De zwanendans

Vader- en moederzwaan zwemmen gezamenlijk met hun kinderen over het meer. Moederzwaan weet altijd waar zij het beste voedsel voor haar kinderen kan vinden.
Sjssssst, blaast vaderzwaan naar een kwajongen die vanaf de kant zijn kinderen bekogelt met stenen. Hij vliegt op, maakt een bocht rondom de jongen en valt hem vanachter aan. De kwajongen valt voorover het meer in.
‘Goed gedaan pap, ik kreeg bijna een steen tegen mijn snavel,’ roept één van zijn kinderen.
‘Laten we maar naar de overkant gaan. Bij Noortje in de tuin is het ten minste rustig. Hebben jullie je buikje rond gegeten,’ vraagt mama.
‘Ja mam…,’ roepen ze in koor.
‘Mooi, dan kunnen we ook meteen jullie vleugels oefenen,’ oppert papa.
Moeder telt haar kroost en roept dat ze haar moeten volgen. Keurig in een rij sluit de één na de ander aan en papa sluit de rij.
Noortje heeft de zwanen al een tijdje niet gezien, maar ze is zelf ook veel met papa en mama opstap geweest. Ze zullen elkaar dan bij toeval iedere keer gemist hebben, bedenkt ze.
Ze ziet ze aankomen en springt van plezier in de lucht. Ze zwaait naar ze en roept: ‘Hierzo zwaantjes, ik heb jullie zoooo gemist.’
Dan opeens draait moederzwaan zich van haar weg. ‘Nee toch, niet wegzwemmen,’ roept Noortje.
Wat Noortje niet weet is dat de moeder een heel ander plan heeft. Moederzwaan maakt een grote cirkel en de kleintjes zwemmen op dezelfde afstand weg van elkaar.
‘Bedoel je zo, mam,’ vraagt de kleinste.
‘Ja dommerik, dat snap je toch wel,’ moppert haar grote broer.
‘Het gaat goed kleine meid,’ zegt papa. ‘Laat Noortje nu maar eens zien wat jullie kunnen.’
Noortjes ogen worden groot van verbazing. De zwanen zwemmen in een cirkel parmantig in het rond en maken een acht vorm.
Noortje klapt in haar handen en roept; ‘Prachtig, wat doen jullie dat goed. Ik ben zo trots op jullie.’
De zwanen zijn nog lang niet klaar met hun kunsten en ze gaan nog even door. Dan zegt één van de kleinste. ‘Mam, ik denk dat ik een beetje vergeten ben wat ik nu moet doen.’
‘Ach nee hè,’ roept de grootste weer. ‘Het zijn altijd dezelfde.’
Moeder kijkt hem boos aan en zegt: ‘Op houden nou,’ en geeft de kleinste aanwijzingen wat zij moet doen. ‘Kom maar, gewoon je best blijven doen.’
Noortje ligt languit op haar buik te genieten van de kunsten die de zwanenfamilie vertonen.
‘Wat zijn die domme zwanen nu weer aan het doen,’ roept de kraai die inmiddels boven op haar kont is beland.
‘Hou je snavel of ga gewoon weg. Ik vind het heel mooi wat ze doen en wat jij ervan vindt kan me niets schelen,’ antwoordt Noortje nijdig en schut met haar kont om hem weg te jagen.
De kraai vliegt op en vliegt een rondje om haar heen. Plots poept hij boven op haar schoen.
Noortje kijkt hem boos na. Ik krijg je nog wel, denkt ze.
De zwanen beginnen plots met hun vleugels te wapperen. Bijna gelijktijdig, buiten de kleinste die heeft er nog wat moeite mee. Dan roept vader: ‘Nu!’
Met een enorme kracht maken ze zich één voor één los van het water. ‘Oh, wat mooi,’ roept Noortje bewonderend.
Maar dan, dan vliegt de kraai over de zwanen, duikelt naar beneden en wordt geraakt door de enorme vleugel van vaderzwaan. Hij stort in het water en blijft daar stilliggen.
Noortje springt op en ziet de kraai langzaam wegdrijven. ‘Ga hem redden. Straks verdrinkt hij,’ roept ze.
‘Nou, dan zijn we toch mooi van hem af,’ antwoordt vaderzwaan.
‘Dat gaan we niet doen. Breng hem alsjeblieft naar de kant,’ vraagt Noortje.
Vaderzwaan pakt de kraai en brengt hem naar de kant. ‘Van mij had hij mogen blijven drijven,’ zegt hij nog.
‘Dat doen we niet,’ antwoordt Noortje boos.
‘Ze heeft gelijk,’ zegt mamazwaan. ‘Die kraai is de kwaadste niet. Ten slotte zit hij, net als wij gevangen in de klauwen van de heks.’ Ze draait zich om en zwemt het meer weer op. De andere volgen haar statig. ‘Jammer, het was zo gezellig,’ zegt ze nog.
Intussen ligt de kraai op het gras en Noortje pakt hem voorzichtig op. Drukt op zijn buikje en probeert het nog een keer. Dan ziet ze wat water uit zijn snaveltje druipen en plotseling proest hij een paar keer. Voorzichtig doet hij zijn oogjes open en zachtjes bedankt hij Noortje voor haar hulp.
‘Het is al goed. Denk je dat je weer kunt vliegen?’
Hij spreidt zijn vleugels en wipt op. ‘Ik denk dat het me wel gaat lukken.’
‘Oké, wegwezen dan, want ik ben best nog een beetje boos op je.’
Noortje laat hem vertwijfelt achter en wandelt naar huis.

 

Einde