Boris en de dodenrit

Boris ligt prinsheerlijk in het zonnetje te doezelen, maar de rust is van korte duur. Een hels kabaal stoort hem uit zijn droom. Langzaam tilt hij zijn kop op en legt zijn poot voor zijn grote bruine ogen. ‘Dat wordt hommeles,’ bromt hij.
Hoelang was het geleden dat hij eens rustig van zijn middagdutje had kunnen genieten en zich in zijn droomwereldje had kunnen laten wegdromen. Soms droomde hij dat hij een vriendinnetje had waarmee kon knuffelen en een goed gesprek mee kon voeren. Sinds de geboorte van de kitten was hij soms best wel eens jaloers op de poes en de kater. Maar ja dat lag voor hen toch net iets anders dan voor katten. Hij was daarvoor afhankelijk van zijn baas en bazin. Die zouden immers moeten besluiten om een tweede hond in huis of tuin te nemen. En dan nog. Dan moest hij nog maar zien wat voor een hond ze erbij zouden kiezen. Je moet er toch niet aan denken dat ze, net als die twee dames van de hoek, er zeven teckels bij zouden nemen. Nee, dan bleef hij maar liever alleen. Niet dat hij iets tegen die kleine hondjes had, maar daar kon hij toch geen gesprek meevoeren. Die zouden hem toch niet begrijpen.
Verderop ziet hij dat de katten en poezen uit de buurt zich om Bukkie en Roberto verzamelen.
Dat wordt bonje. Daar durf ik mijn bot om te verwedden, denkt hij.
Roberto is een flinke kater en de rivaal van Bukkie. Niet dat ze elkaar voortdurend in de haren vlogen, nee het uitte zich meer in het doen van stoere en riskante streken.
Verlegen zit Snippie wat achteraf naar het tweetal te kijken. Zijn pootjes trillen, maar hij kan niets doen omdat Roberto en zijn broer dat niet zouden pikken. Verraders, daar houden ze niet van en die laten ze dan ook links liggen. Dat betekende dat hij zichzelf buiten spel zette en hij nooit meer met ze zou kunnen spelen. Beteuterd en in tweestrijd met zichzelf kijkt hij om zich heen.
Wat kan ik doen. Dit is gevaarlijk en zo komt Bukkie misschien in de problemen, piekert hij en machteloos slaat hij zijn pootjes voor zijn ogen.
Achter zich hoort hij Boris brommen. Hij vond Boris maar lui. Soms had hij het gevoel dat die hond geen idee had wat er om hem heen gebeurde. Eigenlijk zou hij het liefst in het hok van Boris kruipen, maar daar is het veel te warm voor. Toch besluit hij om naar hem toe te rennen.
‘Boris, Boris, je moet me helpen! Bukkie gaat de dodenrit rijden. Je moet hem tegenhouden.’
Verslagen blijft hij staan. Het heeft geen zin. Boris ligt aan de lijn en hij begrijpt dat Boris niets voor hem kan doen. Met gebogen hoofd wandelt hij terug naar waar de gevaarlijke race gaat plaatsvinden.
Bukkie kijkt zijn rivaal diep in de ogen. Ik zal hem wel eens laten zien wie hier de sterkste is, denkt hij. Uren had hij besteedt aan het oppoetsen van zijn voertuig en alle onderdelen had hij wel tien keer nagekeken.
Onder hem stond zijn motor te blinken en zijn blik staat op oneindig. Toch voelde hij zijn hartje van de spanning te keer gaan. Hij begreep best wel dat het parcours erg gevaarlijk is. Ze noemen hem niet voor niets de dodenrit.
Toos trippelt op hem af en probeert hem ervan te weerhouden om aan de wedstrijd mee te doen.
‘Als jij aan de race gaat deelnemen, wil ik je zus niet meer zijn,’ zegt ze dreigend.
Grijnzend kijkt hij haar aan en haalt zijn schouders op. ‘Beseft ze dan niet dat het hier om de eer gaat,’ mopperend hij.
Roberto die trots en stoer op zijn motor zit, kijkt haar verleidelijk aan. ‘Als ik win dan gaan we samen opstap. Tenzij je naar de begrafenis van je broer moet,’ grijnst hij.
De poezendames vallen als een blok voor Roberto. Zijn overdreven stoerheid en zijn knappe verschijning doet de dames smelten als sneeuw voor de zon. Geen kater die begreep hoe hij het altijd voor elkaar kreeg om de mooiste poezen in te plamen. Ze waren vaak jaloers en probeerde hem te imiteren, maar het was er nog geen één gelukt om hem van zijn troon te stoten.
Wacht maar, denkt Bukkie en draait de gashendel van zijn motor open. We zullen wel zien wie hier de
dapperste is. Ik ben voor de duivel nog niet bang. Hij laat het publiek genieten van zijn brullende en knetterend motorgeluid.
Blauwe rookpluimen stijgen omhoog en iedereen doet een stapje terug. De spanning is om te snijden en ze beseffen dat de race voor één van hen slecht zou kunnen aflopen. De meeste wachten in spanning af.
Snippie drukt zich stevig tegen Toos aan en fluistert: ‘Zullen we dit aan mama gaan vertellen. Straks loopt het slecht af met Bukkie.’
Toos aait hem over zijn bolletje en drukt hem op het hart dat hij niets tegen papa en mamma mocht zeggen.
‘Nee Snip. Het is een ongeschreven regel dat we hierover zwijgen. Niemand mag daarvan afwijken.’
Snippie knikt en tuurt naar de meute die zich rondom de motoren ophouden. Bukkie en Roberto worden naar de startplaats geleid en daar wachten ze op het startsein.
De katten die zich kortgeleden bij de groep hadden aangesloten, mogen de wedstrijd niet bijwonen. Zij hebben de taak om de buurt in de gaten te houden. Zodra er een kat uit een andere wijk in zicht is moeten zij ze verjagen. Ze werden ingezet als ordebewakers.
Bukkie’s oog valt op iets glibberig en springt van zijn motor. Hij gebaart dat de start even moest worden uitgesteld. Het publiek begrijpt er niets van en kijkt toe wat er toch zo belangrijk is om de start uit te stellen.
Bukkie bukt en raapt het obstakel op. Het is een glibberig beest en hij legt het in zijn handpalm. Aandachtig bekijkt hij het beest en net als hij hem terug wil zetten in het gras zet zijn rivaal zijn helm, die is ontworpen uit een oude vergiet, af. Hij stapt op Bukkie af en proest het uit van het lachen.
‘Is dat het waar je de race voor uitstelt. Je durft zeker niet meer,’ brult hij en pakt de naaktslak uit Bukkie’s hand. Aandachtig bestudeert hij het glibberige beest en gooit het dan in de richting van Boris.
Boris kijkt hem lodderig aan en intussen probeert de naaktslak zo snel mogelijk weg te komen.
Verbaast kijkt Bukkie om zich heen en hoort het publiek fluisteren: ‘Nou ja, wat is dat nou.’
‘Zo ga je toch niet met beesten om, je moet je schamen,’ schreeuwt Bukkie Roberto toe.
Roberto schudt met zijn hoofd. Hij is totaal niet onder de indruk van het commentaar van Bukkie. Hij klimt weer op zijn motor en trekt zijn lerendekje recht. Ik laat me niet vertellen hoe je met elkaar hoort om te gaan, denkt hij en draait de gashendel flink open. ‘Kom maar op,’ mommelt hij.
Ook Bukkie is geïrriteerd en stapt op zijn motor. Hij kijkt Roberto recht in de ogen en denk: Ik moet de wedstrijd winnen.
Opnieuw brullen de motoren en nog éénmaal kijken de rivalen elkaar aan. Dan richten ze beiden hun blik op de smalle doorgang en Bukkie voelt zijn angst weer bovenkomen. Het zweet druipt vanonder zijn helm.
Het zou niet voor het eerst zijn dat iemand deze rit niet overleeft, denkt hij. Even speelt hij met het idee om te stoppen, maar komt tot de conclusie dat dat geen optie is. Stel je voor, hij zou de rest van zijn leven voor een bangerik worden uitgemaakt. Nee, dat zou het ergste zijn wat hem kon overkomen. ‘Niet meer aan denken,’ spreekt hij zichzelf moed in.
Als het startschot klinkt geven beiden vol gas en met slippende wielen vliegen ze over het pad.
Barend de kraai bekijkt vanuit zijn boom het schouwspel. Hij spreidt zijn vleugels en zweeft de racers achterna. Krijsend cirkelt hij boven hun hoofd en de twee racers schikken ervan.
‘Dit gaat verkeerd. Pas op Bukkie, afremmen,’ probeert Barend hem toe te roepen.

De ouders van Roberto wonen in de supermarkt, waar ze vooral honden en kattenvoer verkochten. Zij hadden het goed en daardoor konden ze altijd de mooiste spulletjes voor hun zoon kopen. Ze verdiende wat bij door, zo nu en dan wat te verkopen van wat de eigenaar weggooide. Zo was Roberto ook aan die moderne motor met zijn nieuwste snufjes gekomen. Bukkie, of wie dan ook zou altijd in de minderheid zijn. Roberto heeft immers de mooiste en beste motor van de hele wijk. Het komt er dus op neer dat, als je tegen hem strijd, je sterker en slimmer moet zijn.

De motor van Bukkie begint een snerpend geluid te maken. Bukkie spant zich in en met een rood hoofd snelt hij achter Roberto aan. De wind suist om zijn oren en hij scheurt over het steeds maller wordend paadje. Zijn rivaal komt in zicht en hij nadert hem op zijn staart. Hij is door het dollen heen en voelt zijn bloed door zijn katerlichaam koken. Nu liggen ze op gelijke hoogte en kijken ze elkaar verbeten aan. Ze gaan zo op in de wedstrijd dat ze de afgrond vergeten. Dan schiet Roberto opnieuw vooruit en laat Bukkie ver achter zich.
Barend de kraai vliegt weer boven Bukkie en schreeuwt dat hij bij de volgende bocht moet afremmen. ‘Niet plompverloren de bochten om gaan. Roberto heeft bij één van de bochten een val laten aanleggen. Je moet bij elke bocht afremmen en rechts van de weg blijven!’
Door het geronk van de motor hoort Bukkie hem nauwelijks. Even kijkt hij omhoog en ziet dat Barend voor hem vliegt.
‘Bocht, val. Wat wil Barend toch van me,’ en hij draait de gashendel nog verder open. Helaas hij kan niet verder meer open, hij zit al op zijn hoogste kunnen.
Roberto neemt intussen grinnikend het gas terug en laat de motor langzaam de bocht omgaan. Omdat Roberto gas terugneemt kan Bukkie hem inhalen. Hij gaat vol door de eerste bocht en ziet zijn rivaal voor hem opduiken. Roberto staat vol op zijn rem, maar kan niet voorkomen dat hij in een slip raakt. Behendig ontwijkt Bukkie zijn rivaal en ligt dan ook voorop in de race. Daar had Roberto niet op gerekend en zet vol gas de achtervolging in. Beiden rijden het zandpad op en proberen de vele kuilen te ontwijken. Dat vergt veel concentratie van de rivalen en het publiek bekijkt het spel met angst en beven. Inmiddels is Roberto weer gevaarlijk dichterbij gekomen en Bukkie ziet de tweede bocht op hem afkomen. Hij remt hard, maar verliest de grip op de weg. Het ziet er naar uit dat hij onderuitgaat, maar dan voelt hij dat zijn banden weer grip op de weg krijgen en met alle kracht die hij in zich heeft corrigeert hij de motor. Roberto profiteert van deze situatie en schiet hem voorbij. Bij de volgende bocht verliest Bukkie zijn rivaal uit het zicht. Opeens begint de motor van Bukkie te sputteren en hij is bang dat hij de wedstrijd verliest.
Ach, hoe kon ik toch zo stom zijn om te denken dat ik een kans had. Tegen zo’n motor kan toch niemand op. Wat zullen de andere me uitlachen, denkt hij.
Ondanks het gesputter van zijn motor geeft hij het niet op. Hij nadert de volgende bocht en neemt wat gas terug. Het onweer wat al een tijdje dreigt breekt nu in alle hevigheid los en het begint te regenen.
Barend fladdert opnieuw boven zijn hoofd en waarschuwt hem opnieuw voor het gevaar op de weg. Bukkie knikt dat hij hem begrepen heeft en vertraagt zijn snelheid. Op de weg ligt een enorme plas olie en handig ontwijkt hij deze. Boos kijkt hij naar Roberto. Hoe kan hij zo gemeen zijn om deze truc uit te halen, denkt Bukkie en hij balt zijn vuist naar Roberto en roept: ‘Ik krijg je nog wel.’
Roberto ligt weer aan kop, niets kan hem meer weerhouden om deze race te winnen.
Barend is blij dat hij Bukkie heeft kunnen waarschuwen en hij vliegt in volle vaart naar Roberto en roept: ‘Dat was vals van je. Haal die grijns van je gezicht of ik pik je. Lafbek.’ Barend vliegt naar de eerste boom die hij tegenkomt, want inmiddels stort de regen met bakken uit de hemel.
De beiden katers ondervinden veel hinder van de regen, vooral Roberto heeft moeite om zijn zware motor in bedwang te houden. Bukkie grijpt zijn kans en schiet zijn rivaal vol gas voorbij. Woedend snelt hij Bukkie achterna. Blind van woede zien beiden het gevaar niet op hen afkomen. Op het parcours staat een opstaande rand, die beiden over het hoofd zien. De motoren knallen ertegenaan en Roberto en Bukkie vliegen alle twee over hun stuur de lucht in. Door de enorme klap zweven ze nu door de lucht en het lijkt wel uren te duren voordat ze de grond onder hen zien afkomen. Bukkie sluit zijn ogen en wacht op de klap van de val. Plotseling voelt hij dat hij in zijn nekvel wordt vastgegrepen en zijn pootjes hangen slap in de lucht.
‘Zo, als ik niet op tijd was geweest waren jullie beiden kemphanen lelijk toegetakeld. Jullie kunnen nu wel denken dat je zeven levens hebt, maar dat is toch echt een fabeltje. Hadden we niet duidelijk afgesproken dat er hier geen motorraces mochten plaatsvinden,’ zegt de vader van Bukkie.
Hij laat de twee belhamers pas los als ze plechtig beloven dat zijn geen races meer zouden organiseren.
Tevreden kijkt Boris op als hij ze gezond en wel, maar wel druipnat ziet aankomen. Hij kruipt weer zijn hok in en mummelt: ‘Eindelijk rust, die blijven vandaag wel binnen.’
Hij rolt zich lekker op en binnen een paar seconden licht hij in dromenland.

Einde