Boris is ziek

Snippie ligt te woelen in zijn mand en hij verveelt zich stierlijk. Uiteindelijk legt hij zijn koppie op de rand van de mand en observeert de baas en zijn vrouw. Samen lopen ze te slepen met kleden en matten en gooien ze buiten over een brede balk. De bazin begint de kleden te kloppen en de stof dwarrelt omhoog.

Loom kruipt Snippie uit zijn mand en loopt naar het erf en ziet Boris zoals altijd gemoedelijk voor zijn hok liggen. Barend is druk in de weer en begroet hem maar gaat weer snel verder met waar hij mee bezig was.

‘Wat is het hier een saaie boel hè,’ zegt Bukkie.

‘Zeg dat wel,’ antwoordt Snippie. ‘Wat ben jij aan het doen?’

‘Even uitrusten. Kijk, wat glimt hij weer hè, vind je niet?’ Bukkie gaat zitten en legt zijn poetsdoek even neer. Snippie gaat naast hem zitten en kijkt naar de jeep, waar Bukkie altijd en eeuwig maar mee in de weer is. Daar is hij zo trots op.

‘Ja, hij is mooi, maar wat heb je eraan. Je mag er toch niet in rijden. Waarom zou je hem dan nog oppoetsen. Je mag er alleen maar naar gapen, meer niet.’

‘Zeg Snip, wat mankeert jou. Heb je een rotbui of zo,’ Vraagt Bukkie?

‘Weet ik veel. Ik zit niet goed in mijn vel vandaag,’ antwoordt Snippie.

Opeens horen ze Toos roepen: ‘Kom snel boys. Volgens mij is Boris ziek!’

‘Je maakt zeker een geintje,’ vraagt Bukkie.

‘Nee, echt waar. Kijk maar,’ en ze duwt een paar keer tegen de kop van Boris.

Boris verroert zich niet. Het enige wat hij doet is even zijn ooglid optillen, maar verder komt er geen reactie. Bukkie rent naar de baas en probeert zijn aandacht te trekken, maar zonder succes.

‘Hoepel toch op,’ schreeuwt de baas.

‘Nou ja, nu we hem nodig hebben kan hij alleen maar snauwen,’ bromt Bukkie en hij probeert of hij de bazin zover kan krijgen. Met zijn kopje strijkt hij langs haar benen, maar ook zij denkt er niet over om hem aandacht te geven.

‘Ga weg jij, we zijn met de grote schoonmaak bezig. Ga maar naar Boris,’ moppert ze.

Bukkie besluit nog één poging te wagen en slaat zijn nagels uit en zet ze in haar onderbeen. Hij hoopt dat ze achter hem aankomt maar ook dat heeft geen succes. Nee hij krijgt een schop en een snauw. ‘Ben je gek geworden. Wegwezen jij.’

Nou dan niet, denkt Bukkie en rent weer terug naar Boris. Inmiddels zijn ook de anderen toegestroomd. Het nieuwtje had zich snel verspreidt. Zelfs Momfit de mol komt een kijkje nemen.

‘Zeg willen jullie niet zo stampen. Daar kunnen mijn oortjes niet zo goed tegen,’ mummelt Momfit.

Ze leggen hem uit dat Boris ziek is. ‘Echt waar,’ vraagt Momfit?

‘Is hij echt ziek,’ vraagt nu ook Barend die boven op de kop van Boris neerstrijkt.

‘Je moet niet zo van die domme vragen stellen Barend. Kijk zelf maar,’ antwoordt Toos en ze tikt de staart van Barend aan.

‘Ik dacht en hoopte dat het een geintje was,’ zegt Barend.

‘Wat moeten we nu,’ vraagt Snippie? ‘De baas wil niet luisteren en hoe zorgen we ervoor dat er een dokter komt?’

‘Dat is een goede vraag,’ antwoordt Toos. ‘Ik zou het niet weten. Ze begrijpen nou eenmaal geen dierentaal, dus telefoneren heeft ook geen zin. Wie heeft er een idee?’

Eén voor één halen ze hun schouders op en kijken verslagen naar Boris die maar één ding wil. Met rustgelaten worden. Toos aait hem zachtjes over zijn kop en zegt dat het haar spijt dat ze niets voor hem kan doen. Moeizaam tilt hij zijn kop op en fluistert: ‘Ik heb zo’n pijn in mijn buik. Laat me maar met rust. Bedankt dat jullie me willen helpen.’

Boris legt zijn kop weer neer en sluit zijn ogen in de hoop dat hij wat kan slapen.

Barbet tikt haar geliefde Barend aan en fluistert: ‘Als zijn baasje hem niet kan helpen, dan moeten wij dat doen.’

‘En hoe zou jij dat dan willen doen,’ vraagt Toos? ‘Even naar de dokter en zeggen dat Boris ziek is. Vertel jij ons maar eens hoe we dat de mensen kunnen wijsmaken.’

Barbet is niet snel boos te krijgen en heeft al een plannetje zitten uitbroeden. ‘Kom maar mee dan zal ik jullie vertellen wat mijn plan is.’

Ze vliegt over hen heen en even verderop landt ze op één van de raamkozijnen. ‘Kijk daar staat een telefoon.’

De anderen schieten in de lach en Bukkie grinnikt: ‘Hoe zie je dat voor je. Ze kunnen ons toch niet verstaan.’

‘Dat ga ik je haar fijn uitleggen. Jij gelooft niet in mij hè knulletje. Ik heb jou daar al eens eerder voor op je kop gepikt,’ antwoordt Barbet.

Bukkie grijpt met zijn pootjes direct naar zijn hoofd en denkt. Ik kijk wel uit met haar. Ik wil niet nog eens zo’n lelijke tik op mijn kop.

‘Luister Buk, ik heb je hard nodig,’ zegt Barbet.

‘Oh ja, is dat echt waar Barbet. Heb je me nodig. Dat vind ik toch aardig van je, maar je bekijkt het maar.’

‘Natuurlijk ga je me wel helpen. Kom spring op de tafel en ga bij de telefoon staan. Dan leg ik je uit wat de bedoeling is.’

Voordat Bukkie naar de telefoon durft te gaan kijkt hij eerst goed om zich heen. Barbet vliegt intussen naar het telefoonboekje, dat naast de telefoon ligt en bladert er doorheen. Met het puntje van haar vleugel wijst ze een nummer aan en zegt: ‘Tik dat nummer in of kan je nog niet tellen?’

‘Doe niet zo stom. Ik ben de beste van de klas. Zeg het nummer nou maar op,’ bromt Bukkie.

Eén voor één tikt Bukkie het nummer in dat Barbet hem opnoemt. Ze hadden afgesproken dat als de telefoon aan de andere kant wordt beantwoord Momfit het gesprek zou voeren. Het duurde niet lang voordat de telefoon aan de andere kant werd beantwoord.

‘Hallo, dierenambulance, zegt u het maar.’

‘Miauw, kraa…, kraa… en piep,’ antwoordt Momfit.

‘Oh nee hè, er zijn weer grappenmakers aan de andere kant van de lijn,’ horen ze aan de andere kant zeggen en de hoorn wordt er opgelegd.

‘Wat nu, zo komen we nergens,’ zegt Momfit. ‘We moeten een beter plan bedenken.’

Als hij zich omdraait merkt hij dat al de andere weg zijn. Plotseling hoort hij een gil en van schrik blijft hij stokstijf staan. Als hij omkijkt ziet hij de vrouw van de baas boven op een stoel staan en ze gilt: ‘Een muis…, een muis.’

De baas kijkt zijn vrouw aan en begint hard te lachen. ‘Kom nou meid, het is maar een mol. Zie je dat niet. Een muis ziet er heel anders uit.’

Zo snel als hij kan rent Momfit weg en verdwijnt in één van zijn holletjes. Even steekt hij zijn koppie boven de grond om te zien waar de anderen zijn gebleven. Hij ontdekt dat ze zich verstopt hebben onder het afdakje en als de kust veilig is proberen ze het opnieuw.

‘Met de dierenambulance, zegt u het maar,’ horen ze opnieuw en Bukkie begint te jammeren.

Nu werd het even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Er is iets aan de hand. We moeten iets doen. Laten we een kijkje gaan nemen,’ en ineens is het weer stil aan de andere kant van de lijn.

Toos vraagt hoe ze nu kunnen weten waar of ze moeten zijn. Barbet legt een veer tegen haar snavel en Toos begrijpt dat ze stil moet zijn.

‘Kom Buk, nu nog even 112 bellen. Snel,’ commandeert Barbet.

‘Ja, ja. Rustig maar,’ en snel drukt hij de knoppen in. ‘Zo goed?’

‘Prima, en nu afwachten. Blijf bij de herhaalknop.’

Bukkie snapt er niets van, maar doet wat er van hem verwacht wordt. Een paar maal toets Bukkie 112 in en als ze er zeker van zijn dat er hulp komt stoppen ze. Enkel minuten later wordt er terug gebeld en neemt de baas de telefoon aan.

Op dat moment volgen ze de bevelen van Barbet op. Met zijn alle beginnen ze te krijsen en rennen als een bezetenen door het huis en verdwijnen naar de tuin in de richting van het hok waar Boris nog steeds ligt. Inmiddels is de baas achter hen aangehold en voor het hok van Boris blijven ze staan. Hopelijk merkt de baas nu dat er iets met Boris aan de hand is. In de verte horen ze sirenes naderen en al snel staat de politie en de dierenambulance voor het huis van hun baas. Er volgt een kort gesprek, maar geen mens begrijpt wat er precies is gebeurd. Een man in een witte jas betast Boris en meldt dat hij direct moet worden gezien door een dokter. Boris wordt behoedzaam in de ambulance gelegd en de dieren staan voor de poort en volgen het gebeuren met arendsogen.  

‘Als ik dit niet met mijn eigen ogen zou zien, zou ik het niet geloven,’ zegt één van de agenten en hij tikt zijn maat aan. ‘Moet je eens kijken. Dat geloof je toch niet, moet je zien. Kijk dan, die vogels, katten en ik zie zelfs een mol staan kijken. Het lijkt wel alsof ze begrijpen wat er aan de hand is. Jij ziet dat toch ook?’

‘Waar heb je het over,’ vraagt zijn collega.

‘Jij ziet het dus niet?’ De agent draait zich om en merkt dat de dieren inmiddels alweer verdwenen zijn.

‘Kom nou maat, je zit te lang in het vak,’ antwoordt zijn collega en samen stappen ze weer in de dienstauto.

Toch is de agent nog niet overtuigt en hij kijkt nog een paar maal om. Hij weet vrijwel zeker dat de hond door de dieren werd uitgezwaaid. Maar ja, wie zou hem geloven.

Intussen verzamelen de dieren zich rondom het hok van Boris en zwijgend kijken ze elkaar aan.

‘Het is wel gek hè, nu hij weg is. Ik kan het niet geloven en ik mis hem nu al,’ fluistert Bukkie.

‘Misschien gaat hij wel dood en dan zien we hem nooit meer terug,’ snikt Vlekkie.

Troostend slaat Toos een poot om hem heen en fluistert dat het vast wel mee zou vallen, maar toch is ze er ook niet gerust op.

‘Laten we gewoon naar het ziekenhuis gaan,’ stelt Dorientje voor.

‘Weet jij dan waar dat is,’ vraagt Bukkie snikkend.

‘Ik weet waar het is,’ roept Barend en land midden in de groep. ‘Het is niet eens zover hier vandaan. Ik denk twee straten verderop, maar je moet wel langs de HELL-CATS.’

De HELL-CATS is een bende waar je maar beter bij uit de buurt kan blijven. Dat weet iedereen. Daar kom je ook niet zomaar langs en als ze je te pakken krijgen, halen ze uit met hun lange scherpen nagels.

Bukkie doet een stap naar voren en neemt plaats naast Barend.  ‘Zeg Barend, kan jij ons er niet doorheen loodsen?’

‘Dat is wel te regelen. Ik heb de boel al een beetje verkend, maar het zal wel moeilijk worden. Ze staan of liever ze hangen rond elke hoek van het blok,’ antwoordt Barend

Ineens wil iedereen naar het ziekenhuis, maar Toos en Barbet vinden dat alleen Bukkie en Snippie mogen gaan. Mokkend zwaaien de anderen ze uit en wensen ze veel succes.

Bukkie sluipt langs de muren en af en toe verstopt hij zich in een portiek of struik. Barend vliegt vooruit om te zien of er een plek is waar ze doorheen kunnen breken. De toegang naar het ziekenhuis is moeilijk te bereiken. De HELL-CATS  hebben overal hun mannetje staan, zodat het ziekenhuis moeilijk of bijna niet te bereiken is.

‘Waarom moet dat ziekenhuis nu net in de wijk van de HELL-CATS liggen,’ bromt Barend.

Hij houdt de HELL-CATS goed in de gaten en gaat boven op een lantarenpaal zitten, daar wacht hij op Bukkie en Snippie.

‘Kraa…, Kraa…, krijst hij naar ze. ‘Dekking Snip. Ze zijn dicht in de buurt.’

Barend leidt ze naar een plek waar ze uitzicht hebben op de bende. Bukkie moet even slikken als hij de twee uit de kluitengewassen katten ziet staan. Het teken op hun jack geeft hem een angstaanjagend gevoel. HELL-CATS staat er achterop. Daaronder staat een gemeen uitziende kop van een tijger afgedrukt. ‘Moeten we daarlangs,’ vraagt Snippie fluisterend.

‘Als je naar Boris wilt, dan moet dat,’ antwoordt Bukkie.

Barend zweeft rondom de bende en landt op de dakgoot. Daar begint hij heftig te krijsen. Verbaast kijken de bendeleden omhoog. Dat is nu precies waar Barend op had gerekend en hij spreidt zijn vleugels en vliegt op de bende af. Scheert over hun hoofden en blijft krijsen.

‘Hè, wat wil die stomme Barend van ons. Ga je weg anders…, maar opnieuw duikt hij en landt boven op de kop van één van de bandleden. Daar pikt hij hard tegen zijn neus. Snel maakt hij weer dat hij wegkomt. Dat herhaalt hij nog een paar keer, totdat ze achter hem aankomen.

‘Kraa…, ‘Kraa…, wat zijn jullie sloom, grinnikt hij.

Razend zijn de bandleden en beginnen hem met rozenbottels te bekogelen.

‘Pak aan Kraai,’ maar Barend vliegt te hoog voor ze.

Bukkie begrijpt dat Barend ze wil afleiden zodat hij met Snippie ongezien langs de bende kan komen. ‘Rennen Snip, ik weet niet hoelang of het duurt voordat ze het spelletje van Barend doorkrijgen.’

Als ze ver genoeg van de bende verwijdert zijn rusten ze een ogenblik uit. Voordat Bukkie zijn rugtasje opent kijkt hij eerst of alles veilig is en tovert er dan wat lekkers uit. Maar van angst kan Snippie niets door zijn keel krijgen. Bukkie stopt het lekkers weer terug in de rugzak en zegt: ‘Misschien heb je straks honger. Kom we moeten verder,’ en ze huppelen achter elkaar richting het ziekenhuis.

Onderwijl is Barend weer terug en hij leidt ze de goede richting op.

Bij het ziekenhuis aangekomen verstoppen ze zich tussen de struiken.

‘Nu moeten we nog binnen zien te komen,’ zegt Bukkie.

‘Ja, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Kijk eens hoe druk het is.’ Snippie sluipt langs de muur en komt bij een hek van dik gaas.

‘Hè Snippie, wordt er vanachter het hek geroepen. Wat doe jij hier. Ik ben alweer lekker opgeknapt, maar Boris is er niet best aan toe!’

Snippie herkent Joppie de kat. Joppie is de kat van de buren die aan de overkant van de sloot woont. Hij wist niet eens dat hij ziek was. Snippie rent terug naar Bukkie en roept: ‘Bukkie, het gaat slecht met Boris, dat zegt Joppie.’

Hij grijpt de poot van Bukkie en neemt hem mee naar het hek. Samen begroeten ze Joppie en Bukkie vraagt hoe ze bij Boris kunnen komen.

Joppie weet de oplossing. ‘Loop maar rond het hek en dan door de struiken. Je ziet dan vanzelf een gat in het gaas. Doe het nu meteen, want we moeten zo ons hok weer in.’

Bukkie staat opeens stil en kijkt om zich heen. De ren waar de katten en poesen in spelen, is niet groot maar het dak is volledig met gaas bedekt.

‘Kom nou Buk, straks zijn we te laat!’ Ze kruipen door het gat en worden omringd door veel poesen en katten.

‘Hierheen,’ roept Joppie. Voor ze er erg in hebben zijn ze binnen. ‘Nu moeten jullie het verder alleen zien te redden. Ik wens jullie succes,’ en weg is hij.

Bukkie zoekt en zoekt. Dan ontdekt hij een groot aantal hokken. Daar ligt Boris met zijn buik gewikkeld in het verband. Ze wippen door de tralies en kijken beduusd naar de zieke. Hij verroert geen vin en als Snippie aan zijn neus kriebelt, is er nog steeds geen teken van leven. ‘Hij is echt erg ziek Buk. Misschien gaat hij wel dood.’

‘Doe niet zo mal. Volgens mij slaapt hij, kijk maar naar zijn buik. Die gaat steeds op en neer.’ Een deur piept en stemmen naderen het hok van Boris.

‘Wegwezen,’ roept Bukkie en beidden kruipen ze achter de brede rug van Boris.

Twee mensen in witte jassen doen het hok open en één van hen voelt aan de oren van Boris.

‘Ik hoop dat hij het haalt. We hebben de schat op het nippertje kunnen helpen. Het was een moeilijke operatie, wat denk jij ervan,’ vraagt de wat oudere vrouw.

‘We hebben ons best gedaan, meer kunnen we niet doen. Het is afwachten,’ en samen verlaten ze de ruimte.

‘Heb je dat gehoord Snip. Ik blijf net zolang hier tot dat ik zeker weet dat hij beter wordt.’

‘En ik blijf aan je zijde Buk. Ik moet er niet aandenken dat Boris het niet haalt,’ en hij barstte in tranen uit.