De Onderduiker

Donkere wolken pakte zich samen en de omgeving kreeg een sombere aanblik. De wind stak op en de vogels zochten hun nest op. De oude, maar degelijke boerderij stond aan de rand van het kleine dorpje. Het was alleen te bereiken via een al even oude landweg. Aan de rand van de weg stonden enkele oude eikenbomen waar de vogels dankbaar gebruik van maakte.

In de keuken van de oude boerderij zaten twee oudjes hand in hand. Hun ogen straalde van geluk en zachtjes streelde hij over haar handen, alsof hij bang was haar te verliezen of te breken. Samen keken ze naar de stevige regenbui die langzaam overging in motregen. Een moment viel haar oog op een grote kraai die vanuit één van de oude bomen hen met zijn zwarte kraaloogjes aankeek. Het leek wel alsof hij zat te genieten van het oude geluk wat zich daar in de keuken afspeelde.

‘Buiten is het zo somber, maar wat ben ik blij dat je er bent’, fluisterde de vrouw zacht en de man knikte liefdevol.

Plotseling werd er op de deur geklopt. Alsof beiden wisten wat dit betekende, keken ze elkaar verschrikt aan.

‘Wegwezen,’ fluisterde ze.

Hij reageerde direct en rende naar de kast achter de houtentrap. Trok aan de hendel die moeizaam omhoog kwam en staarde in het donker van de kast. Hij dook weg en sloot de deur aan de binnenzijde af.

De oude vrouw keek vluchtig door een kier van het gordijn en zag twee heren in lederen jassen ongeduldig voor de deur staan wachten. Hun gezicht vertoonde een norse uitdrukking en ze keken onderzoekend om zich heen. Snel gistte ze de gebruikte borden en kopjes weg en stapelde ze op in het keukenkastje.

Nog eenmaal wierp ze een blik op alles om zich heen om zich ervan te vergewissen dat niets erop leek dat er meerdere personen aanwezig waren. Het oude versleten vest van haar vriend dat over de stoel hing smeet ze in de vuilnisbak. Haar hart bonkte onregelmatig in haar boezem en het zweet brak haar uit. Nog even controleerde ze of de deur van de kast goed afgesloten was. Intussen maalde de vragen in haar hoofd maar door. Wie zou degene zijn geweest die haar verraden had? Zou het die nieuwe bewoner van een eindje verderop zijn. Ze leek wel zo aardig, maar ze kreeg altijd een onbehagelijk gevoel bij die vrouw. En altijd had ze van alles over iedereen te vertellen. Het liefst was ze haar voorbij gelopen wanneer ze haar tegenkwam, maar dat zou het domste zijn wat ze kon doen. Nee, ze moest haar vriendelijk te woord blijven staan en intussen goed opletten wat ze haar vertelde. Soms was dat best moeilijk, want ze was een gehaaide tante dat had ze intussen wel geleerd. Ze wilde kost wat kost haar eigen leventje en dat van haar onderduiker beschermen tegen de onrechtvaardigheid die er heerste.

 

De oude man in de kast voelde al snel de pijn in zijn botten opkomen. De ruimte was klein en er kwam geen straaltje licht door. Het was goed en degelijk afgesloten. En aan de buitenkant zou niemand kunnen ontdekken dat er zich nog extra ruimte achter de kast bevond. Ondanks dat de ruimte klein was, had hij hier in het verleden met meerdere ondergedoken gezeten. Nu was hij alleen en de vrouw en hij waren ook niet meer één van de jongste. Wat zou er gebeuren als haar iets overkwam? Hij kon de ruimte wel aan de binnenkant afsluiten, maar niet openen. En hij had verder niemand die hem zou missen. Het zou maanden duren voordat iets of iemand hem zou missen. Zijn ademhaling ging sneller en de pijn op zijn borst nam toe. Het leek wel alsof hij niet alleen zat opgesloten in de donkere ruimte, maar hij had tevens het gevoel alsof hij in een dwangbuis zat. Vaak had hij zich voorgesteld hoe het zou zijn om te sterven voor een vuurpeloton, maar op deze manier aan zijn eind te komen leek hem nog erger.

Met zijn vuisten sloeg hij tegen de deur, maar realiseerde zich dat niemand op zijn noodkreet zou reageren. Ze hadden immers de ruimte geluidsarm gemaakt. Trachtend zijn paniek onder controle te houden, ging zijn hart tekeer en de pijn werd ondragelijk.

Als een wild dier zette hij zijn nagels diep in het hout. Uitgeput viel hij op de grond. Zijn gedachten waren bij zijn vriendin waar hij zijn laatste jaartjes mee had willen slijten, toen voelde hij zich langzaam wegglijden.

 

De oude vrouw zuchtte diep en nadat ze alle sporen van haar vriend had uitgewist liep ze naar de deur om de heren binnen te laten. Opgelucht kwam ze tot de ontdekking dat de heren niet meer voor de deur stonden. Binnen probeerde ze haar trillende benen onder controle te krijgen. Streek haar schort glad en haalde een kam door haar haren. Ze kwam tot de ontdekking dat de heren nog niet waren vertrokken, buiten hoorde ze het grind rondom het huis kraken. De mannen liepen inspecterend rondom het huis en de oude schuur.

Hier moet een eind aan komen, ik ben er te oud voor. Kalm blijven, vooral kalm blijven. Doe maar net of je enigszins doof bent en ze niet eerder hebt opgemerkt, gingen haar gedachten.

Ze zat met haar rug naar de openslaande deuren. Nam het boek dat voor haar op tafel lag en deed alsof ze diep in haar verhaal zat. Eén van de mannen klopte op het raam en zei.

‘Hallo mevrouw, mogen wij even binnenkomen,’ maar wachtte haar goedkeuring niet af en wandelde met hun vieze laarzen naar binnen.

‘Ik heb geen onderduikers heren. U kunt hier geen joden of verzetstrijders vinden. Kijkt u gerust maar even rond. Vindt u het erg dat ik intussen mijn boek blijft lezen?’

‘Dat vinden wij prima. Wilt u eerst een paar vragen beantwoorden. Wij zijn van de sociale verzekeringsbank en komen controleren of u gegevens nog juist zijn. Woont u alleen of heeft u een partner? Het is verstandig dat u ons de waarheid verteld.’

Ze legde haar boek opzij en met opgeheven hoofd antwoordde ze: ‘Hoe komt u aan die onzin. Natuurlijk leef ik hier alleen, waarom vraagt u dat? U zult hier geen mens vinden en visite heb ik ook niet al te vaak. Een mens kan ook wel eens visite of een logee hebben, begrijpt u dat. Ik heb niets te verbergen, gaat u gang. De Duitsers waren beleefder in de oorlog!’

De mannen waren deze reactie wel gewend. Getraind en zonder enige emoties deden ze hun werk. Ze liepen het huis door om te onderzoeken of er spullen lagen waaruit ze konden opmaken dat er meerdere personen woonachtig zouden kunnen zijn. Daarna namen ze nog even de gegevens met de oude dame door en uiteindelijk verlieten ze de boerderij.

 

De oude dame zag de mannen het modderige pad aflopen en uit het zicht verdwijnen. Nog even wachtte ze totdat zij er zeker van was dat de mannen niet meer terug zouden keren. Haar gedachten gingen terug naar haar jonge jaren, toen ze samen met haar vader en moeder voor het zelfde raam hadden gestaan. Met zijn drieën hadden ze de Duitsers en de NSB’ers nagekeken. Dikwijls was het kantje boord geweest. Er waren wel verdenkingen, maar ze hadden nooit iets kunnen vinden. Ze kon elke onderduiker nog goed voor de geest halen, en het waren er tientallen geweest. Er was één speciale man geweest. Ze waren verliefd op elkaar geworden, maar beiden wisten dat het een onmogelijke liefde zou zijn. Hij had in het verzet gezeten en op een gegeven moment was het noodzakelijk dat hij moest onderduiken Zijn vrouw en kind bleven achter. Hij miste haar, maar vooral zijn zoontje van 3 jaar. Twee jaar had hij bij hen ondergedoken gezeten en in die twee jaar was er iets tussen hen gegroeid. Ook hij was van haar gaan houden, maar ze wisten beide dat hij uiteindelijk terug zou keren naar zijn gezin.

Een grote liefde had ze nooit meer gevonden en al die jaren was ze op de boerderij blijven wonen. 50 jaar later stond er plotseling een man voor de deur die haar bekend voorkwam.

‘Hallo, ik ben Fred’, had hij gezegd. Ze kon het nauwelijks geloven en ze hadden uren herinneringen opgehaald. Hij vertelde haar wat hij na de oorlog thuis had aangetroffen. Enkele jaren na de oorlog werd zijn vrouw ziek en nam hij de zorg voor haar en zijn twee kinderen op zich. Twintig jaar na de oorlog overleed zijn vrouw en hij verloor zijn beide kinderen bij een auto-ongeluk.

Niets was hem bespaard gebleven. Al die jaren was hij aan haar blijven denken en zijn gevoelens voor haar waren nooit veranderd. Alleen had hij het nooit aangedurfd om haar te benaderen. Uiteindelijk besloot hij een kijkje te nemen in het dorp en voorzichtig had hij geprobeerd wat meer over haar te weten te komen. Daar hoorde hij dat ze nog steeds op de boerderij woonde, en dat ze nooit getrouwd was.

 

De oude dame schok op uit haar gemijmer en besloot de kast te openen, het had al veel te lang geduurd. Krom van ouderdom liep ze naar de kast en haalde de verborgen hendel achterin de kast omhoog. Voelde een tegendruk toen ze de deur wilde openen en sloeg haar handen voor haar mond. Haar geliefde viel naar voren. Verstijft van angst staarde ze naar het bloed op zijn handen en zag de krassen in het hout van de deur.

Ze probeerde zijn polsslag te voelen, maar begreep dat deze niet meer aanwezig was. Zijn ogen keken haar nietszeggend aan. Vermoeid en in shock nam ze naast hem plaats en bleef hem liefdevol door zijn dunne grijze haren strijken.

Opnieuw kwamen de oorlogsherinneringen terug, maar nu zag ze haar vader weer levendig voor zich.

In gedachten zag ze weer het dorpsplein waar haar vader plotseling werd opgepakt en tegen de muur werd gezet en samen met nog twee andere mannen werd neergeschoten. Later had ze vernomen dat het een vergeldingsactie was geweest. De Duitsers hadden zonder enige schroom  tegen de lichamen geschopt om er zeker van te zijn dat ze echt dood waren. Daarna waren ze in de auto gestapt en reden ze weg. De lijken werden achtergelaten op straat en later werden de lichamen op een kar gegooid en weggevoerd. Hoe verbittert ze ook waren, haar moeder en zij hadden het werk van haar vader in het diepste geheim voortgezet.

 

En nu, wat gebeurde er nu. De rijken werden rijker en de mensen met alleen een AOW-tje, werden gekort als de overheid maar even meenden dat er enigszins sprake was van samenwonen. Omdat ze jaren voor haar moeder had gezorgd was haar enige inkomstenbron dat kleine AOW-tje, maar samen konden ze het wel redden. Als ze erachter zouden komen dat haar geliefde bij haar woonachtig zou zijn zouden ze beiden flink gekort worden. Daarom had hij zijn oude huisje aangehouden, zodat het net leek alsof hij daar woonachtig was. Ze besefte maar al te goed dat er toch mensen waren die hun dat zouden misgunnen. Verbitterd tuurde ze voor zich uit en voelde zich alleen en verlaten. Wat moest er nu gebeuren­, ze kon hem hier niet zo laten liggen. Straks denken ze nog dat ik hem vermoord heb, dacht ze.

Ze keek om zich heen en voelde paniek in zich opkomen. Ze zouden haar alsnog straffen en misschien zelfs in de gevangenis stoppen. Óh, waarom moest je nu juist op deze manier doodgaan. We hadden nog zoveel kunnen doen en huilend stortte zich op zijn borst.

 

Uren verstreken. Ze voelde zich leeg, maar langzaam kwam ze weer bij haar positieve. Ze stond op en hoorde haar botten kraken. In de slaapkamer begon ze te schrijven. Toen ze daarmee klaar was, legde ze het versleten potlood terug in het doosje, pakte haar jas en liep naar buiten. Inmiddels was de schemer ingevallen en ze wandelde naar één van de oude bomen op het erf. Het was een oude boom. Eén van de geheime bakens uit de oorlog.

Schichtig keek ze om zich heen om er zeker van te zijn dat er niemand in de buurt was. Met gekromde rug stond ze voor de boom, die al zeker honderd jaar was. Ze voelde aan de ruwe schors en haar blik viel op het hart wat in de boom was gekerfd. Een paar weken geleden had Fred er voor de tweede maal een hartje in gekerfd.

‘Net als deze boom blijft onze liefde groeien,’ had hij gefluisterd. Om het eerste hartje te zien moest ze even een stapje terug doen. Het leek als de dag van gisteren dat hij het eerste hartje erin had gekerfd.

‘Ik had nooit gedacht dat ik al die jaren na de oorlog deze gang nog eens zou moeten maken,’ fluisterde ze. Twintig stappen waren het, ik weet het nog goed, dacht ze.

Twintig stappen in de richting van de kerktoren. Moeizaam bukte ze, maar greep in het niets. Ze liep terug naar de boom en probeerde het opnieuw, maar opnieuw vond ze niets.

Misschien moet ik wat meer stappen nemen, toentertijd was ik jong. Waarschijnlijk waren mijn stappen groter, dacht ze.

Bij stap drieëntwintig stopte ze en zocht opnieuw de grond af en vond wat ze zocht en haalde wat pollengras weg.

De stalen kabel was door de jaren heen roestig geworden. Met veel moeite trok ze hem uit de grond en hief de balk op waar de waterput onder lag. Draaide aan een hendel en zag het deksel van de put loskomen.

Net als in de oorlogsjaren keek ze gespannen om zich heen. Ze dacht aan de Duitser en de NSB’er die zij samen met haar moeder in de put hadden gedumpt. Na de dood van haar vader werden haar moeder en zij regelmatig lastig gevallen door mannen. Op één van die momenten was het uit de hand gelopen. Zij hadden de zorg voor een gewonde engelse piloot op zich genomen en deze hadden ze niet op tijd kunnen verbergen. De NSB’er viel haar moeder aan en toen zij haar moeder wilde helpen, sloeg hij haar vol in het gezicht. Op dat moment trok de engelse piloot zijn pistool en schoot beide mannen neer.  De lijken hadden ze gedumpt in de put en de piloot werd zo snel mogelijk elders ondergebracht. Een zoektocht naar de dode mannen leverde de Duitsers niets op, en niemand heeft ooit geweten wat er met die mannen was gebeurd.

Ze had geen keus, hoe triest het ook was, zij moest haar geliefde in de put laten verdwijnen.

Haar vader had gestreden voor de onderduikers en voor volk en vaderland gestaan. Gevochten om een rechtvaardige maatschappij zonder rassendiscriminatie. Na al die jaren is er nog weinig veranderd, vond ze. Nog steeds werd er gevochten en ieder geloof denkt dat hij/zij het ware geloof is. Het geloof dat telkens dood en verderf zaait. Mensen vermoorden in de geest van een God. Machten die kinderen tot martelaren torpedeerde, maar zelf bekeken die angsthazen alles vanaf een veilige afstand, onder het motto dat doden in de naam van een God gerechtvaardigd was. Voor haar was er maar één oplossing. Ze moesten maar eens het geloof aan de kaak stellen, dacht ze. De maatschappij was veranderd in de loop der jaren. Wat na de oorlogsjaren werd opgebouwd werd stukje bij beetje weer afgebouwd. Er staat geen nieuwe Drees meer op die voor de zwakkere in de maatschappij op komt. Er zijn nog maar weinig mensen die voor deze groep op durven te komen.

 

Ze nam de oude kar uit de schuur. Dezelfde kar waar haar moeder en zij de twee dode mannen op hadden vervoerd. Het koste haar moeite om haar geliefde op de kar te krijgen. Door de ouderdom kon ze de kar met moeite door het weiland naar de diepe put duwen. Nog eenmaal liefkoosde ze hem en kuste zijn voorhoofd.

‘Het spijt me lieverd. Het spijt me nog het meest dat ik je uiteindelijk bij die twee schoften moet gooien. Je begrijp toch wel dat ik niet anders kan. Waar moet ik heen. De gevangenis overleef ik niet. Ik hoop dat je nu de vrede en rust krijgt die je zo verdiend.’

Ze keek naar de hemel die al zijn sterren liet stralen. Ergens in de verte hoorde ze een uil roepen. Ze hield van het boerenland, zijn geur en de dieren en de bedrijvigheid.

Nadat ze hem nog éénmaal goed had bekeken kiepte ze de wagen om, en liet het lichaam in de put glijden. Het duurde enkele seconden voordat ze de plons hoorde. Ze sloot de put af en legde de pollengras weer netjes op zijn plaats, net zoals ze dat samen met haar moeder in de oorlog had gedaan. Ze sleepte de kar terug naar de schuur en verslagen ging ze in de schommelstoel bij de schouw zitten.

Ze voelde zich leeg, eenzaam en de pijn over het verlies van haar vriend verscheurde haar hart. Hij die na al die jaren weer naar haar was gaan zoeken. Ze had hem nog zoveel willen vragen, nog zoveel willen zeggen, nog zoveel samen willen doen. Ondanks haar verdriet viel ze in slaap en werd de volgende morgen met pijn in haar botten wakker.

 

‘’Fred, zal ik voor ons een lekker ontbijtje maken’, riep ze. De herinneringen aan de vorige dag kwamen terug en daarmee ook haar verdriet. Ze begreep niet goed wat haar was overkomen en waarom ze zo had gehandeld. Ze wandelde naar het raam van waaruit ze de boom hoog boven al de andere zag uitkomen. Die boom, die ze al die jaren had gemeden. Die boom die liefde en dood zo dichtbij bracht. De harten die tot tweemaal toe in de boom waren gesneden en twintig passen daar vandaan bevond zich een graf voor geliefde en gehate mannen.

De boom trok haar aan en ze schuifelde op hem af. Zijn bladeren zorgde voor een aangename schaduwzijde. Ze liet net als de vorige avond haar vingers over het hart glijden. Óh wat miste ze hem. Twintig passen, nee het waren er gisteren drieëntwintig geweest, dacht ze.

Ze ging op de plek zitten waar ze de graspollen de vorige avond zo zorgvuldig had neergelegd.

In gedachten was ze bij hem en ze voelde de pijn in haar ziel. Óh wat voelde ze zich moe, erg moe. Ze nam plaats tegen de boom, nam het boekje dat ze al die jaren bij zich had gedragen en begon erin te schrijven.

 

Dat dagboek dat ik bij toeval in een antiekwinkeltje in een oud sigarenkistje was tegengekomen, lag opengeslagen op mijn schoot. Diep in gedachte sla ik voorzichtig de ene na de andere bladzij om en dan kom ik uiteindelijk bij de laatste zinnen uit het dagboek.

‘Dit worden mijn laatste zinnen, die ik aan mijn dagboek toevertrouw. Ik voel me moe. Ik wilde zo graag nog wat geluk.

‘Koester het geluk wanneer je deze in handen hebt en blijf er voor vechten zolang je leef’