Boris en de Brand

Boven het hok van Boris schijnt de felle zon. Er is geen zuchtje wind te bekennen en zelfs in de schaduw staat de thermometer op vijfendertig graden.

‘Nou Boris,’ zegt de baas. ‘Ik zet een parasol op, zodat je in ieder geval wat in de schaduw kunt liggen. Buiten dit en regelmatig wat vers water kan ik op dit moment niet veel voor je doen.’

De baas veegt verhit het zweet van zijn voorhoofd en wandelt terug naar zijn werkschuur.

‘Puff….,’ mort Boris en draait zich verveelt op zijn zij. ‘Die hitte is nauwelijks te verdragen,’ moppert hij tegen Vlekkie. Snel springt Vlekkie opzij omdat hij door die stevige hond niet geplet wil worden. ‘Hee…, doe eens wat voorzichtiger. Ik lag bijna onder je!

‘Puff,’ mort Boris en draait zich op zijn zij. ‘Deze hitte is echt niet te verdragen,’ mummelt hij. Vlekkie springt opnieuw opzij en roept: ‘Hee, kijk toch uit.  Lag ik weer bijna onder je!’

‘Niet zo zeuren Vlek, daar is het veel te warm voor. Ik zou echt niet op jou zijn gaan liggen, daar hoef je niet bang voor te zijn,’ antwoordt Boris. ‘Blijf nu eens gewoon stilliggen, anders ga je maar ergens anders een koelplekje zoeken.’

‘Ja ja, het is al goed,’ moppert Vlekkie die lui naar de moestuin ligt te turen. Hij ziet de sperziebonen en de snijbonen aan de stokken lonken om geplukt te worden. Wat hij heel jammer vindt is dat de aardbeien zo goed als uitgebloeid zijn. Oh, wat is hij daar gek op. De baas weet dat en zorgt er telkens voor dat er een stevig net overheen gespannen ligt. Zo nu en dan had hij daar met zijn pootjes in vast gezeten, maar dan had de baas hem in alle rust weer bevrijdt en hem een zachte tik op zijn kont gegeven. Daar voelde hij niets van hóór, maar die aardbeien zijn zo lekker. Wel gek want de anderen lusten ze niet. Volgens Vlekkie vindt de baas het stiekem wel leuk dat hij ze zo lekker vindt, want zo af en toe krijgt hij er ook één van de baas. Die snoept er namelijk ook stiekem van. Dat weet Vlekkie omdat de bazin soms een opmerking maakt en hij haar hoort vragen: ‘Is dit alles wat rijp is? Ik dacht toch echt dat het er meer waren.’ De baas kijkt haar dan heel onschuldig aan en antwoordt steevast: ‘Dit is het. Het is niet anders, hier moet je het meedoen.’

 

Er is vandaag niet veel leven in de kitten te bespeuren. Ook de andere kitten hebben nergens zin in en liggen onder de struiken te luieren. Ze zien Barend en Barbet druk in de weer om hun kinderen te voeren. Ze vliegen af en aan. Het lijkt wel alsof die kleintjes nooit tevreden zijn en voortdurend honger hebben.  Barend en Barbet lossen elkaar af, zodat er altijd één van hen bij de kleintjes is. Zo af en toe neemt één van de twee een duik in het waterbadje, dat in de tuin staat. ‘Oh, wat is dat lekker,’ horen ze Barbet roepen.

‘Waar zou Bukkie zijn,’ vraagt Vlekkie?

‘Weet ik veel en het kan me ook niets schelen,’ bromt Boris. ‘Laat me met rust!’

‘Nou Boris, je kan me wat. Jij voert ook nooit iets zinnigs uit. Het enige wat je doet is slapen en eten. Jij wordt nog eens zo vet dat je niet eens je hok meer in of uit kan komen.’

Nu heeft Boris er genoeg van. Hij tilt zijn poot op en duwt Vlekkie naar een hoek van zijn hok.

‘Ga daar maar liggen. Dat gezeur van jou ben ik meer dan zat.’

‘Is al goed, ik verstop me wel onder je staart.’

 

Intussen ligt Bukkie niets vermoedens achter in de tuin en vlak voor zijn neus komt er tussen het gras een dikke vette worm uit de grond omhoog kruipen. Voordat Bukkie er erg in heeft pikt Barend hem voor zijn neus weg. Bukkie springt erbovenop en haalt naar Barend uit. Hij raakt Barend en die is even uit zijn doen.

‘Zo Barend, ik heb er even op moeten wachten maar nu heb ik je toch.’ Bukkie opent zijn bek om naar hem te happen, maar Barbet heeft haar mannetje goed in de gaten gehouden en ziet wat er aan de hand is. Snel vliegt ze op en land boven op de kop van Bukkie. Met haar snavel geeft ze hem een flinke tik op zijn hoofd.

‘Wil je hier onmiddellijk mee stoppen,’ schreeuwt ze. ‘Die worm is voor onze kinderen en Barend heeft hem als eerste gevangen. Los laten jij!’

Verbaast kijkt Bukkie Barend aan en laat hem direct los. Die vliegt snel terug naar zijn nest en Barbet vliegt nog even een rondje om het hoofd van Bukkie. ‘Je bent gewaarschuwd mannetje. De volgende keer pik ik een gat in je hoofd,’ roept ze en vliegt weer terug naar haar man en kinderen.

Bukkie kijkt ze na en roept haar nog na, dat hij wormen niet eens lekker vindt.

Toos, Lotte en Dorientje hebben het gebeuren van een afstandje gadegeslagen en hebben er de grootste lol om.

‘Daar heb je niet van terug hè,’ giechelt Toos.

‘Ben jij nou die stoere kat, die je beweerd te zijn,’ roept Lotte.

‘Nou ja zeg, een kat die bang is voor een vogel. Die zou ik niet als man willen hebben. Wat een lafaard,’ grapt Dorientje en ze wrijft met haar voorpoot langs haar hoofd. Snuift de lucht diep in en houdt haar neusje hoog in de lucht.

Bukkie wordt er kribbig van en stapt op haar af. ‘Dat zal wel, maar wat ben jij een onuitstaanbaar typetje. Wie zit er op zo’n hooghartige dame als jij te wachten.’ Sist hij nijdig.

Opgelaten wandelt hij naar Boris in de hoop met hem een praatje te kunnen maken.  Boris ziet hem aankomen en zucht diep. ‘Oh nee, nog één,’ moppert hij.

Plotseling blijft Bukkie staan. Hij ziet de buurjongen het hek openen en vermoed dat hij Boris opnieuw komt pesten. Maar Daan is heel wat anders van plan. Hij loopt naar de rand van de sloot en blijft daar staan. Schichtig kijkt hij om zich heen en verdwijnt dan tussen de struiken.

Inmiddels heeft ook Boris hem in het vizier en vraagt zich af wat die knul van plan is.

Opeens lijkt iedereen op zijn hoede te zijn en ze verzamelen zich bij het hok van Boris.

Het kleine zuchtje wind dat in de tuin waait valt ook plotseling stil. Het lijkt wel of ook de wind in de gaten heeft dat er iets op stapel staat. Maar wat?

Plotseling vliegt Barend uit de boom en begint te krijsen. Cirkelt rond de plek waar Daan is verdwenen. Even verderop zien ze de auto van de baas wegrijden.

‘Daar heeft die knul natuurlijk op gewacht,’ moppert Boris.

‘Waar heeft hij opgewacht,’ vraagt Bukkie?

‘Onze baas en bazin zijn zojuist met de auto weggereden. Dat pestjoch is op rottigheid uit!’

Niemand durft de buurjongen aan te spreken. Ze weten dat hij heel gemeen en sterk is.

Opeens staat Roberto de kater achter hen en vraagt wat er aan de hand is. ‘Kan ik misschien helpen?’

‘Ik denk het niet Roberto,’ antwoordt Toos en gaat naast hem staan. Ze neemt zijn poot tussen de hare en glimlacht verleidelijk naar hem.

Roberto wordt er een beetje week van, maar dat laat hij niet blijken. ‘Nou goed, als jullie het me niet willen vertellen,’ moppert hij en trekt zijn lederen jack recht en opschepperig schudt hij wat met zijn schouders.

Stoer kijkt hij Toos aan. Hij weet best dat Toos een beetje verlieft op hem is en dat geeft hem een goed gevoel. Vluchtig kijkt hij haar aan, maar kijkt toch snel weer de andere kant op. Van niemand anders dan Toos krijgt hij zoveel aandacht, maar dat hoef zij niet te weten en beiden turen naar de plek waar de buurjongen zich moet bevinden.

Barend tippelt onrustig over het hok van Boris en roept: ‘Dat ziet er niet goed uit. Volgens mij is hij iets van plan. Mijn kinderen zitten in het nest en kunnen nog niet vliegen. Ik hoop maar dat hij het niet op hen heeft voorzien. Wat moet ik doen?’

Barend is nog niet uitgesproken of ze zien van onder de bosjes wat rookwolkjes tevoorschijn komen.

‘Brand, brand. Er is brand,’ roepen ze door elkaar.

Boris staat op en rent er op af. ‘Woef…., woef….,’ blaft hij en springt tussen de struiken.  

Opeens is het rustig en iedereen houdt zijn hart vast en wacht gespannen af. Het duurt niet lang of ze zien de jongen met Boris op zijn hielen de struiken uit rennen en Boris holt achter hem aan. Die knul rent zo hard dat Boris moeite heeft om hem in te halen. Snel springt hij op hem af en grijpt hem in zijn broekspijp. Hij geeft een enorme ruk aan de broek en scheurt daarbij zijn broekspijp af. De jongen rent door en duikt over het hek. Nu weet hij dat hij veilig is voor de hond en Boris blaft nog een paar keer naar hem. Hij jouwt Boris nog uit en trekt een lange neus naar hem.

‘Brand…., brand…,’ roept Barbet vanuit haar nest. ‘Help, mijn kinderen.’ Ze vliegt op en ziet dat de vlammen door de droogte snel om zich heen grijpen.

Barend spreidt zijn vleugels en vliegt naar haar toe.

‘Kraa…, kraa…, maak dat je wegkomt. Ga niet naar het vuur. Straks verbrand je nog.’

Babet begrijpt dat Barend gelijk heeft en wipt zenuwachtig in het rond.

‘Maar Barend. De kinderen, ze zullen verbranden,’ snikt ze en door de rook begint ze te hoesten.

Barend wil één van de jongen in zijn snavel nemen, maar die is te zwaar voor hem.

Als er geen wonder gebeurt, dan zullen ze levend verbranden. Denkt hij. ‘Kom Babet, we moeten hulp halen. Misschien kom de brandweer op tijd. Je weet wel, die mensen met die rare pakken aan.’

Barbet hoort niet eens wat Barend zegt en roept: ‘Barend, doe iets. De kinderen, ze zullen verbranden als we niets doen.’

Barend buigt zijn koppie en van schaamte durft hij haar niet eens aan te kijken. Wat kan ik doen, denkt hij. Ik ben niet eens sterk genoeg om er één in mijn snavel op te pakken. Ik zou met geen mogelijkheid met ze kunnen wegvliegen.  Machteloos moet hij toezien hoe hun kleintjes overgeleverd zijn aan het gevaar.

‘Wie gaat de kinderen van Barend en Barbet redden,’ roept Toos. ‘Zeg Roberto, toon nu eens hoe stoer je echt bent!’

Roberto staat erbij en kijkt ernaar, maar hij denkt er niet over om in die boom te klimmen en die kinderen te gaan redden. Plots rent hij weg en roept: ‘Ik moet mijn moeder helpen met de was. Het spijt me, maar ik heb er geen zin in. Straks krijg ik weer straf omdat ik haar niet help met de was,’ en weg is hij.

Verbaast kijken ze hem na. Ze begrijpen er niets van. Is dat nou die stoere bink, denken ze.

Barbet huilt en roept: ‘Kijken helpt niet hoor. Wie gaat ons helpen om de kinderen te redden. Schiet toch een beetje op. Doe iets.’

Bukkie kijkt in het rond en ziet dat niemand enige aanstalten maakt om te helpen. Hij schraapt met zijn voorpoten tegen een boom en haalt diep adem. Rent om zich heen en ziet dat het vuur in de boom, waar de kinderen van Barend en Babet in zitten, hoog oplaait. Gelukkig staat er geen wind en stijgt de rook recht omhoog. Ik moet ze redden, al moet ik er mijn leven voor geven, denkt hij. Barbet moet haar kleintjes tussen haar vleugels kunnen sluiten en ze zien opgroeien. Hij twijfelt geen moment meer en springt in de boom. Probeert omhoog te klimmen, maar valt plotseling weer terug op de grond.

‘Schiet op Bukkie,’ moedigen ze hem aan.

De brand verspreid zich verder en Bukkie besluit opnieuw een poging te wagen. Hij neemt een aanloop en springt opnieuw zo hoog mogelijk de boom in. Stevig zet hij zijn nagels diep in de schors en blijft een moment hangen. Hij spant zijn spieren en bereikt eindelijk een tak. Als een acrobaat trekt hij zich verder omhoog en balanceert over de takken. De rookontwikkeling is fors en hij hoort de kleintjes kuchen. Hij neemt de situatie in zich op en ziet dat hij nog maar weinig tijd heeft. De brand verspreid zich in snel tempo. Als hij bij het nest is neemt hij twee vogeltjes in zijn bek.

‘Ga je ons nu opeten poes,’ snikt één van de vogeltjes.

Bukkie voelt instinctief dat het water in zijn bek loopt en dat hij inderdaad alleen maar zijn kaken hoeft dicht te doen om dat lekkere hapje te kunnen verorberen. Maar dan hoort hij roepen: ‘Opschieten. Er zijn er nog twee die gered moeten worden!’

Bukkie blijft stokstijf staan en twijfelt, maar dan komt Barend naast hem zitten en smeekt hem ook de andere twee te redden. ‘Alsjeblieft Bukkie, doe ze niets. Ik zal alles voor je doen om het je naar de zin te maken, maar red mijn kinderen?’ Barend legt een vleugel over het koppie van Bukkie.

‘Sorry, Barend. De natuur was even sterker dan ik.’

‘Dat begrijp ik Bukkie. We zijn dieren en de natuur geeft en neemt. Het is eten of gegeten worden. Ik zal je er niet kwaad op aan kijken, maar je maakt Barbet er wel heel verdrietig mee.’

Bukkie buigt zijn hoofd en dan hoort hij Toos roepen: ‘Kom Bukkie. Schiet op er zijn er nog twee die gered moeten worden!’

Babet land naast Barend en ook zij smeekt Bukkie de andere twee te halen. Barend legt een vleugel voor haar snavel en fluistert: ‘Hij heeft het moeilijk. Het is tegen natuurlijk. Misschien zijn we onze kinderen wel kwijt. Wat hij ook doet, we mogen het hem niet kwalijk nemen, beloof je dat?’

‘Wat bedoel je Barend. Ik wil mijn kroost terug. Bukkie en wij zijn toch vrienden. Laat dat niet toe. Jij bent hun vader!’

Barend weet best wel dat ze gelijk heeft, maar tegen de natuurwetten kan je niet altijd op. Hij duikt in een en vliegt naar de grond. Plots rent Snippie op hem af en vraagt wat er aan de hand is. Hij tilt zijn snavel op en zegt: ‘Ga weg, Bukkie eet mijn kinderen op en nu durf ik Babet niet meer onder ogen te komen. Laat me maar, zo wil ik niet meer leven.’

Snippie snapt er niets van. ‘Daar geloof ik niets van, zoiets doet Bukkie niet. Kom snel weg van hier. Straks sta je zelf nog in de fik.’
Het vuur omarmt inmiddels de eerste takken. Toos en Snippie slepen Barend van het vuur weg en proberen hem gerust te stellen.

‘Wees maar niet bang Barend, je kinderen worden heus wel gered,’ sust Snippie.

Barbet smeekt Bukkie om haar kinderen met rust te laten. Bukkie is in de war en voelt zich vreemd, maar dan keert hij weer terug in de werkelijkheid en merkt dat Barbet naast hem staat. Pardoes springt hij uit de boom en legt de twee jonge vogeltjes voor Boris neer en rent weer terug de boom in. De vlammen slaan om hem heen en hij ruikt een schoeilucht die afkomstig is van zijn vacht. Waar hij de kracht vandaan haalt weet niemand maar hij trotseert de vlammen en neemt de twee andere vogeltjes in zijn bek. Hij wil weer omkeren, maar dan merkt hij dat hij door het vuur is ingesloten en door de rook geen zicht meer heeft. Blind van vertrouwen probeert hij terug te keren naar de stam van de boom. De vlammen hebben inmiddels de boom in zijn grip en niets kan het opkruipende vuur nog tegenhouden.

‘Waar blijft Bukkie toch?’ Toos trappelt van ongeduld. ‘Hij had allang uit de boom moeten zijn. Ik ga hem helpen.’

Vlekkie en de anderen houden haar tegen. ‘Niet doen Toos, dat is levensgevaarlijk. Bukkie redt zich wel,’ zegt Dorientje en trekt haar verder van de brandhaard vandaan.

Ondanks het vertrouwen dat Dorientje in haar broer heeft, hebben de anderen er geen vertrouwen in. Dat gaat hij niet redden denken ze.

Eindelijk komt de brandweer en blust de boom, maar Bukkie en de twee jonge vogeltjes zijn spoorloos. Huilend lopen de kitten naar huis en Boris wrijft de tranen uit zijn ogen en troost Barend en Barbet.

‘Barend,’ snikt Barbet. ‘Het lot heeft beslist, maar ik vind het ook heel erg voor Bukkie. Hij heeft zijn leven gegeven om onze kleintjes te redden,’ fluistert ze.

De brandweer vertrekt en de rust keert weer terug in de tuin. Ieder zit in gedachten in zijn eigen wereldje en moeten het verlies van Bukkie en de twee kleintjes van Barend en Barbet op hun eigen manier zien te verwerken.

Boris gaat voor zijn hok liggen. Hij mist Bukkie nu al. Wat zal het stil worden in de tuin zonder Buk. Nooit meer zijn plagerijtjes. Waarom moest je ook op zo’n wrede manier van ons worden weggetrokken. Als ik die rot knul van hiernaast te pakken krijg gaat hij eraan, denkt hij boos.

Hij loopt naar Barend en Barbet. Barend heeft troostend een vleugel om Barbet heen geslagen en de twee geredden kinderen liggen voor hen.

 

‘Zeg Barbet, hoelang laat je me nog rondzeulen met die kinderen van je. Neem ze eens over,’ horen ze plotseling roepen.

Ze kijken op en daar staat Bukkie met de twee andere kleintjes tussen zijn poten aan de kant van de sloot.

Gek van blijdschap vliegen ze op hen af en sluiten ze in hun vleugels. Barbet wil hem bedanken, maar Bukkie zegt dat dat niet nodig is. Bukkie loopt regelrecht naar het huis en ook daar zijn ze enorm opgelucht om hem weer te zien. Dorientje loopt op hem af en sluit hem in haar poten en zegt: ‘Ik heb jou al die tijd verkeerd beoordeeld Bukkie. Je bent helemaal niet laf, maar de held van de buurt.’

‘Ja ja, laat maar. Het is al goed,’ en geeft haar een dikke knuffel.

Boris begrijpt er niets van. Niemand zegt iets tegen hem en verbitterd kruipt hij zijn hok in.

Hij rolt zich op en ondanks dat hij door iedereen wordt genegeerd is hij blij dat alles goed is afgelopen.

Boris-en-de-brand

De volgende dag komt Bukkie Barend tegen en raakt aan de praat.

‘Zeg Buk, wilde jij mijn kindertjes echt opeten?’

‘Welnee joh, ik had opeens hoogtevrees en kon me niet meer verroeren. Opeens dacht ik, ik kan hier blijven zitten en door de vlammen worden ingesloten, of ik doe er wat aan. Ik ben toen naar beneden gesprongen. Nou, daar heb ik wel nog een beetje last van. De volgende keer moeten jullie dat nest niet zo hoog in de boom bouwen. Ik zou jouw kinderen nooit iets aandoen, laat staan opeten. Daar zijn we toch veel te goede vrienden voor.’

Barend bedankt hem nog eens en vliegt terug naar zijn nieuwe boom.

Daar is Barbet alweer bezig met veren en losliggende takjes om een nieuw nest op te bouwen.

Bukkie gaat naar Boris en tikt tegen zijn neus. Boris opent zijn ogen en is blij zijn vriendje weer te zien.

‘Zeg Buk, waarom liep je me gisteren straal voorbij. Ik had je toch niets aangedaan?’

Bukkie kijkt hem aan en begrijpt niet wat hij bedoelt. Hij kon het zich niet herinneren. Was hij Boris inderdaad voorbijgelopen?

‘Ik denk dat ik zover weg was met mijn gedachten dat ik je niet heb zien liggen. Het spijt me Boris, maar niet alles draait altijd om jou. Ik had me rot gewerkt om de kinderen van Barbet en Barend te redden en jij zit te mokken dat ik je niet heb gezien. Ik heb er niet bij stilgestaan lieve vriend van me. Het spijt me dat was echt niet mijn bedoeling.’

‘Al goed Bukkie. Ik ben blij dat je nog leeft. We zijn toch nog wel vrienden?’

‘Tuurlijk, het is goed zo. Maar nu ga ik mijn bakje leegeten, voordat Toos alles wegpikt,’ en rent terug naar huis.