Het Takkenmannetje

‘Mam, mag ik naar buiten?’
‘Dat is goed, maar wel in de tuin blijven en geen kattenkwaad uithalen,’ antwoordt mama.
‘Ja mam,’ en met haar opgerolde tekening in de hand loopt ze naar de kant van het meer.
Vaderzwaan ziet haar aankomen en even doet hij zijn vleugel omhoog als groet.
‘Dag Noortje, hoe was het op school,’ vraagt moederzwaan en samen met vaderzwaan waggelen ze de kant op.
‘Heb je al wat geleerd,’ vraagt vaderzwaan die naast haar komt zitten.
‘Echt wel, willen jullie zien wat ik getekend heb?’
‘Dat willen wij wel zien,’ en ook de kleine zwaantjes komen de kant op om een plaatsje op het gras in te nemen. Ze duwen en trekken om een plekje bij Noortje in de buurt te veroveren.
‘Ik was eerst,’ roept de kleinste van de zeven.
‘Weg wezen ukkie, ik ben de grootste en de knapste dus ik mag op jou plaats zitten,’ schreeuwt haar broer.
‘En nu is het afgelopen,’ zegt moederzwaan. ‘Jij gaat daar zitten en je zusje zit hier. Op-gela-tafelt. Ben je nou helemaal gek geworden.’
Noortje schut met haar hoofd. Dat woord kent ze nog niet. ‘Op-gela-tafeld,’ grinnikt ze.
Noortje rolt het papier uit en laat deze aan iedereen zien. ‘Mooi hè. Heb ik zelf getekend.’
Vader- en moederzwaan rekken hun nek uit en schreeuwen tegen de kinderen dat ze snel het water in moeten gaan.
Noortje kijk vader- en moederzwaan niet begrijpend aan. Waarom doen ze nu opeens zo gek, denkt ze.
‘Lieverd,’ stottert moederzwaan. ‘Dat is het takkenmannetje. Daar willen wij niets mee te maken hebben. Als ik jou was zou ik maar heel goed voor hem uitkijken. Voor je het weet verandert hij ook jou in een zwaan, of misschien in iets veel ergers.’
Noortje haalt haar schouders op en roept. ‘Ik geloof u niet. Hij heeft mij geholpen toen ik erg geplaagd werd op school. Ik vond hem eerst ook eng en helemaal niet lief, maar hij valt best wel mee. Hij ziet er dan wel gek uit, maar, maar….’
De zwanenfamilie luisteren al niet meer en zwemmen zo snel mogelijk van haar vandaan.
‘Nou ja zeg, zijn jullie vrienden,’ roept Noortje ze nog na. Mokkend staat ze op en loopt naar Droef, die onder de grote boom van de schaduw ligt te genieten. Ze gaat naast hem zitten en teder aait ze zijn rug. Dan legt ze haar hoofd in zijn nek en fluistert. ‘Het is toch wat, ze zwemmen zonder enige uitleg weg. Wat moet ik hier nu mee?’
Droef tilt zijn kop op en geeft haar een flinke lebber over haar gezicht alsof hij wil zeggen.
Ja, meid. Ik begrijp het best, maar wat moet ik ermee.
‘Ach, jij kan er ook niets aan doen. Ik zou willen dat ook jij met mij zou kunnen praten.’
Droef staat op en snuffelt wat onder de struiken. Tilt zo af en toe zijn poot op om zijn gebied af te bakenen. Noortje pakt een afgebroken tak van de grond en gaat weer bij het meer zitten.
‘Zo Noor, verveel je je weer,’ hoort ze de kraai achter haar vragen.
‘Oh, ben jij er ook weer. Jou wil ik al helemaal niet tegenkomen, rotvogel.’
‘Doe niet zo mal,’ antwoordt de kraai en gaat naast haar zitten. ‘Ik wil je nou net iets belangrijks vertellen, maar goed als je het niet weten wil.’
‘Nou vooruit dan maar. Als je me maar niet weer vraagt of ik in de boom of in de kerktoren wil klimmen.’
‘Dat heb je alleen maar gedroomd. Dat is niet echt gebeurd. Ik weet nergens van’ grinnikt de kraai.
‘Ja dat zal wel. Liegen kan je ook al als de beste, maar vertel op,’ zegt Noortje.
‘Als je wilt weten waarom jouw mama niet met ons kan praten en jij wel, dan moet je heel stilletjes naar het bankje naast je huis lopen.’
‘Waarom, jij kan het me toch ook vertellen,’ vraagt Noortje.
‘Nou dan niet,’ en weg is de kraai weer.
Nu is Noortje toch wel heel nieuwsgierig geworden. Ze weet best dat ze niet mag afluisteren, maar toch. Ze piekert wat ze moet doen en ziet niet dat de zwanen weer naar haar toe komen zwemmen. ‘Noortje, Noortje, het spijt ons dat we je zo achterlieten. Ik zal je vertellen waarom wij niets met het takkenmannetje te maken willen hebben,’ zegt moederzwaan.
‘Het is al goed. Ik moet weg,’ antwoordt Noortje en sluipt naar de zijkant van het huis.
Daar zitten papa en mama op het bankje. Mama buigt verdrietig haar hoofd en papa neemt haar in zijn armen. ‘Lieve schat, daar kan Noortje toch niets aan doen,’ hoort ze hem fluisteren.
‘Dat is ook zo, maar ik ben zo bang dat ze erachter komt dat ik betoverd ben en dat ook ik altijd met de dieren heb kunnen praten. Ik hoop dat ze er nooit achter komt dat ik in werkelijkheid een fee was en dat ik ben gestraft door de mattenklopperheks,’ en opnieuw begint ze zachtjes te huilen.
Noortje begrijpt er niets van. Ze weet ook wel dat ze dit niet had mogen horen, maar het lukt haar niet om weg te lopen. Haar beentjes willen gewoon niet naar haar luisteren.
Noortje denkt na. Zou mama het over de heks hebben dit ze in de boom heeft ontmoet. Zou die haar mama hebben betoverd?
‘Ik ben zo bang, dat ze Noortje iets aandoet of dat ze haar dingen laat doen die niet goed zijn. Zolang ik betoverd ben kan ik niets voor haar doen,’ hoort ze mama zeggen.
‘Lieve schat, Noortje redt zich wel. Het is goed dat ze hier niets vanaf weet,’ fluistert papa weer.
‘Dat weet ik wel, maar ik maak me ook bezorgd om jou. Je zegt zelf dat ook jij die zwaan heeft horen zeggen dat ze in de koffer zat. Ik weet zeker dat die gemene heks iets van plan is.’
Noortje kan niet geloven wat ze allemaal hoort en kruipt voorzichtig weg van haar afluisterplekje.
IJsberend loopt ze naar het meer en in haar hoofdje komen allerlei vragen waar ze geen antwoordt op weet.
‘Hoi Noortje,’ hoort ze vanuit de boom iemand naar haar fluisteren. Ze kijkt op en ziet het takkenmannetje met zijn rare hoed zitten.
‘Is het waar, wat ik heb gehoord,’ vraagt ze.
‘Ja, schat het klopt. Het is niet anders. Jouw mama is altijd een goede fee geweest. Een hele goede zelfs. Ze wilde zo graag moeder worden, maar in ruil daarvoor wilde de heks haar schoonheid.’
‘Ja knap is mama wel, toch,’ vraagt ze?
‘Ja, dat is ze. Maar de heks is vals. Ze had haar niet verteld dat ze van uiterlijk zouden veranderen. Dat was iets wat jouw mama weer niet wilde. Ze was bang dat haar kindje dan zo van haar zou schrikken en niet van haar zou kunnen houden. Toen heeft de heks haar al haar krachten afgenomen en ook het vermogen om met de dieren te kunnen communiceren.’
Noortje wilde niet meer naar het takkenmannetje luisteren. Ze wist immers hoe lelijk de heks was. Zo zou ze haar mama nooit willen zien. Noortje ging in het gras liggen en sluit haar ogen. Straks word ik gewoon weer wakker en dan heb ik dit allemaal weer gedroomd, maar toen ze haar ogen opende was alles nog precies hetzelfde.

 

Einde