Kerstavond

Christmas-Eve

De mist valt als een grijze deken over het dorp en een bijtende oostenwind laat de temperatuur snel dalen.
Een ambulance komt de straat ingereden en stopt voor het huis van Janneke. Ze wordt de ambulance uitgetild. Voor dat ze naar binnen wordt gedragen, stopt de broeder haar nog even extra goed in. Even tikt de brancard tegen de deurpost en Janneke laat pijnlijke kreet horen. De broeder excuseert zich.
In de woonkamer staat moeder haar dochter op te wachten en loopt naar het bed dat zij voor het raam hebben geplaatst.
‘Schat, nu kun je naar buiten kijken en zo kunnen je vriendinnen naar je zwaaien als ze uit school komen,’ zegt moeder.
‘Fijn mam. Zo heb ik ook wat afleiding totdat ik beter ben.’
‘Wordt maar snel beter,’ zegt moeder. Pakt de handjes van haar dochter vast en kust ze voorzichtig. In haar hart voelt ze de twijfel en moet telkens aan de woorden van de arts denken. ‘Het is in Gods handen,’ had hij haar gezegd. Wat heeft ze nou aan zo’n antwoord, alsof God niets anders te doen had. De arts kon ook niet weten dat zij totaal niet gelovig was.

De Klas

 Het is de laatste week voor de kerstvakantie en in de klas is het erg rumoerig. Job is in zichzelf gekeerd en hoort maar half wat ze hem toeschreeuwen. Hij luistert met een half oor naar wat ze zeggen en vaak lukt het hem om zijn zelfbeheersing te bewaren, maar soms ook weer niet, dan is hij moe en bijt hij van zich af. Ze blijven doorgaan en dan staat hij op en geeft Truus een schop. Zij pakt hem bij zijn haren en trekt hem onder de tafel. Nu begint de hele klas Truus aan te moedigen en lachen hem uit. Hij geeft haar een duw en dan laat ze hem los. In haar handen heeft ze een bos haar die ze uit zijn hoofd heeft getrokken.

De Juf komt de klas in en vraagt wat er aan de hand is.

Truus staat nog steeds met de haarplukken in haar hand. Job gaat voor de juffrouw staan, plukt de haren uit haar hand en zegt: ‘Kijk eens juf, deze lag onder het tafeltje van Truus. Ja toch Truus?’

Ze kijkt hem aan en knikt. Eén van de andere meisjes geeft haar een schop tegen haar enkels. Zij vindt dat ze de juffrouw moet vertellen dat Job is begonnen met pesten, maar Truus is dat niet van plan.

‘Ja, ja,’ zegt de juffrouw. ‘Ik kom hier nog op terug. Nu allemaal weer terug naar jullie eigen tafeltje, ik moet jullie helaas iets vervelends melden. Jullie weten allemaal dat Janneke ziek is,’ begint ze.

Job schuift wat heen en weer op zijn stoel en steekt zijn vinger op.

‘Wat is er Job?’

‘Juffrouw, u gaat ons toch niet vertellen dat ze na de feestdagen niet meer terugkomt op onze school?’

De juffrouw buigt haar hooft. Ze had niet op deze directe vraag gerekend en al helemaal niet van Job. Nu wordt het wat lawaaierig in de klas en de kinderen praten door elkaar heen. Ze maant ze stil te zijn.

‘Voorlopig komt Janneke niet op school. We moeten afwachten, dat is het enige wat ik jullie kan vertellen.’

‘Juffrouw, wat heeft ze dan,’ vraagt één van de meisjes.

De juffrouw kijkt de klas rond en vraagt zichzelf af of ze het moet vertellen, zeker zo vlak voor de kerst. Aan de andere kant is het ook heel goed mogelijk dat ze het van vreemden horen. Nu zou ze er nog op in kunnen springen, maar in de kerstvakantie zou ze de kinderen niet kunnen begeleiden in deze tragedie.

‘Ik weet niet precies wat er aan de hand is. Ze heeft een gezwel in haar hoofd waar zij waarschijnlijk aan geopereerd gaat worden. Ze weten niet hoe lang het gaat duren voordat zij weer beter is en of zij nog beter wordt.’

Job buigt zijn hoofd. Hij is duidelijk van slag en eigenlijk voelt hij zich schuldig. Misschien is het wel zijn schuld, denkt hij. Hij had haar immers een keer gepest en haar een duw gegeven. Ze was toen met haar hoofd tegen de muur gevallen. Misschien was dat wel de oorzaak, piekert hij.

Hij hoort de juf niet meer. Staat op en loopt de klas uit. Buiten is het guur en hij duikt diep zijn jas in. Hij slaat het pad in wat hem naar het strand leidt. De wolken stappelen zich op en de lucht is zwart. Plotseling begint het te hagelen. De hagelstenen zijn zo groot als knikkers en slaan tegen zijn gezicht. Hij duikt nog dieper zijn jas in en neemt de volgende afslag. Via een duinpan kijkt hij over de zee en schreeuwt: ‘Het is mijn schuld dat ze doodgaat. Het is mijn schuld,’ herhaalt hij telkens.

‘Zeg Job,’ hoort hij een meisjesstem roepen. ‘Loop nou niet iedere keer weg als ik je roep. Blijf nou eens staan.’

Job draait zich om en kijkt in het gezicht van Truus. ‘Kom jij mij vertellen dat het mijn schuld is dat Janneke doodgaat,’ reageert hij boos.

Truusje pakt een zakdoek uit haar zak en dept zijn gezicht af. ‘Je oog zit vol bloed. Wat heb je toch gedaan.’

‘Niets, er kwam een hagelsteen tegen mijn oog. Wat maakt het uit. Laat me met rust.’

‘Doe niet zo stom. Het is toch niet jouw schuld en het heeft al helemaal niets met die val op haar hoofd te maken. Kom we gaan weer naar school.’

Samen wandelen ze terug naar het schoolplein en even draait Truus zich naar hem toe.

‘Weet je Job, je doet nu wel altijd zo stoer, maar ik denk dat ik de enige ben die je begrijpt. Ik weet dat jij het, net als ik niet makkelijk hebt thuis. Ze lachen ons achter onze rug uit, maar laat ze toch schelden. Schelden doet geen zeer, toch?’

Job kijkt haar aan en zegt: ‘Het doet mij pijn. Waaraan verdienen wij dit. We doen toch niemand kwaad. Trouwens volgens mij ben jij jaloers dat Janneke en ik elkaar graag mogen. Ik wil haar een mooie kerstavond geven. Misschien is het wel haar laatste kerst.’

Truus staat er beteuterd bij en antwoordt; ‘Jaloers of niet, maar jij denkt toch zeker niet dat jij haar een betere kerstavond kan geven. Laat je toch niet zo in de maling nemen. Ze lacht je gewoon uit. Het is een prinses op de erwt. Het enige wat zij wil is altijd en overal haar zin in krijgen. Net als die keer dat ze zogenaamd tegen die muur viel,’ roept Truus en van schrik slaat ze haar handen voor haar mond. Dat was immers een geheim tussen de meiden. Nee, dat had ze niet mogen zeggen. Als ze erachter zouden komen dan…

Job kijkt haar wantrouwend aan en voordat hij kan antwoorden rent Truus weg.

Wat zou ze bedoelen. Hij gelooft er niets van en roept haar na: ‘Rotmeid.’

Ze moeten nog een paar dagen naar school voordat de vakantie begint. De rust is weer teruggekeerd. Job loopt elke dag langs het huis van Janneke en zwaait naar haar. Plotseling wenkt ze hem dat hij even langs moet komen, maar verder dan de voordeur komt hij niet.

‘Ik wil dat jij haar met rust laat. Je hebt hier niets te zoeken,’ is het antwoordt dat haar moeder hem geeft. Vrijwel direct wordt de deur voor zijn neus dicht gesmeten.

Aan de overkant van de straat ziet hij dat de gordijnen worden dicht geschoven, wat hem het zicht ontneemt. Janneke schuift voorzichtig een stukje van het gordijn op zij en drukt haar hand tegen het glas. Job drukt ook zijn hand tegen het glas en het lijkt net alsof hij de warmte van haar hand door zijn hand voelt stromen. Hij ziet een traan over haar wangen rollen. Ze brengt haar hand naar haar mond en geeft er een kus op. Dan blaast ze de kus zijn richting op en hij doet net alsof hij hem heeft gevangen. Wuift naar haar en gaat weer naar school. Heel even voelt hij een warm gelukkig gevoel in zijn buik opwellen. Nu weet hij zeker dat Truus heeft gelogen.

De laatste schooldag is aangebroken. Job had nog geprobeerd iets speciaals voor Janneke te organiseren, maar de juffrouw had haar schouders opgehaald. Niemand had het nog over Janneke. Ze vonden het wel een leuk idee en hadden zelfs een tijd afgesproken om erover te praten en ideeën uit te wisselen, maar niemand was op de afgesproken tijd op komen dagen. Verslagen was Job weer weggegaan. Ook Truus was niet komen opdagen en dat deed hem nog het meeste pijn. Waarom doet ze toch zo, vroeg hij zich af. Zijn gevoel ging met hem op de loop. Soms leek het erop dat hij gedwongen werd om te kiezen tussen Janneke en Truus.

Waarom begreep Truus toch niet dat hij Janneke alleen maar een mooie kerstavond wilde bezorgen. De kans dat ze dood zou gaan was erg groot en hij had zichzelf beloofd dat hij koste wat kost haar die kerstavond zou geven.

Hij weet ook wel dat hij altijd de klos is en dat hij regelmatig het slachtoffer is van hun pesterijen, maar dat geeft Truus nog niet het recht om hem ervan te weerhouden Janneke een mooie laatste kerstavond te bezorgen. Nee, hij zou er voorgaan. Als haar ouders zouden zien wat een mooie boom hij voor haar meebracht, dan gaan ze vast anders over hem denken.

De volgende morgen staat hij al vroeg op. De broodtrommel is leeg en dat betekend dat hij zonder ontbijt de straat op moet. Niet dat dat ongewoon was. De enige dag dat er altijd ontbijt op tafel is, was de zondag. Dan maakt hij samen met zijn zus het ontbijt klaar. Het lekkerste vindt hij altijd twee boterhammen met speculaas ertussen. Daar kan hij zo van genieten.

Het is koud en Job kleed zich snel aan en verlaat het huis. Het is nog donker en de hemel is helder. Hij ziet de vele sterren twinkelen, zelfs de grote beer is goed zichtbaar. Bewonderend kijkt hij naar de hemel waar hij steeds meer sterren ontdekt.

Job trekt zijn jas goed dicht, de koude wind snijdt door de stof heen en even rilt hij van de kou.

‘He jo, heb je in je nest gezeken,’ schreeuw een man hem na.

Job wil nog iets terugroepen, maar de man fietst de hoek om. Hij haalt zijn schouders op en loopt naar het plein. Daar ziet hij dat een man en een vrouw druk bezig zijn om kruizen onder de kerstbomen te timmeren. Tussen al die bomen staat een reusachtige boom hem aan te staren.

Vol bewondering stapt hij erop af en bekijkt hem van alle kanten.

‘Kan ik je helpen,’ vraagt de vrouw. ‘Jij bent er vroeg bij, maar je kunt maar niet vroeg genoeg zijn,’ zegt ze glimlachend.

Even is hij sprakeloos dan zegt ze: ‘Wel opschieten, ik heb jouw tijd niet. Wil je die boom of niet? Je bent er toch niet op uit om het te stelen,’ roept ze ineens op een andere toon.

Job druipt af en doet een stap achteruit. Uit ervaring weet hij dat ze hem gaat afwijzen.

Even had hij met de gedachten gespeeld, maar kerst onder een gestolen boom. Nee, dat kan niet. Trouwens als ze erachter zouden komen, dan zouden de rapen gaar zijn.

‘Ik zou uw boom niet durven stelen. Ik wil hem wel kopen, maar heb te weinig geld,’ fluistert hij.

De vrouw kijkt hem aan en ziet de verwarring in zijn ogen. ‘Maar schat, laat eens zien hoeveel je hebt?’

‘Mijn vriendin is erg ziek. Ik denk dat ze doodgaat en daarom wil ik haar nog een mooie kerst geven. We zouden met alle kinderen uit de klas geld ophalen, maar…’

Hij haalt het geld uit zijn zak en laat haar het kleingeld zien. ‘Tja, ik weet dat dit nog lang niet genoeg is en ik weet ook niet hoe ik het geld voor de boom bij elkaar kan krijgen. Iedereen laat me in de steek.’

‘Misschien hebben ze daar wel een goede reden voor,’ zegt de vrouw en kijkt naar het weinige geld in zijn hand. ‘Dan zou ik hem bijna voor niets moeten verkopen. Dat kan echt niet. Weet je, als je het geld voor morgenmiddag bij elkaar kan krijgen is deze boom voor jou. Ik beloof je hem tot dit tijd niet te verkopen.’

Job springt van vreugde bijna een gat in de lucht en bedankt de vrouw. Hij vraagt haar wat de boom moet kosten en ze geeft hem een vriendenprijs op, maar hij weet ook nu al dat het niet haalbaar is om zoveel geld in korte tijd bij elkaar te krijgen.

Er zit maar een ding op, denkt hij en besluit langs de deuren te gaan en zijn verhaal te vertellen, maar ook dat brengt niets op. Uren heeft hij van deur naar deur gelopen. Hij is uitgescholden en weggeschopt. Een enkeling dreigt de politie te bellen als hij niet maakt dat hij wegkomt.

Opnieuw telt hij het geld. ‘Nou, dat schiet lekker op,’ fluistert hij.

Het weer slaat om. De wind wakkert aan en sneeuwvlokken dalen al wiegend naar beneden, raken de grond en smelten weg.

‘Ik moet nu echt naar huis. De verkoopster had beloofd dat hij tot de volgende middag de tijd had. Dat moest hem zeker gaan lukken. Moegestreden en koud loopt hij nog een keer langs het plein. Er staan niet veel bomen meer, maar zijn boom staat er gelukkig nog.

Thuis zitten zijn ouders en zijn zus rond de kachel. De kachel kan maar net de hele kamer verwarmen, Zwijgend trekt hij een stoel bij en warmt zijn handen. Oh, wat zijn ze koud en ze beginnen dan ook nog te tintelen.

‘Niet te dicht bij de kachel,’ fluistert vader en gaat door met zijn denkpuzzel.

Job voelt de warme straal zijn gezicht verwarmen, maar zijn rug voelt nog steeds koud aan. Het is bijna donker en de gloeilamp aan het plafond straalt een flauw lichtje uit. Moeder is in de keuken in de weer met voorbereidingen voor het eten.

‘Hoe laat gaan we eten, pap?’

‘Als de aardappels gaar zijn, nog vijf minuten,’ roept moeder uit de keuken.

Vader staat op, duwt hem opzij en zegt: ‘Ga de tafel dekken, dan doe je nog wat voor de kost.’

Morrend dekt Job de tafel. Hij heeft honger en de lucht van het eten maakt het nog erger. Intussen wind vader de klok, die op de schoorsteen staat, met gelijke slagen op. Het is een vast ritueel. Elke avond weer opnieuw. Even moet hij erom lachen als hij bedenkt dat er jaren voorbij kunnen gaan zonder dat er wordt afgeweken van de gebruikelijke dagelijkse routine. Nee, dat gaat hij later toch echt anders doen, neemt hij zich voor.

De tafel is sober gedekt en moeder komt binnen met de pan. Vandaag is het zuurkool. Elke dag van de week heeft zijn vaste groente. Vandaag is dat dus zuurkool en weer moet hij erom grijnzen. Moeder schept voor ieder op en geeft hem de lege pan. ‘Hier zet deze alvast in het water, zodat hij straks makkelijk schoon te maken is. Kom, schiet op luiwammes!’

‘Ja, ja, ik ga al. Ik moet hier ook alles doen,’ moppert hij nijdig.

‘Kop houden en snel,’ zegt vader boos.

Zijn bord is snel leeg en eigenlijk is zijn honger nog niet gestild maar hij weet maar al te goed dat er niets overblijft, ook al hoopt hij daar altijd op. Aan tafel wordt niet gesproken. Er wordt nooit gesproken. Ook niet gevraagd hoe de dag was verlopen of hoe het op school was. Eigenlijk is het een dooie boel thuis, bedenkt hij zich en even voelt hij zich erg eenzaam.

Na de afwas zet moeder koffie en vader sluit het deurtje van de kachel. Zet de schoorsteenklep bijna dicht en de kachel houdt op met snorren.

‘Ik ga naar bed vrouw. Morgen moet ik weer vroeg op en hoef ik nog maar een half dagje te werken.

Zijn moeder en zus tuigen de kerstboom op. Hij mag de kerstballen aangeven. Dit jaar hebben ze er voor het eerst elektrische verlichting in en Job volgt ze met arendsogen. Dan floept de verlichting aan en zijn mond valt open. Het zijn gekleurde lichtjes en ze laten de ballen in de boom schitteren. Zo’n boom wil ik aan Janneke geven, denkt hij.

De volgende morgen

Job ligt te woelen en schrikt wakker. Zijn voeten voelen ijskoud aan. Door een kier van het gordijn ziet hij het maanlicht naar binnen schijnen. Snel kleed hij zich aan. Het heeft geen zin om in bed te blijven liggen omdat de dekens hem toch niet goed verwarmen. Het raam is door de vorst voorzien van ijsbloemen die door het licht van de maan schitteren. Hij bewondert de prachtige kristallenvormen die dit natuurverschijnsel laat zien.

In de woonkamer zit zijn vader te genieten van een kop koffie.

‘Wat moet jij zo vroeg al op,’ vraagt hij.

Job haalt zijn schouders op en zegt dat hij niet meer kon slapen. ‘Maar waarom bent u zo vroeg op. Het is toch zaterdag?’

‘Ja jongen, je vader moet nog een paar uurtjes werken. Ik zal de kachel nog even opstoken want het is behoorlijk koud buiten. Ga toch lekker terug naar je mandje.’

Job kijkt op de klok en ziet dat het inderdaad nog erg vroeg is. Veel te vroeg om nu al langs de deuren te gaan, maar hij wil eerst nog even kijken of de boom er nog staat. Als vader op de fiets stapt, komt hij in actie. Moeder heeft dikke sokken voor hem klaargelegd. Die trekt hij snel aan. Hij pakt zijn jas en dikke wanten van de kapstok en dan sluipt hij de achterdeur uit. Buiten voelt hij de kou in zijn gezicht slaan en het is gevaarlijk glad op straat. De sneeuw, die gisterenavond is gevallen is in de loop van de nacht gaan opvriezen. Voorzichtig schuifelt hij over straat. Hij ziet een enkele fietser door de gladheid onderuitgaan. Een koude wind steekt op en het begint weer te sneeuwen.

Voordat hij er erg in heeft licht er al snel een centimeter verse sneeuw, wat hem het lopen iets makkelijker maakt. Op het plein ziet hij tot zijn grote vreugde dat zijn boom nog niet is verkocht.

Hij heeft nog een paar uur om het geld bij elkaar te krijgen en begint gedreven aan zijn opdracht. Wonder boven wonder lukt het hem om het geld bij elkaar te krijgen. Hij begrijpt er niets van. Gisteren werd hij telkens afgesnauwd, maar vandaag kreeg hij vrijwel bij elke deur waar hij aanbelde iets toegestopt. Hij telt het opgehaalde bedrag wel drie keer na.

‘Zie je wel, dat het je lukt. Nu kan ik voor Janneke de mooiste en grootste kerstboom kopen,’

Prijst hij zichzelf.

Vermoeid rent hij naar het plein om de boom te kopen. Daar blijft hij van verbazing staan en wrijft nog even goed zijn ogen uit. De boom is weg. Hij was verkocht. ‘Die mevrouw had nog zo belooft hem tot vanmiddag niet te verkopen,’ fluistert hij in zichzelf. Teleurgesteld gaat hij naar huis.

Als hij thuiskomt zit zijn zus aan de grote tafel en vraagt waar hij toch al die tijd is geweest. Hij vertelt haar het verhaal en ze gaat naast hem voor de kachel zitten.

‘Ja joh, zo vergaat het in het leven. Je zult nog wel meer teleurstellingen moeten verwerken. We zijn nou eenmaal niet rijk. Kop op joh, laat die boom toch. Kijk eens wat een mooie boom we zelf hebben,’ en ze geeft hem een aai over zijn bol.

Job denkt na over hetgeen zijn zus zegt, maar hij is niet van plan om het op te geven. Tegen de tijd dat hij weer is opgewarmd gaat hij weer naar buiten. Het sneeuwen is inmiddels opgehouden. De donkere wolken zijn weer verdwenen en de hemel is weer zo helder als glas.

Hij wandelt langs het huis van Janneke en ziet dat de gordijnen open zijn. Hij gluurt naar binnen, maar kan Janneke niet ontdekken. Zou ze al dood zijn, denkt hij. Veel tijd om erover na te denken heeft hij niet. Hij wil alsnog een mooie boom voor haar score en struint uren het dorp af, maar er is nergens meer een boom te koop.

Hij telt nogmaals het geld. Het zou zeker genoeg geweest zijn om er één van te kopen, dat is een ding wat zeker is

In de verte denkt hij Truus te zien, maar het blijkt een ander meisje te zijn. Verloren kijkt hij om zich heen. Het is al laat en het begint te schemeren. Sloffend besluit hij naar huis te gaan. Niet dat hij daar veel zin in heeft, maar de vermoeidheid begint nu toch zijn tol te eisen.

Als hij voor zijn huis staat besluit hij toch maar om nog even naar strand te lopen. Even zijn hoofd leeg maken. De afgelopen dagen waren best intensief en een wandeling door de duinen en het strand helpen hem altijd om het één en ander op een rijtje te zetten. Inmiddels is het al behoorlijk donker geworden. Het duinpad is verlaten en diep in gedachten komt hij aan bij de trap die naar het strand leidt. Hij gaat bovenaan de trap zitten en tuurt over de zee. Duik nog dieper in zijn jas omdat de kou door zijn jas heen snijdt. Hij ziet de witte schuimgolven omkrullen en zich met een roffel en sissend over het stand verspreiden.

Ergens in de verte ziet hij een schim naderen. Aan zijn bewegingen denkt hij de schim te herkennen. Als hij dichterbij komt ziet hij dat het inderdaad Simon de zwerver is. De meesten zijn bang voor hem en hij moet bekennen dat ook hij ontzag voor hem heeft. Simon heeft een enorm postuur en hij is zeker langer dan twee meter. Eigenlijk weet niemand waar hij vandaan komt. Gek eigenlijk dat iemand met zo’n postuur, zo anoniem kan zijn, bedenkt Job en vraagt zich af wat de reden is dat hij zo is geworden.

Simon groet hem en zegt: ‘Nou, nou, ik had je bijna over het hoofd gezien,’ en schijnt met zijn zoeklicht op het gezicht van Job.

‘Laat dat, verdomme,’ roept Job pissig.

‘Jij moet die kwajongen uit het dorp zijn. Ik hoor zo nu en dan wat je uitspookt. Wat brengt jou hier op deze kerstavond?’

‘Niets, ik denk na,’ antwoordt Job.

‘Oh, dat kan. Waar denk je over na. Mag ik dat weten,’ en gaat naast hem zitten.

Job kijkt hem aan en haalt zijn schouders op. Ach, wat kan het voor kwaad om hem zijn verhaal te vertellen en voordat hij er erg in heeft lucht hij zijn hart uit bij de zwerver.

‘Tja jongen, je zus heeft wel een beetje gelijk ook al lost dat jouw probleem niet op. Je wilt heel graag een kerstboom hebben voor die Janneke, toch?’

Job knikt en antwoordt: ‘Ja voor Janneke, maar alles loopt verkeerd.’

‘Als je goed om je heen kijkt, vind je de mooiste bomen. Het probleem is dan dat je niet weet welke je moet kiezen,’ en Simon wijst in de richting van de stortplaats.

‘Kom mee Job. Laten we er één gaan zoeken.’ Ze kruipen onder een slagboom door en op nog geen tien meter afstand doemt een gigantische berg kerstbomen op.

‘Zoek maar uit. Deze zijn nog geen uur geleden hier gedumpt,’ en hij kijkt Job glimlachend aan.

Job weet niet wat hij ziet en zoekt een mooie uit. Steekt zijn hand in zijn zak en wil het geld aan Simon geven. Simon schudt met zijn hoofd en zegt hem dat hij het geld niet wil hebben, maar Job drukt het geld toch in zijn hand en rent met de boom het pad af.

‘Ik hoop dat het je goed gaat en dat je boom gewaardeerd wordt,’ roept Simon hem nog na.

Job stopt en zegt: ‘Janneke krijgt de mooiste boom van de hele wereld,’ en loopt in de richting van het dorp. ‘Bedankt Simon,’ roept hij nog.

Als hij het dorp inloopt kijkt hij naar zijn boom. Een mooiere boom als deze, is er nergens te koop vindt hij. Nu Janneke verrassen, oh wat zal ze blij zijn. In zijn gedachten ziet hij het al helemaal voor zich. Haar blije glimlach als ze zijn boom ziet. Nu hoeft hij alleen nog maar over te steken en aan te bellen. Plots blijft hij staan en ziet dat de kinderen uit zijn klas het huis van Janneke binnen gaan. De gordijnen zijn open en zijn mond valt open van verbazing. In de hoek van de kamer ziet hij de boom staan die hij voor haar had willen kopen. Opgetuigd met ballen, slingers en verlichting. De lichtjes schitteren door het raam en Janneke loopt vrij en opgewekt door het huis. In zijn hand heeft hij nog steeds zijn boom, die hij teleurgesteld loslaat. Hij hoort zijn klasgenootjes vol overgaven kerstliederen zingen. Tussen al de andere probeert hij Truus te ontdekken. Zou ze dan toch de waarheid hebben gesproken, toen ze hem waarschuwden dat Janneke hem al die tijd in de maling nam. ‘Ze is een prinses op de erwt,’ hoort hij haar in gedachten weer zeggen.

Hij ziet Truus nergens en hij besluit dat het maar beter is om naar huis te gaan. Zijn hart gaat tekeer van boosheid. Dan ziet hij opeens Truus de hoek omkomen. Hij wil haar roepen, maar het lijkt wel alsof zijn keel wordt dichtgeknepen. Truus blijft voor het raam staan maar wordt door de moeder van Janneke weggestuurd. Ze draait zich om en ziet Job aan de overkant staan.

‘Hallo Job,’ roept ze hem toe.

Hij zwaait naar haar en ze wil de straat oversteken. Dan ziet Job plotseling een vrachtauto aankomen en hij rent op haar af, maar Truus is sneller en dan volgt er een enorme klap en een schreeuw, die hij de rest van zijn leven nooit meer zou vergeten.

Truus wordt op zij gegooid en beland onder de vrachtauto. Deze heeft niets gemerkt en rijdt door. Job kijkt verstrooid naar haar bewegingloze lichaam, die midden op de weg ligt.

‘Nee, niet Truus,’ schreeuwt hij en rent op haar af. Legt haar hoofd op zijn schoot en door zijn tranen heen roept hij. ‘Niet doodgaan Truus. Alsjeblieft, blijf bij me. Je had al die tijd gelijk,’ en zachtjes aait hij met zijn hand door haar haren.

Truus opent haar ogen en kijkt Job aan. ‘Ik heb zo’n pijn Job en het is zo koud. Blijf bij me, ik vind je al heel lang erg lief. Wees maar niet al te boos op Janneke, zij kan er ook niets aan doen dat ze zo geworden is,’ zegt ze zacht en sluit haar ogen.

‘Niet doodgaan Truus. Het spijt me, dat ik je niet geloofde. Alsjeblieft, blijf bij me,’ en probeert haar wakker te houden.

Er komen mensen, die op de klap zijn afgekomen aanstormen en halen Truus brut van hem weg. Ze schoppen hem weg en beschuldigen hem ervan dat hij haar onder de vrachtwagen heeft geduwd. Dan opeens is Simon de zwerver er. Pakt Truus met zijn grote handen op en rent met haar weg. De menigte rent achter hem aan, maar het lijkt erop alsof hij van de aardbodem is verdwenen.

De ambulance, die met gillende sirene komt aanrijden gaat weer weg. Er is immers geen slachtoffer meer. De politie ondervraagt de menigte en Job wordt meegenomen. Hij wordt beschuldigd van poging tot moord, ook al is er geen slachtoffer meer te vinden.

Hij wordt overgebracht naar een tehuis, waar hij een straf moet uitzitten van iets wat hij niet heeft gedaan. Zo af en toe komt zijn zus hem opzoeken en vertelt hem wat er in het dorp zoal over hem wordt gezegd. Job blijft telkens zijn verhaal herhalen, maar geen mens wil hem geloven. Wat hij nog het ergste vindt is dat hij er geen idee van heeft hoe het met Truus is afgelopen. In zijn dromen ziet hij haar gezichtje voor zich en haar laatste woorden zullen hem altijd bijblijven.

Jaren later

Er vallen nu pas een hoop stukjes voor hem op zijn plaats en hij herinnert zich steeds vaker de momenten die zij in hun jonge leventje samen waren. Herinneringen die hij nu koestert. Had hij toen maar geweten wat er werkelijk in haar hoofdje omging. 

Zo verstrijken de jaren en uiteindelijk komt de dag dat hij op eigen benen mag staan. Hij weet dat de komende tijd allesbehalve makkelijk voor hem gaat worden. Ten slotte moet hij nu mee gaan draaien in een maatschappij die hem onvriendelijk bejegend, en zeg maar rustig vijandig benadert.

Hij komt erachter dat zijn ouders inmiddels zijn verhuisd naar een ander dorp. Zij konden de vele roddels niet meer verdragen. Zijn zus woont nog wel in het ouderlijkhuis en ontvangt hem met open armen, maar in het dorp wordt hij met de nek aangekeken. Zij gunnen hem geen blik waardig. Hij besluit te proberen uit te zoeken waar Truus na het ongeval naar toe is gebracht.

Hij loopt de kerkhoven af in de hoop dat hij haar grafje zou kunnen vinden, maar telkens keert hij zonder resultaat naar huis terug.

Dan gaat de deurbel en Job hoort dat iemand naar hem vraagt. Het is de man die hem tijdens zijn gedwongen verblijf in het tehuis had gecoacht.

‘Hallo Job,’ zegt hij. ‘Ik had je beloofd om je een keer te komen opzoeken. Kunnen we even rustig praten.’

Job knikt en neemt hem mee naar zijn slaapkamer. Daar verzekert hij de man nogmaals dat hij Truus niet onder de vrachtwagen heeft geduwd. Hij vertelt hem wat hij tot nu toe had gedaan om haar te vinden en over de vijandige bejegening naar hem toe, waar hij de rest van zijn leven aan zou moeten wennen.

De man knikt en zegt: ‘Het beste is dat jij een nieuwe start gaat maken en ik ga je daarbij helpen.’

Job voelt een enorme warm gevoel in zich opkomen. Eindelijk iemand die hem zijn hand toereikt en in hem gelooft.

Weken later monstert hij aan op een schip. Dat schip wordt zijn thuis. Hij kan goed met de kapitein opschieten en als de andere bemanning gaan passagieren, blijft hij aan boord, daar voelt hij zich veilig en vertrouwd. Op een dag legt het schip aan in zijn thuishaven. Het dorp waar Job is opgegroeid. De afgelopen jaren zijn goed voor hem geweest. Hij is sterker en rustiger geworden. Hij kijkt naar de kalender.

Vierentwintig december!

 Leest hij en hij moet denken aan wat er jaren geleden is voorgevallen. Hij voelt een boosheid, die hij al jaren niet meer had gevoeld, in zich opkomen.

‘Ik ben onschuldig, schreeuwt hij door het kombuis en smijt met potten en pannen.

‘Job,’ roept een stem bij de deur!

Hij kijkt om en ziet de kapitein in de deuropening staan.

‘Sorry,’ en steekt van onmacht zijn handen omhoog.

‘De kapitein vraagt niet waarom hij dit doet, maar overhandig hem een brief.

Job is verbaasd. ‘Een brief voor mij. Van wie kan deze nou zijn?’

‘Dat weet ik ook niet. Lees hem, dan kom je ervan zelf achter.’

Hij opent de brief en leest hardop. 

Beste Job,

 

Het is kerstavond en ik wil je uitnodigen om deze samen met ons te vieren.

 

Getekend, Simon.

Onderaan de brief staat een adres wat hem wel vaag voorkomt, maar kan zich niet meer herinneren waar het was.

Job denkt. Simon, wie is die Simon. De enige Simon die hij kent is Simon de Zwerver. Nee, dat kan niet. Die man is misschien al jaren dood.

Hij legt de brief opzij en begint de kombuis op te ruimen, maar de brief blijft door zijn hoofd spoken. Opnieuw kijkt hij naar de agenda. Ooit had hij zichzelf beloofd nooit meer terug te keren naar het dorp. Hij sluit zijn ogen en denkt aan het ongeval. Weer ziet hij voor zich hoe Truus door de vrachtwagen werd geschept en in zijn hoofd hoort hij haar laatste worden. Gek genoeg miste hij haar.

Plots staat de kapitein achter hem en vraagt wat het probleem is.

‘Jongen, wat kan je gebeuren. Misschien loopt het leven toch anders dan je denkt. Ik begrijp het best, na alles wat er met je is gebeurd. Je bang bent. Als het je niet bevalt, kom je toch weer terug. Ik zal je niet laten vallen. Je bent als een zoon voor mij. Ik geloof in je. Eens zal je verantwoording moeten afleggen, positief of negatief.

Job kijkt de oude kapitein aan en besluit om op de uitnodiging in te gaan. Hij neemt een douch, kleed zich aan en neemt afscheid van de kapitein.

‘Jongen, hoe gek het ook klinkt. Ik hoop dat dit een ome keer in je leven zal zijn en dat je een nieuw thuis vindt. Ga mijn jongen, recht je rug en laat je niet onder sneeuwen.

Job knikt, maar voelt de twijfel in zich opkomen. Moet hij dit wel doen. Hij had zijn leventje nu op de rit. Wat voor narigheid zou hij nu weer tegenkomen. De kapitein geeft hem een schouderklopje en zegt zacht: ‘Ga maar, ik zal er altijd voor je zijn.’

Als hij het dorp inloopt ziet hij dat er niet veel is veranderd. Jongens sjouwen met kerstbomen en een enkeling steekt een rotje af. De jongen kijkt goed om zich heen. Hij weet donders goed dat dit nog niet is toegestaan. Job wandelt door de straat waar hij is opgegroeid en ontdekt dat er wel meerdere auto’s in de straat staan. Waarschijnlijk is er hier en daar wat meer te besteden, zodat zij zich een auto kunnen veroorloven. Op eens staat hij op hetzelfde punt waar hij op die bewuste avond stond. Ook nu is het koud, net als toen. Aan de overkant is het huis waar Janneke ooit woonde. Het is er donker en na al die jaren vraagt hij zich af wat er van haar terecht is gekomen. Is ze ooit hersteld van haar ziekte. Vreemd dat hij daar nooit meer bij stil had gestaan.

Even heeft hij de behoefte om weg te lopen. Zijn gevoelens worden versterkt, het gemis van Truus en het smachten naar de veiligheid die hij inmiddels had opgebouwd.

Plotseling ziet hij aan de overkant een meisje staan. Even denkt hij dat het Truus is. Hij hoort het geronk van een motor en hij schreeuwt dat ze op de stoep moet blijven staan. Dan rijdt de auto met een rotgang voorbij en hij ziet tot zijn opluchting dat het meisje is blijven staan.

Ze steekt veilig over en roept hem toe: ‘U hoeft niet zo tegen me te schreeuwen hoor, ik weet heus wel hoe ik veilig moet oversteken,’ en ze steek haar tong naar hem uit.

Opgelucht zwaait hij terug en even kan erbij hem een glimlach af.

‘Goed gedaan hoor, meneer,’ zegt een vrouw die hem aan zijn mouw vastpakt. ‘Als ze had overgestoken was ze onder die auto terecht gekomen. Ze rijden hier als gekken,’ en schuifelt verder.

Job steekt over en de deur, waar Janneke ooit woonde, wordt geopend en een man komt naar buiten. Hij weet zeker dat dit niet de vader van Janneke is en besluit de man aan te spreken. Uit zijn zak haalt hij de brief van Simon en vraagt aan de man of hij weet waar hij het adres kan vinden wat op de brief staat vermeld.

‘Ik zal het even voor u uittekenen. Het ligt nogal afgelegen,’ antwoord de man en pakt vanachter zijn oor een potlood. Op de envelop tekent hij uit waar Job moet zijn.

‘Als u gaat lopen denk ik dat u er een minuut of twintig over doet. Volg de route dan komt u er wel.’

Job bedankt hem vriendelijk, maar wordt een beetje achterdochtig. Waarom spreekt Simon op zo’n afgelegen plek af. Weer speelt hij met de gedachten terug te keren naar zijn schip, maar dan hoort hij de kapitein zeggen. ‘Kom op Job, wat kan je gebeuren.’

Hij volgt de route die de man voor hem heeft uitgetekend. Die leidt hem door een pad met enorme bomen waar achter een huis opdoemt. Het gehele huis is verlicht. In de tuin staat een ouderwetse arrenslede met een aantal rendieren ervoor die briezen staan te wachten totdat ze weer in actie mogen komen. Hij hoort de wind door de bomen zijn klaaggezang neuriën en het begint zachtjes te sneeuwen. Even moet hij lachen om zijn eigen gedachten. Job loopt op het voorportaal af en hij hoort dat er vanuit het huis kerstmuziek klinkt.

Net als hij wil aankloppen wordt de deur geopend en ziet hij Simon de zwerver voor hem staan. Die neemt hem in zijn armen en roept dat hij zo blij is dat hij is gekomen.

‘Man, ik heb je gezocht en gezocht. Niemand wist waar je was, maar eindelijk hier ben je dan. We dachten al dat je dood was.’

Niet begrijpend kijkt Job hem aan en vraagt hoe het dan mogelijk is dat hij hem heeft gevonden en wat is hier de bedoeling van.

‘Dat is nu niet van belang. Je bent er. Kom ik heb een verrassing voor je. Jeetje, mijn kerst kan niet meer stuk. Ik kan niet geloven dat je voor me staat, levend en wel. Blijf even hier, beloofd. Oh jee, dit wordt de mooiste kerstavond van…,’

Simon sluit de deur en Job weet nog steeds niet wat hij ervan moet vinden. Waarom is hij hier en wat heeft Simon de zwerver hier mee te maken. Niet veel later komt Simon terug en vraagt hem binnen te komen. Job loopt achter hem aan en als hij binnen is ziet hij een kamer vol mensen hem aanstaren. Even heeft hij de neiging om zich om te keren, zo ver mogelijk hier vandaan. Hij laat zijn blik over de menigte gaan en hij meent er enkele te herkennen. Janneke, ja het kan niet anders. Ze is volwassen geworden en wat is ze mooi. Simon loopt nog steeds voor hem uit en maant hem dan plaats te nemen op één van de stoelen. Hij begrijpt er niets van, maar besluit toch maar te gaat zitten. Dan hoort hij plotseling dat iemand op de piano Stille nacht, heiligen nacht speelt en dan begeleiden de aanwezige al zingend de pianist. Hij krijgt er kippenvel van.

Als het stil wordt, komen de mannen en vrouwen langs hem wandelen. Maken een kniebuiging en betuigen hem hun spijt, omdat ze hem zo lelijk en vijandig hebben behandeld.

Zijn hersens draaien over uren. Plots staat hij op en begint ze toe te spreken.

‘Bedankt, al is het wel rijkelijk laat. Ik krijg hier Truus niet mee terug, staat op en loopt in de richting van de deur. Net als hij de deur wil openen, staat er een vrouw op, die hem de weg verspert.

‘Hallo Job.’

Hij kijkt de vrouw niet begrijpend aan en hij begrijpt al helemaal niet waarom ze huilt. Hij wil haar vragen hem door te laten, maar dan herkent hij iets in haar ogen en een bekende geur komt hem tegemoet.

‘Ik ben het echt Job,’ fluistert ze met een trillende stem. ‘Ik ben zo blij dat je hier bent.’

Ze ziet zijn verwarring ‘Je droomt niet Job, echt niet, geloof me. Kijk me eens goed aan, alsjeblieft.’

Onderzoekend blijft hij haar aankijken en ontdekt het lichtbruine vlekje op haar wang wat hij altijd zo bijzonder had gevonden. Heel soms, in de zomer als haar huid kleurde, had het op een vlinder geleken. Hij pakt haar beide handen en zegt zacht: ‘Je bent het echt Truus. Je bent het echt. Vind je me nog altijd lief,’ vraagt hij glimlachend.

‘Als ik me goed herinner, waren dat de laatste woorden die ik tegen je zei. Ik weet het nog goed. Jij hield me in je armen en troostte me. Ik vind je nog altijd lief. Ik hou van je,’ en ze kuste hem innig.

Truus leidt hem terug de kamer in en het werd een mooie kerstavond. Ze leerden elkaar opnieuw kennen. Er waren zoveel vragen en eenieder kreeg de tijd om deze te stellen en te beantwoorden. Truus vertelde dat Simon haar had verteld over de avond van het ongeluk en over de boom die hij voor Janneke had willen kopen. Simon op zijn beurt vertelde hoe hij Truus had opgepakt en verzorgt, samen met haar moeder. Zij en haar moeder waren verhuisd en ze hebben nooit geweten dat er zo’n ophef over het gebeuren in het dorp was ontstaan.

‘Mijn moeder is helaas overleden. Ik hoop dat je iedereen uit het dorp kunt vergeven, ook al zal dat een moeilijke opgave voor je zijn na alles wat je hebt meegemaakt,’ zegt Truus.

Even wordt het Job te veel en zegt dat het wel enige tijd zal duren, voordat hij daar overheen zou zijn. Als iedereen is vertrokken, staan Job en Truus alleen in de grote zaal.

‘Moet jij niet met Simon mee,’ vraagt hij.

Truus kijkt hem verbaast aan en zegt. ‘Waarom zou ik?’

‘Hij is toch je vader, of heb ik dat verkeerd begrepen?’

‘Welnee, ik kreeg een kaartje met de vraag of ik hier kerstavond wilde komen vieren. Eigenlijk dacht ik dat het jouw vader was.’

‘Oh…, vreemd. Dit lijkt wel één van die kerstlegendes,’ fluistert hij.

‘Ach ja…, Het is tenslotte kerstavond,’ en geeft hem een kus.

Bij het verlaten van het huis kijken ze nog éénmaal om. Verwondert kijken ze elkaar aan. Het huis is verdwenen en ze zien Simon in het duister naar hen zwaaien.

Langzaam verandert hij in een stralende goudenbal die plots begint te tollen en zich losmaakt van de aarde en verdwijnt in het licht van de maan.