekost. Hij had het niet kunnen verdragen dat hij twee mensenlevens op zijn geweten had en twee dagen na het ongeluk had hij zichzelf van het leven beroofd.

‘Dit moet erg pijnlijk voor je zijn, maar ik vind het moedig van je om het mij te vertellen. Wat moet jij een pijn hebben. Ik ben niet boos op jou. Ik wil ook niet meer boos zijn,’ fluisterde hij en trok haar langzaam naar zich toe. Nam haar in zijn armen en kuste haar innig. Voorzichtig maakte ze zich van hem los. Keek hem liefdevol aan en durfde zich aan haar gevoelens voor hem over te geven en kuste hem.

Beiden gingen totaal in elkaar op en hadden niet in de gaten dat Snow inmiddels wakker was geworden.

Tevreden stond Snow naar het jonge paar te kijken en plotseling hoorde ze haar zeggen.

‘Betekent dit dat we heel wat jaartjes kerstbomen uit uw tuin kunnen halen?’

Lachend tilde Joop haar op en antwoordde: ‘Sterker nog, als jullie willen mogen jullie daar komen wonen!’

 

Einde