Opzoek naar Boris

 

Barend is samen met zijn vrouwtje Barbet druk bezig om hun nest in orde te maken. Oké, het is pas begin maart, maar wat het weer betreft heeft Barend een onaangenaam gevoel. Zijn blik is gericht op de strakblauwe hemel en zachtjes mummelt hij: ‘Het wordt hommeles, ik voel het aan mijn snavel.’
Op het randje van zijn nest kan hij over de gehele tuin kijken. In de tuin ziet hij Boris zoals altijd voor zijn hok liggen doezelen. Barend weet dat Boris als geen ander kan genieten van de zon die zijn warmte verspreid.
‘Wat is er Barend,’ vraagt Barbet. ‘Je doet zo onrustig.’
‘Ik maak me zorgen om het weer. Het puntje van mijn snavel kriebelt en dat maakt me huiverig. Dat is me al eens eerder overkomen, je weet wel, toen ik de wereld wilde ontdekken. Het is wel een hele tijd geleden, maar ik herinner het me nog goed. Kom laten we ervoor zorgen dat het nest klaar is en dat we een goede beschutting hebben voordat het weer omslaat.’
Snel gaat hij weer aan het werk en Barbet, die er niets van begrijpt, stelt hem gerust en werkt ijverig mee om het nest klaar te krijgen. Als ze bijna klaar zijn kijkt Barend naar Boris en hij begrijpt dat die er geen idee van heeft welk onheil er opkomst is. ‘Lieverd, maak jij de rest van het nest in orde. Ik moet Boris waarschuwen. Die ligt daar maar alsof hij de koning van de buurt is.’
Barend zweeft door de lucht en landt uiteindelijk op de nok van het hok.
‘Boris, ik zou maar zorgen dat je enige beschutting krijgt. Kruip diep in je hok. Het wordt koud, verschrikkelijk koud,’ roept Barend.
‘Laat me met rust. Ik ben niet bang voor een beetje kou. De winter is trouwens allang voorbij. Het is lente, dat moet jij toch weten! En laat me nu maar met rust, wegwezen. Ik wil mijn dutje doen.’
Barend spreidt zijn vleugels en begint ermee te wapperen. ‘Doe maar lekker eigenwijs. Ik heb je gewaarschuwd. Dus als je doodvriest, kom dan niet bij mij klagen,’ antwoordt Barend nijdig.
Even moet Boris grinniken en mommelt: ‘Dan hoef ik niet bij jou te komen klagen. Wat verbeeld je je wel. Ga toch weg man,’ en hapt een paar keer naar de vogel.
Barend ontwijkt hem met gemak. Vliegt omhoog en lacht hem uit. Hij weet best wel dat het happen een speels karakter heeft. Boris zou hem nooit wat aandoen.
‘Kraa…, kraa…, je bent gewaarschuwd. Ik ga weer terug naar mijn liefje om ons samen in het nieuwe nest in te nestelen.’
Net als hij wil wegvliegen vraagt Boris: ‘Zeg Barend is het echt waar, slaat het weer om?’
‘Kraa…., kraa…., natuurlijk. Ik ben je vriend. Ja toch?’
‘Ja, met mijn poot op mijn hart. Dat moet je geloven,’ antwoordt Barend.
‘Volg mijn raad dan op en kruip diep in je hok. Ik ga. Doei Boris en sterkte.’
Boris kijkt hem na en haalt zijn schouders op. Er is nog niets aan de hand, dus maak ik maar eerst mijn dutje af, denkt hij en doezelt weer lekker verder.

 

Dorientje voelt zich niet lekker. Het lijkt wel of de wereld om haar heen draait. Warrig kijkt ze haar moeder aan en fluistert: ‘Mam, ik voel me niet zo lekker. Misschien ben ik wel ziek.’
Ze pakt de poot van haar moeder en legt deze op haar voorhoofd. Moeder kijkt haar lachend aan en antwoordt: ‘Nee hoor meid, dat komt omdat de lente is aangebroken. Over een paar dagen voel je je vast wat beter.’
Met dit antwoordt neemt Dorientje geen genoegen. ‘Wat heeft de lente hier nou mee te maken,’ reageert ze op het antwoordt van haar moeder. Ze denkt na en begint te begrijpen wat zij bedoelt. Dorientje is een al wat oudere poes, van een paar worpen terug. Indertijd mocht zij van haar baasje in het grote huis blijven wonen, terwijl al haar andere broertjes en zusjes werden opgenomen bij andere baasjes. ‘Betekent dit dat ik volwassen begin te worden mam?’
‘Ja, lieverd over niet al te lange tijd zal dat zeker komen. Geduld meisje. Geniet nog maar even lekker van je jeugd,’ antwoordt moeder. Ze besluit dat het maar beter is om daar niet verder op in te gaan. Moeder loopt naar het kattenluikje in de deur en voorzichtig kijkt ze om het hoekje. Ze ziet haar kroost druk in de weer en maant ze dat ze bij het huis moeten blijven. Jammerend spartelen de kleintjes tegen, maar met moeder is niet te spotten. Regels zijn regels.
De kitten spelen verstoppertje en Snippie is steeds de klos. Op de één of andere manier krijgen ze het voor elkaar dat hij telkens degene is die hen moest zoeken.
‘Ik stop ermee, jullie spelen vals,’ roept hij en gaat op één van de bielzen aan de rand van de tuin zitten.
Hij voelt dat er een rilling over zijn lichaam loopt en merkt dat het weer plotseling is omgeslagen. Het is koud en de lucht betrekt. De zon heeft plaatsgemaakt voor donkere wolken en een koude wind. De regen die neervalt veranderd in sneeuwvlokken.
‘Ik ga naar huis,’ zegt hij stampvoetend. ‘Daar is het vast veel warmer en ik heb een reuzehonger!’
De anderen lachen hem uit. De kou heeft op hen nog geen grip gekregen omdat ze het nog warm hebben van het achter elkaar aanrennen. De sneeuwvlokken zijn weer een nieuwe uitdaging en ze snappen niet waarom hij naar huis gaat. Als de wind gaat aanwakkeren worden ook zij toch wel een beetje rillerig en besluiten ze Snippie naar binnen te volgen. Moeder ziet dat het kattenluikje door de wind telkens omhoog wordt getild. Ze telt haar kroost, maar komt tot de conclusie dat ze twee van haar kinderen mist.

 

Toos en Lotte zwerven door de tuin, terwijl moeder ze toch nadrukkelijk had gezegd dat ze dicht bij het huis moesten blijven. De sneeuw snerpt in hun gezicht en al gauw staan ze tot hun middel in de sneeuw.
‘Nog even volhouden Lotte, ik geloof dat we er bijna zijn,’ maar dat zegt ze alleen maar om haar zusje gerust te stellen. In werkelijkheid voelt ze zich net zo angstig.
De sneeuw doet pijn aan hun oogjes en met gebogen kopjes boxen ze tegen de stormachtige wind op.
Af en toe kijkt Toos om om te zien of haar zusje haar nog volgt. Ook al zijn ze nog zo moe, ze moeten sterk blijven en de kou trotseren. Maar het wordt Lotte te zwaar en ze blijft staan. ‘Ik kan niet meer,’ roept ze.
Toos rent terug om haar zusje te helpen. ‘Laten we even uitrusten. Mijn pootjes doen zo’n pijn en mijn oren zijn heel erg koud,’ jammert Lotte.
Toos drukt haar dicht tegen zich aan en schreeuwt dat ze door moeten lopen.
‘We kunnen niet uitrusten, daar is het veel te koud voor. We moeten doorgaan. Kom Lotte, niet opgeven. We zijn er zo. Kijk, ik zie daar de boom al. Je weet wel de boom waar Barend en Barbet wonen. Toos probeert haar zusje moed in te spreken, maar Lotte ziet niets.
‘Ik kan echt niet meer, ga jij maar,’ zegt ze en laat zich languit in de sneeuw vallen.
‘Nee Lotte niet gaan liggen. Straks vries je nog dood,’ probeert Toos Lotte over te halen, maar zelf is ze ook best wel moe.
‘Wat doen jullie hier, zover van huis,’ horen ze plotseling een bekende stem vragen.
Beiden kijken verschikt, maar ook met blijdschap omhoog en zien tot hun grote opluchting vader staan.
Hij neemt de verkleumde Lotte op zijn rug en gebied Toos zijn staart vast te houden en hem te volgen. Als ze bij het kattenluikje aankomen zien ze moeder staan. Bezorgt en opgelucht kijkt ze naar het tweetal.
‘Ze hadden geluk dat ik toevallig langskwam. Het leek wel alsof ik het aanvoelde, want normaal gesproken neem ik nooit die weg terug naar huis,’ vertelt vader aan zijn vrouwtje. ‘Stop ze maar snel onder de dekens, want ze zijn ijs en ijskoud,’ zegt hij klappertandend.

 

Buiten daalt de temperatuur sterk en de wind blaast de sneeuw tegen het nest van Barend en Barbet. De geliefde kruipen dicht tegen elkaar aan, zodat ze lekker warm blijven. De windvlagen buigt de boom zo nu en dan hevig heen en weer.
‘Liefje, gelukkig hebben we het nest net op tijd winddicht kunnen maken. Ik moet er niet aan denken dat we nu op een kale, niet beschutte tak zouden moeten zitten.’ Barend spreidt zijn vleugel over haar rug en zegt dat ze al haar energie moet sparen. Barbet drukt zich nog steviger tegen hem aan en langzaam voelt ze de angst uit haar lichaam trekken. Nu ze zijn warmte voelt groeit haar liefde voor hem. Wat zal hij een goede vader worden, denkt ze.

 

Als de storm op zijn hoogst is en hij de tuin in één grote witte deken heeft veranderd liggen de kitten voor het raam heerlijk te spinnen.
Snippie rekt zich prinsheerlijk uit, maar als hij naar buiten wil kijken kan hij niets zien. De wind die pal op het huis staat heeft de sneeuw tegen het raam opgestuwd. Bukkie komt naast hem staan en drukt zijn neus tegen het raam, maar ook hij kan niets zien.
‘Kan jij wat zien,’ vraagt Snippie gespannen.
‘Nee joh, het sneeuwt zo hard dat ik niet verder kan kijken dan de vijfde rij tegels op het erf.’
‘Boris zal het toch niet koud hebben,’ vraagt Snippie bezorgt.
‘Natuurlijk niet, hij heeft immers een dikke vacht,’ antwoordt Bukkie.
Snippie knikt, maar zijn onrust blijft toch bestaan. Samen proberen ze een glimp van Boris op te vangen.
Het avondeten krijgen ze met moeite naar binnen en dan zegt moeder dat ze zich moeten wassen en naar hun mandje moeten gaan. Bukkie ligt op zijn rug en kan Boris maar niet uit zijn gedachten zetten.
‘Zeg Bukkie, vraagt Snippie die naast hem is komen liggen. ‘Hoe zou het met Boris gaan. Hij kan nergens heen omdat hij aan de lijn ligt. Moeten we hem niet gaan helpen?’
‘Weet je, dat zou ik wel willen, maar dat is veel te gevaarlijk,’ antwoordt Bukkie.
Hulpeloos stapt hij uit de mand en springt lenig op het aanrecht en verdwijnt achter het gordijn. In het licht van de buitenlamp, kan hij wederom niets anders ontdekken dan een dikke deken van sneeuw. Hij rent terug naar Snippie en schudt hem stevig door elkaar en fluistert.
‘We moeten Boris in veiligheid brengen. Straks gaat hij nog dood!’
Snippie springt uit de mand en volgt zijn broer. Samen rennen ze naar het kattenluikje, maar deze is met geen mogelijkheid open te krijgen. Weer springt Bukkie op het raamkozijn en maakt zich zo groot mogelijk. Hij ziet dat er een berg sneeuw tegen het luik ligt. ‘Dat kunnen we wel vergeten. Boris zal het zwaar krijgen,’ snottert Snippie. Samen gaan ze voor het raam zitten en al snel vallen ze in slaap.

 

Geeuwend worden ze wakker en kijken naar buiten. De wind is inmiddels gaan liggen en het baasje loopt voor het raam langs. Hij schept de sneeuw weg en het pad wordt weer zichtbaar.
‘Zoveel sneeuw heb ik in mijn leven nog niet eerder gezien,’ lacht hij naar zijn vrouw. ‘Hou het kattenluikje maar dicht, want het is veel te gevaarlijk voor de kitten in deze kou.’
Bukkie hoort het gesprek tussen de baas en zijn vrouw en twijfelt geen moment. Ook moeder heeft het gesprek gehoord en houdt haar kroost scherp in de gaten. Voordat de bazin het luik kan afsluiten rennen Bukkie en Snippie erop af. Toos wil ook achter hen aan, maar moederpoes pakt haar net op tijd bij haar nekvel vast en lachend zegt ze: ‘Hier blijven jij.’
Bukkie en Snippie verdwijnen in de sneeuw en houden zich zo stil mogelijk.
‘Nu,’ fluistert Bukkie en ze graven een gang door de dikke laag sneeuw. Af en toe springt Bukkie om hoog om te zien waar ze zijn. Plotseling ziet hij de buurjongen aankomen. Dat vertrouwen hem niet en ze zien voor het hok van Boris een grote hoop sneeuw liggen, maar tot hun grote opluchting zien ze ook dat de buurjongen de tuin verlaat.
‘We moeten Boris nu echt gaan helpen Snip. Hij ligt waarschijnlijk onder een hoop sneeuw.’
Snippie springt, net als zijn broer zo hoog als hij maar kan. ‘Ja Buk, maar dat moet wel snel gebeuren. Volgens mij is hij al half bevroren of erger misschien al dood.’
Opeens horen ze gesnuffel onder de sneeuw vandaan komen. Bukkie kromt zijn rug en neemt een aanvalshouding aan. Zijn nagels slaat hij uit en wacht gespannen op wat er komen gaat. Kom maar op, denkt hij. Ik ben er klaar voor.
De sneeuw wordt opzij geduwd en daar komt Momfit de mol tevoorschijn. Met zijn kraaloogjes kijkt hij de gebroeders aan. Bijna hadden ze willen vluchten maar opgelucht halen ze dan ook adem als ze Momfit zien.
‘Hallo Momfit, wij zijn het Snippie en Bukkie,’ fluistert Bukkie.
‘Nou zeg, ik schrok me een hoedje. Wat doen jullie hier in de sneeuw. Dit is geen weer voor jonge kitten.’
‘We zoeken Boris. Volgens ons ligt hij voor zijn hok onder de sneeuw. Hij is vast dood,’ zegt Snippie en snuft eens diep. ‘Jeetje, de koude lucht doet pijn aan mijn neus,’ maar Bukkie en Momfit luisteren niet naar hem.
De mol schudt met zijn kopje en zegt: ‘Dan moeten we maar direct gaan kijken. Ik denk dat die rot knul nog meer sneeuw over hem heen heeft gegooid. Hij kan het maar niet laten om Boris te pesten. Kom loop maar achter mij aan dan zijn we er zo.’
Ijverig begint hij te graven en Bukkie en Snippie kruipen zwijgend achter hem aan. Momfit kruipt even naar boven om te kijken of hij in de juiste richting graaft en ziet dat het niet ver meer is.
‘Kraa…, kraa…., klinkt het boven ze. Momfit aarzelt geen moment en vlucht weg. Bukkie kijkt over de rand en ziet Barend rusteloos boven hen heen cirkelen. Barend ziet de kitten en gaat dan boven op het hok van Boris zitten.
Wat moeten die twee daar nou en waar zijn die ouders van dat stel? Dat ga ik eens even op mijn gemak bekijken, denkt Barend.
Snippie begint te zeuren dat zijn pootjes erg koud aanvoelen en dat er maar niets anders op zit dan naar huis terug te keren. De broertjes begrijpen dat ze het zoeken moeten staken nu Momfit er vandoor is. Nu kunnen ze immers nog terug via de weg die Momfit voor hen had gegraven.
‘Barend, weet jij waar Boris is,’ vraagt Bukkie die hem hoopvol aankijkt.
‘Hoe moet ik dat weten. Ik heb hem nergens gezien. Zijn baas was ook al naar hem op zoek,’ antwoordt Barend.
‘Je moet hem gaan zoeken,’ zegt Bukkie met een brok in zijn keel.
‘Dat heb ik al zo vaak gedaan en altijd komt hij vanzelf weer terug. Ik heb daar niet zoveel zin in en wil met dit weer zo dicht mogelijk bij ons nest blijven,’ is het antwoordt.
‘Dan doe je het nog maar een keer. Straks is Boris gevlucht voor de sneeuw, misschien is hij wel gewond,’ snauwt Snippie hem toe.
‘Ja.., ja…, rustig maar. Ik ga al,’ bromt Barend en vliegt op.
De broertjes rennen terug naar huis en Bukkie stuurt Snippie naar binnen om te kijken of de kust veilig is.
‘Waarom ik eerst. Straks kan ik de klappen opvangen. Laten we samen naar binnen gaan. Dat is veel eerlijker,’ antwoordt Snippie.
Bukkie kan niets anders doen dan hem gelijk geven en samen sluipen ze via de achterdeur naar binnen. Even later zitten ze bij de snorrende kachel zich te verwarmen. Moederpoes en vaderkat hadden ze alleen maar even aangekeken en waren maar wat blij dat het kroost weer compleet was. Toch kan Bukkie zijn draai maar niet vinden en moet telkens aan Boris denken. Hij hoopte maar dat Barend meer succes had bij zijn zoektocht dan zij. Dorientje komt dicht tegen hem aan liggen en legt haar poot om zijn nek. Zachtjes vraagt ze hem of ze Boris hadden gevonden.
‘Dat is lief van je Dorien, maar helaas moet ik je teleurstellen. We konden niet helemaal bij zijn hok komen.’
Even drukt ze haar kopje tegen de zijnen en antwoordt: ‘Niet opgeven joh. Je hebt toch die jeep in de schuur staan. Je mag er wel niet mee rijden, maar dit is toch zeker een noodgeval. Bind er een plank voor en dan heb je een sneeuwschuiver.’
‘Je bent een schat Dorien. Help me hier weg te komen.’
Samen met Toos zet Dorientje hun ouders op een dwaalspoor en zo kunnen Bukkie en Snippie opnieuw naar buiten ontsnappen. De broertjes rennen naar het afdakje en trekken het dekzeil van de jeep af. Ze krijgen er kippenvel van. Daar staat de jeep te blinken in het weerkaatsende licht van de sneeuw. Bukkie is enorm trots op de jeep, maar hij is er nog te jong voor om in te rijden. De jeep was van zijn opa geweest en hij mocht hem hebben, omdat hij hem altijd had geholpen met het oppoetsen ervan. Snippie geeft hem een duw en maant hem dat hij moet opschieten. Samen binden ze een brede plank aan de voorbumper en dan start Bukkie de motor. De uitlaat laat lage bromgeluiden horen en de twee broers krijgen er kippenvel van.
‘Daar krijg ik nou echt een kik van Snip. Laten we gaan voordat pap ons opmerkt.
‘Ja snel Buk, anders zijn we nog niet jarig.’
Hij zette de versnelling in zijn eerste stand en rijdt ermee naar de sneeuwheuvel. De jeep ploetert en ploetert voort. Onderweg schuift hij de sneeuw opzij. Alles, maar dan ook alles hebben ze ervoor over om Boris te vinden. ‘Ik hoop maar dat we niet te laat zijn Snip,’ zegt Bukkie.
Barend en Barbet bekijken vanuit hun nest het tweetal en hebben er heimelijk veel plezier in.
Plotseling tikt Snippie op de schouder van zijn broer en zegt: ‘Kijk eens achterom. Daar achter het raam van de voorkamer. Daar sloven wij ons nou voor uit.’
Beiden staren ze naar het raam. Daar ligt Boris prinsheerlijk te genieten van de zon. Even heft hij zijn kop op en zwaait naar ze, maar legt snel zijn kop weer tussen zijn poten.
De broers zijn blij dat hij veilig thuis is, maar toch wel teleurgesteld dat hun avontuur nu ten einde is.
En Boris….! Ja, Boris is maar wat blij dat hij lekker thuis ligt. Die belhemels laten het wel om in de nabijheid van zijn baas hem lastig te vallen.


Einde